SRU-K1-2015-19

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-152997
  • Uitspraakdatum 13 juli 2015
  • Publicatiedatum 12 juni 2020
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Art. 68 Grondwet. De Kiesregeling. De Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers.

    De rechtsvraag die partijen verdeeld houdt is of de Voorzitter van De Nationale Assemblee onrechtmatig handelt door de twee teruggeroepen personen nog steeds als leden van De Nationale Assemblee aan te merken.

    Een vordering uit onrechtmatig handelen of onrechtmatig nalaten mag altijd worden voorgelegd aan de Kantonrechter, ongeacht of deze vordering wordt ingesteld tegen een andere burger of tegen de Voorzitter van de Nationale Assemblee (art. 10 GW, Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers, art. 2 RIS).

    De Kantonrechter is van oordeel dat aan de hand van bovengenoemde wettelijke regelingen en de literatuur aannemelijk is geworden dat de terugroeping pas had kunnen plaatsvinden nadat de personen in functie waren, waardoor de Voorzitter er terecht vanuit is gegaan dat de terugroeping van de twee personen geen rechtsgevolgen heeft. Aannemelijk is geworden dat bij de twee personen nog geen sprake was van lidmaatschap op het moment van de terugroeping en er daardoor geen sprake is van beëindiging van het lidmaatschap door de uitreiking van het exploot betreffende de terugroeping. Aannemelijk is voorts geworden dat de Voorzitter niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiser door de twee personen als Lid van De Nationale Assemblee aan te merken. Het gevorderde is daarom worden afgewezen.

Uitspraak

Kantonrechter in Kort geding
A.R. no. 152997
13 juli 2015

Vonnis in de zaak van

DE POLITIEKE ORGANISATIE PERTJAJAH JUHUR, rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
gemachtigde: mr. G.R. Sewcharan, advocaat,
eiseres in kort geding,
hierna te noemen: “Pertjajah Luhur”,

tegen

GEERLINGS-SIMONS, JENNIFER, in haar hoedanigheid van voorzitter van de Nationale Assemblee, kantoorhoudende en wonende te Paramaribo,
gedaagde in kort geding,
gemachtigde: mr. N. van Dijk, advocaat,
hierna te noemen: ‘De Voorzitter’ .

1. Het proces verloop

1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken:

  • het verzoekschrift, met producties, dat op 7 juli 2015 ter griffie der kantongerechten is ingediend,
  • de mondelinge conclusie van antwoord, aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting van 10 juli 2015, met producties;
  • de mondelinge conclusies van repliek, met producties en dupliek, en uitlating producties, eveneens aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting van 10 juli 2015.

1.2 De uitspraak van het vonnis in kortgeding is bepaald op heden.

2. De feiten

2.1 Bij deurwaardersexploiten van 25 juni 2015 zijn aan de heren Sapoen, Raymond Soeharto en Chitan, Diepakkoemar, elk in hun hoedanigheid van gekozen volksvertegenwoordiger, overeenkomstig artikel 4 lid 2 van de Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers betekend:

  1. Een brief van 25 juni 2015 van Pertjajah Luhur inhoudende het besluit inzake hun terugroeping als volksvertegenwoordiger, alsook de gronden waarop het besluit is gebaseerd;
  2. Een gewaarmerkt uittreksel van de goedgekeurde notulen d.d. 24 juni 2015 van de rechtsgeldige vergadering waarop het voormelde besluit tot terugroeping door de Partijraad van Pertjajah Luhur is genomen.

2.2 Op 26 juni 2015 zijn aan de voorzitter van het Centraal Hoofdstembureau per deurwaardersexploiten, overeenkomstig artikel 4 lid 4 van voormelde wet, betekend:

  1. voormelde brieven van 25 juni 2015 van Pertjajah Luhur;
  2. voormelde notulen van de Partijraadsvergadering van Pertjajah Luhur d.d. 24 juni 2015;
  3. afschriften van voormelde deurwaardersexploiten d.d. 25 juni 2015.

2.3 De onder 2.2. genoemde documenten zijn ook aan de Minister van Binnenlandse Zaken betekend bij deurwaardersexploit van 26 juni 2015.

2.4 Voorts zijn de documenten conform artikel 5 van voormelde Wet verzonden naar de President van de Republiek Suriname en de overige in dat artikel genoemde functionarissen en instanties, waaronder de Voorzitter van De Nationale Assemblee.

2.5 Bij schrijven van 3 juli 2015 heeft Pertjajah Luhur aan de Voorzitter het verzoek gedaan de personen R.S. Sapoen en D. Chitan, die zijn teruggeroepen op grond van de hiervoor bedoelde wet, niet langer te beschouwen en te behandelen als Lid van De Nationale Assemblee en de proces-gemachtigde van Pertjajah Luhur per ommegaand doch uiterlijk maandag 6 juli 2015 om 12.00 uur een schriftelijke bevestiging toe te sturen.

2.6 De Voorzitter heeft op het schrijven van 3 juli 2015 van Pertjajah Luhur geen bevestiging gestuurd.

3. De vordering en de grondslag daarvan

3.1 De vordering

Pertjajah Luhur vordert, kort gezegd, dat de kantonrechter, bij vonnis in kortgeding, uitvoerbaar bij voorraad:

  • de Voorzitter verbiedt om de in hun hoedanigheid van volksvertegenwoordigers bij deurwaarders exploiten van 25 juni 2015 teruggeroepen personen Sapoen, Raymond Soeharto en Chitan, Diepakkoemar, uit te nodigen voor vergaderingen van De Nationale Assemblee en haar gebiedt om hen de toegang tot het assemblee gebouw te ontzeggen en voorts
  • de Voorzitter veroordeelt in de kosten van het geding.

3.2. De grondslag

Pertjajah Luhur voert als grondslag aan dat zij heeft gemerkt dat de Voorzitter, ondanks de terugroeping, de twee teruggeroepen personen nog steeds behandelt als Lid van De Nationale Assemblee. Hiermee handelt de Voorzitter onrechtmatig omdat de Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers Pertjajah Luhur het recht toekent om personen terug te roepen waarna zij niet langer beschouwd moeten worden als Lid van Nationale Assemblee. Pertjajah Luhur stelt dat voornoemde personen Sapoen, R.S. en Chitan, D. op grond van de genoemde Wet met ingang van donderdag 25 juni 2015 rechtens geen lid meer zijn van De Nationale Assemblee.

3.3. Het verweer

De Voorzitter heeft de volgende punten als verweer aangevoerd:

  1. Pertjajah Luhur had niet de Voorzitter van De Nationale Assemblee in rechte moeten betrekken, immers kan je niet de voorzitter van een orgaan in rechte betrekken, doch slechts dat orgaan; eigenlijk had Pertjajah Luhur de vordering bedoeld tegen De Nationale Assemblee, maar de rechterlijke macht is niet bevoegd om De Nationale Assemblee te veroordelen vanwege het beginsel van de Trias Politica; om laatstgenoemde reden is de kantonrechter onbevoegd om van de vordering kennis te nemen;
  2. Het voorgaande brengt voorts met zich mee dat Pertjajah Luhur eigenlijk de Staat Suriname in rechte had moeten betrekken; nu dat niet is gebeurd moet Pertjajah Luhur niet-ontvankelijk verklaard worden;
  3. De brieven van 25 juni 2015 inhoudende de terugroeping van de twee personen hebben geen rechtsgevolg omdat de terugroeping heeft plaatsgevonden voordat de twee personen als lid waren toegelaten bij De Nationale Assemblee; op de 25ste juni 2015 waren zij weliswaar gekozen, doch nog niet als lid toegelaten tot het college; artikel 68 van de Grondwet handelt over het terugroepen van leden van De Nationale Assemblee; de twee bedoelde personen zijn op 30 juni 2015 pas toegelaten als lid van De Nationale Assemblee;
  4. Uit de stukken blijkt dat de Partijraadsvergadering niet conform de Statuten van de Partij bijeen is geroepen; ook blijkt niet wie op de vergadering aanwezig was en of de personen wel de Partijraad uitmaakten; hierdoor kan er niet vanuit gegaan worden dat er een rechtsgeldige vergadering is geweest van een bevoegd orgaan, waardoor het besluit tot terugroeping niet rechtsgeldig is;
  5. De kantonrechter mag niet oordelen over de inrichting van een andere staatsmacht of over de toelating van leden van De Nationale Assemblee; het geschil dat is voorgelegd is geen burgerlijk geschil zoals bedoeld in Rechtsvordering en de kantonrechter is ook op grond hiervan niet bevoegd van de vordering kennis te nemen;
  6. In de Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers is de taak van het Centraal Hoofdstembureau opgenomen; dit orgaan heeft een rol te vervullen bij terugroeping en niet De Nationale Assemblee of haar voorzitter; ook om die reden moet Pertjajah Luhur niet ontvankelijk worden verklaard;
  7. Pertjajah Luhur is als combinatie de verkiezingen ingegaan en was nog een combinatie na de verkiezingen; om die reden zou voor de terugroeping artikel 2 lid 2 aan de orde zijn namelijk de terugroeping door de combinatie en niet de terugroeping door de Partij; de combinatie V7 had in casu een terugroeprecht; echter zijn de twee personen niet door V7 teruggeroepen;
  8. De grond die voor de terugroeping is aangevoerd is het verlaten van de fractie; echter was er op 25 juni 2015 nog geen fractie van de Pertjajah Luhur; hierdoor kon de terugroeping niet plaatsvinden op die grond;
  9. Er is geen onrechtmatig handelen gesteld en ook geen schade of causaal verband.

4. De beoordeling

4.1 Pertjajah Luhur heeft op de verweren gereageerd waarbij zij onder andere het volgende naar voren heeft gebracht:

1+2. Dat de Voorzitter van De Nationale Assemblee in rechte moet worden betrokken omdat de Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers bepaalt dat het lidmaatschap eindigt op het moment dat het exploit aan betrokkenen wordt uitgereikt en dat zij op grond daarvan van de Voorzitter vordert dat zij overeenkomstig handelt. Voorts stelt Pertjajah Luhur dat ingevolge het Orde Reglement van De Nationale Assemblee de voorzitter de bevoegdheid heeft om personen de toegang te weigeren. Het is derhalve juist de voorzitter die in rechte aangesproken moest worden in deze zaak en niet het orgaan;
3. De terugroeping van de twee personen heeft wel rechtsgevolg omdat ook een gekozene, die nog niet is beëdigd tijdens de eerste vergadering van De Nationale Assemblee kan worden teruggeroepen, hetgeen blijkt uit de definitie van een ‘volksvertegenwoordiger’ in de Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers;
4. De beslissing tot terugroeping is wel door een bevoegd orgaan genomen; de vergadering was met spoed bijeengeroepen doch dat doet niets af aan het feit dat het een Partijraadsvergadering was die rechtsgeldige besluiten heeft genomen;
5. De Kantonrechter is wel bevoegd om van het geschil kennis te nemen, immers betreft het een vordering op grond van onrechtmatig handelen, waarbij de Voorzitter onrechtmatig handelt door voorbij te gaan aan de terugroeping en daarmee het recht van Pertjajah Luhur tot terugroeping schendt; dit onrechtmatig handelen mag wel worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter ingevolge onze wet;
6. Inderdaad is een taak aan het Centraal Hoofdstembureau toebedeeld bij de terugroeping, doch de Voorzitter van De Nationale Assemblee heeft een taak in het bijeenroepen van een vergadering en het toelaten van personen tot die vergadering en de onderhavige vordering heeft met die taken van de Voorzitter te maken;
7. De V7-combinatie was reeds ontbonden toen de terugroeping plaatsvond; hierdoor was het wel Pertjajah Luhur die de terugroepingsprocdure moest instellen; Pertjajah Luhur heeft die stelling onderbouwd middels overlegging van een beëindigingsovereenkomst d.d. 25 juni 2015;
8. In de memorie van toelichting van de Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers is een definitie van een fractie gegeven, namelijk: “een samenstelling van leden die gekozen zijn op lijsten boven welke dezelfde naam of aanduiding van een politieke organisatie of combinatie geplaatst is”; hieruit blijkt dat wel sprake is van een fractie, ook voordat de eerste vergadering heeft plaatsgehad;
9. Het betreft een onrechtmatig handelen of nalaten, in die zin dat de Voorzitter handelt in strijd met het recht van Pertjajah Luhur om personen terug te roepen en nalaat de consequenties te verbinden aan de terugroeping.

4.2 De kantonrechter zal de beoordeling aanvangen met het bevoegdheidsverweer en het niet-ontvankelijkheids verweer van de Voorzitter.

Het bevoegdheidsverweer

4.3 De kantonrechter is het eens met Pertjajah Luhur wanneer deze zoals hiervoor aangegeven, stelt dat de kantonrechter wel bevoegd is om kennis te nemen van de vordering van Pertjajah Luhur tegen de Voorzitter van De Nationale Assemblee.

4.4 De kantonrechter overweegt dat de Voorzitter zich erop beroept dat het betreft een interne kwestie van de Wetgevende macht en dat de Rechterlijke macht daar geen uitspraak over mag doen. Pertjajah Luhur is het daar niet mee eens en verwijst naar de wet.

4.5 De kantonrechter overweegt dat nagegaan moet worden of inderdaad de onafhankelijke rechter niet geaddieerd mag worden indien het betreft een rechtsvraag die betrekking heeft op het terugroepen van een lid van De Nationale Assemblee.

4.6 De kantonrechter overweegt dat in de Grondwet in artikel 10 is neergelegd de regel dat een ieder die van mening is dat zijn rechten en vrijheden worden aangetast, aanspraak maakt op een eerlijke en openbare behandeling van zijn klacht binnen redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechter.

4.7 In de wet is geen uitzondering gemaakt voor de Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers, waardoor een persoon die van mening is dat een van de rechten voortvloeiend uit de Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers wordt aangetast, deze aantasting mag voorleggen aan de onafhankelijke rechter.

4.8 Pertjajah Luhur haar reactie op dat verweer is naar het oordeel van de kantonrechter terecht, namelijk dat op grond van artikel 2 van het RIS een vordering uit onrechtmatig handelen of onrechtmatig nalaten altijd aan de kantonrechter mag worden voorgelegd, ongeacht of deze vordering wordt ingesteld tegen een andere burger of tegen de Voorzitter van de Nationale Assemblee.

4.9 De kantonrechter is op grond van het hiervoor overwogene van oordeel dat zij wel bevoegd is kennis te nemen van de onderhavige vordering en verwerpt het verweer terzake.

Het niet-ontvankelijkheidsverweer

4.10 Ten aanzien van het niet-ontvankelijkheidsverweer overweegt de kantonrechter dat, gelijk Pertjajah Luhur stelt, niet uit de vordering blijkt dat Pertjajah Luhur iets vordert van het orgaan De Nationale Assemblee, doch dat uit de vordering blijkt dat Pertjajah Luhur iets vordert van een functionaris die belast is met specifieke taken binnen het orgaan, namelijk de Voorzitter van De Nationale Assemblee. Nu de terugroeping ook aan haar betekend moet worden volgens de Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers en de Voorzitter belast is met het beleggen van vergaderingen en het handhaven van de orde op de vergaderingen, en in sommige gevallen genoemd in het Reglement van Orde van De Nationale Assemblee belast is met het niet toelaten van personen tot de vergadering is het niet onjuist dat Pertjajah Luhur meent tegen de Voorzitter de onderhavige vordering in te moeten stellen. Pertjajah Luhur is dan ook ontvankelijk in haar vordering. Dat verweer wordt eveneens verworpen.

Het verweer met betrekking tot de rechtsgeldigheid van de terugroeping

4.11 De vraag die partijen tevens verdeeld houdt is die of de mogelijkheid bestaat voor een politieke organisatie om een persoon terug te roepen die wel is gekozen doch nog niet is beëdigd op de eerste vergadering van De Nationale Assemblee zoals bedoeld in artikel 66 van de Grondwet. Met name houdt de vraag partijen verdeeld hoe het woord “lidmaatschap” in artikel 68 van de Grondwet moet worden gezien, immers eindigt het lidmaatschap van De Nationale Assemblee door de terugroeping.

4.12 Tijdens de pleidooien hebben partijen onderscheid gemaakt tussen de twee fasen waarin een gekozene na de verkiezing komt te verkeren. De fase waarin een persoon is gekozen doch nog niet is beëdigd als lid van De Nationale Assemblee tijdens de eerste vergadering en de fase waarin deze persoon al is beëdigd als lid van De Nationale Assemblee tijdens de eerste vergadering. In welk van deze fasen is er sprake van “lidmaatschap”. Partijen twisten over de vraag of de terugroeping rechtens mogelijk is in beide fasen. Beide fasen zijn in de onderhavige zaak terug te brengen in de volgende tijdslijn: de verkiezing heeft plaatsgevonden op 25 mei 2015 – op 25 juni 2015 zijn de twee personen teruggeroepen – op 30 juni 2015 heeft de eerste vergadering van de nieuw gekozen Nationale Assemblee plaatsgevonden tijdens welke vergadering de twee personen zijn beëdigd.

4.13 De Voorzitter is van mening dat slechts een beëdigd lid van De Nationale Assemblee kan worden teruggeroepen en dat een “gekozene” die nog niet is beëdigd niet als lid kan worden aangemerkt. Dat de Grondwet in artikel 68 met het woord “lidmaatschap” doelt op de omstandigheid dat de leden “reeds als beëdigd lid zijn toegelaten tot De Nationale Assemblee”. Volgens de zienswijze van de Voorzitter kan pas worden teruggeroepen nadat de beëdiging heeft plaatsgevonden, immers, zo stelt de Voorzitter, geldt voor gekozenen vóór het moment van toelating en beëdiging niet dat hun lidmaatschap van De Nationale Assemblee kan eindigen, immers is er nog geen sprake van lidmaatschap.

Om die reden, zo stelt de Voorzitter, heeft de procedure van terugroeping gedateerd 25 juni 2015 voor de twee personen waar het in het onderhavig kort geding om gaat, geen rechtsgevolgen en in elk geval niet tot gevolg dat hun lidmaatschap is beëindigd. De Voorzitter stelt dat deze personen dan ook rechtsgeldig zijn uitgenodigd voor de eerste vergadering van 30 juni 2015 op welke vergadering zij het ambt hebben aanvaard en de eed hebben afgelegd en zijn toegetreden tot het college. Thans, zo stelt de Voorzitter, is er ten aanzien van hun sprake van lidmaatschap van De Nationale Assemblee.

4.14 Pertjajah Luhir is van mening dat ook “gekozenen” die nog niet zijn beëdigd kunnen worden teruggeroepen en is van mening dat de procedure van terugroeping wel rechtsgevolgen had, namelijk dat hun lidmaatschap is beëindigd en zij niet mogen worden toegelaten in de vergadering als leden van De Nationale Assemblee van de Politieke organisatie Pertjajah Luhur.

4.15 Beide partijen beroepen zich op de Wet:

  • De Voorzitter beroept zich erop dat de Grondwet in artikel 68 regelt: de beëindiging van het lidmaatschap van De Nationale Assemblee. Zij stelt zich op het standpunt dat de term “lidmaatschap” in de Grondwet erop duidt dat slechts bij beëdigde leden sprake is van “lidmaatschap”. Beëdigde leden kunnen worden teruggeroepen en iemand die nog niet is beëdigd en toegelaten kan niet worden teruggeroepen, immers staat de terugroeping als punt c onder de “beëindiging van het lidmaatschap van De Nationale Assemblee”; in artikel 68 doelt de Grondwetgever met de term “lidmaatschap” volgens de zienswijze van de Voorzitter op personen die zijn gekozen en reeds zijn toegelaten en beëdigd tijdens de eerste vergadering.
  • Pertjajah Luhur beroept zich op de Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers, waarin is geregeld dat kunnen worden teruggeroepen:
    “volksvertegenwoordigers” waarbij “volksvertegenwoordigers” zijn gedefinieerd als: “degenen die na algemene, vrije en geheime verkiezingen op grond van de Kiesregeling worden gekozen casu quo verkozen verklaard om in een volksvertegenwoordigend lichaam een politieke organisatie of combinatie te vertegenwoordigen”. Pertjajah Luhur stelt dat hieruit kan worden begrepen dat ook personen die zijn gekozen, doch nog niet zijn beëdigd tijdens de eerst vergadering kunnen worden teruggeroepen; de woorden “verkozen casu quo verkozen verklaard” duiden hierop stelt Pertjajah Luhur.

4.16 De Voorzitter heeft op de zienswijze van Pertjajah Luhur aangevoerd dat in de Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers misschien wel zo een definitie staat, doch dat de definitie waarschijnlijk gebrekkig is. Zij voert aan dat in deze artikel 68 van de Grondwet gevolgd moet worden omdat de Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers dient ter regeling van terugroeping van volksvertegenwoordigers, zoals bepaald in artikel 68 van de Grondwet, waarbij zij erbij blijft dat ten aanzien van de twee personen nog niet van “lidmaatschap” kon worden gesproken ten tijde van de terugroeping.

4.17 Nu partijen zich beiden op de wet beroepen moet in dit kort geding nagegaan worden welk der zienswijzen als aannemelijk kan worden aangemerkt. Deze beoordeling zal gemaakt worden aan de hand van het wettelijk kader betreffende de volksvertegenwoordiging.

4.18 Het voor deze zaak relevante wettelijk kader rond de volksvertegenwoordiging bestaat onder andere uit de Grondwet, de Kiesregeling en de Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers.

4.19 Bij de raadpleging van het kader wordt vooral gelet op het verschil in zienswijzen tussen partijen over de term “Lidmaatschap” bedoeld in artikel 68 van de Grondwet, met name de vraag of de Grondwetgever in artikel 68 met lidmaatschap bedoelde de omstandigheid dat iemand reeds is beëdidgd als lid van De Nationale Assemblee tijdens de eerste vergadering of ook bedoeld heeft iemand die gekozen is maar nog niet tijdens de eerste vergadering is beëdigd.

Uiteindelijk zal de vraag beantwoord moeten worden of het lidmaatschap van beide personen is beëindigd door de betekening van het exploit waarin de terugroeping is vervat of niet. Naar aanleiding van het antwoord op die vraag kan antwoord gegeven worden op de vraag of de Voorzitter onrechtmatig handelt door de twee personen nog als leden van De Nationale Assemblee aan te merken.

4.19.1 De Grondwet

In artikel 68 lid 1 van de Grondwet staat:
“Het lidmaatschap van De Nationale Assemblee eindigt door:
a. overlijden;
b. ontslag op eigen verzoek;
c. terugroeping van het lid op de wijze bij wet te bepalen…”

In Hoofdstuk X zijn de bepalingen opgenomen omtrent de verkiezing en het lidmaatschap:

Artikel 65 luidt:
“Bij het aanvaarden van hun ambt leggen de leden de volgende eed of verklaring en belofte af: …

Artikel 66 luidt:
“Uiterlijk binnen dertig dagen nadat de leden van De Nationale Assemblee zijn gekozen, komt dit orgaan in vergadering bijeen onder voorzitterschap van het oudste lid in jaren…..in deze vergaderingonderzoekt De Nationale Assemblee de geloofsbrieven van haar nieuwe leden….”

Artikel 67 luidt:
“1. Het in het voorgaande artikel genoemde oudste lid legt, voorafgaande aan de vergadering in handen van de President de voorgeschreven eed af, waarna hij de overige vijftig leden beëdigt. Hierna gaat de vergadering over tot het kiezen van een voorzitter en een vice-voorzitter van De Nationale Assemblee, die onmiddellijk hun functies aanvaarden…”

4.19.2 De Kiesregeling

In de Kiesregeling staan de bepalingen die gelden voor het kiezen van personen, het vaststellen van het resultaat van de verkiezing en de procedure die moet worden gevolgd nadat is vastgesteld dat een kandidaat is gekozen en de samenstelling van De Nationale Assemblee.

Over de wijze van samenstelling van De Nationale Assemblee staat in artikel 8 vermeld:
“1. De leden van De Nationale Assemblee worden per district gekozen voor een periode van vijf jaren.
2. Zij treden tegelijk af op het tijdstip dat de nieuw gekozen Nationale Assemblee in functie treedt”.

Ten aanzien van het vaststellen van het resultaat van de verkiezingen is onder andere het volgende bepaald:

Artikel 128:
“onmiddellijk nadat de afschriften van de processen-verbaal van alle hoofdstembureaus zijn ontvangen, gaat het Centraal Hoofdstembureau over tot het verrichten van de werkzaamheden ter vaststelling van de uitslag der verkiezing”.

Artikel 132:
“1. Het Centraal Hoofdstembureau maakt de uitslag der verkiezing zo spoedig mogelijk bekend en bepaalt tevens hoeveel zetels elke politieke organisatie in de volksvertegenwoordigende lichamen heeft behaald. De bekendmaking geschiedt in een zitting van het Centraal Hoofdstembureau….
2. Dag en uur van de zitting worden door de voorzitter tijdig bekend gemaakt”.

Artikel 133:
“1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan aanstonds proces-verbaal opgemaakt. In dit proces-verbaal worden de uitslag der verkiezing alsmede alle ingebrachte bezwaren vermeld.
2. Het proces-verbaal wordt door alle ter zitting aanwezige leden van het Centraal Hoofdstembureau getekend. Het wordt aan de President en het Onafhankelijk Kiesbureau aangeboden”.

Artikel 135:

“1. De voorzitter van het Centraal Hoofdstembureau doet een afschrift van het proces-verbaal toekomen aan het lichaam, waarvoor de verkiezing heeft plaatsgevonden.
2. De gekozene ontvangt onverwijld van de voorzitter een afschrift van het proces-verbaal waaruit zijn verkiezing blijkt. Dit afschrift strekt de gekozene tot geloofsbrief. De uitreiking geschiedt door tussenkomst van de Districts-Commissaris”.

4.19.3 Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers

In de aanhef van de wet staat:
“in overweging genomen hebbende, dat het wenselijk is ter uitvoering van artikel 68 lid 1 aanhef en onder c van de Grondwet en artikel 20 lid 1 aanhef en onder c van de Wet Regionale Organen, regels vast te stellen omtrent de wijze waarop terugroeping van leden van de volksvertegenwoordiging plaatsvindt”.

In artikel 1 onder e is gedefinieerd wie wordt aangemerkt als volksvertegenwoordiger:
“degenen die na algemene, vrije en geheime verkiezingen op grond van de Kiesregeling wordt gekozen casu quo verkozen verklaard om in een volksvertegenwoordigend lichaam een politieke organisatie of combinatie te vertegenwoordigen”.

In artikel 4 is de procedure voor terugroeping opgenomen waarbij in lid 3 is bepaald:
“het eindigen van het lidmaatschap van de betrokken volksvertegenwoordiger, zoals bepaald in artikel 68 lid 1 onder c van de Grondwet.. is een feit bij de betekening van het deurwaardersexploit zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel”.

In artikel 5 is bepaald:

“1. Binnen veertien dagen na de betekening van het in artikel 4 lid 4 bedoelde exploit aan de voorzitter van het Centraal Hoofdstembureau, komt dit orgaan bijeen om volgens de in de Kiesregeling bepaalde wijze te voorzien in de vacature van het betreffende volksvertegnwoordigende lichaam.
2. Bekendmaking van zijn bevindingen en kennisgevingen doet de voorzitter van het Centraal Hoofdstembureau volgens de Kiesregeling; artikel 136 van de Kiesregeling is van overeenkomstige toepassing”.

4.20 De kantonrechter overweegt dat, zoals onder 4.19 hierboven reeds is aangegeven, uiteindelijk antwoord gegeven moet worden op de vraag of het lidmaatschap van beide personen is beëindigd door de betekening van het exploit waarin de terugroeping is vervat of niet. Naar aanleiding van het antwoord op die vraag kan antwoord worden gegeven op de vraag of de Voorzittter onrechtmatig handelt door de twee personen nog als leden van De Nationale Assemblee aan te merken.

4.21 De kantonrechter overweegt dat in artikel 8 van de Kiesregeling is bepaald dat de “leden” van De Nationale Assemblee aftreden op het tijdstip dat de nieuw gekozen Assemblee in functie treedt. Artikel 8 van de Kiesregeling in samenhang gelezen met artikel 66 en 67 van de Grondwet wijst erop dat de nieuw gekozen Nationale Assemblee in functie treedt op de dag van de eerste vergadering. Voorts blijkt uit de redactie van artikel 65 en 66 dat de gekozen leden op de dag van de eerste vergadering het ambt van lid van De Nationale Assemblee aanvaarden en, zoals door de Voorzitter in haar conclusie van antwoord is gesteld “tot de Nationale Assemblee toetreden”.

4.22 De kantonrechter overweegt dat het voorgaande in beginsel de zienswijze van de Voorzitter ondersteunt, immers is er volgens de wetsbepalingen pas na de toelating en beëdiging op de eerste vergadering sprake van het in functie zijn, het aanvaarden van het ambt en het toegetreden zijn tot De Nationale Assemblee.

4.23 De kantonrechter overweegt voorts dat ook de formulering van de artikelen 4 en 5 van de Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers de zienswijze van de Voorzitter ondersteunt, immers blijkt uit die artikelen dat het lidmaatschap beëindigt en dat er na de terugroeping sprake is van een vacature in het Volksvertegenwoordigend lichaam. Ook hiervoor zal het Volksvertegenwoordigend lichaam reeds in functie moeten zijn.

4.24 Zowel de redactie van artikel 4 als de redactie van artikel 5 van de Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers duiden er op dat gedoeld wordt op een situatie waarbij er al sprake is van het “in functie zijn” van het Volksvertegenwoordigend lichaam. Dat is pas het geval na de eerste vergadering, immers dan pas is ingevolge artikel 8 van de Kiesregeling en de artikelen 66 en 67 va de Grondwet de nieuw gekozen Nationale Assemblee in functie.

4.25 De kantonrechter overweegt dat in de literatuur ook is ingegaan op het moment dat het lidmaatschap van een volksvertegenwoordiger aanvangt. Zo is in het handboek Constitutioneel Recht (Prof. mr. C.A.J.A. Kortman Kluwer – Deventer 1997 – pagina 210) het volgende vermeld: “Na de vaststelling van de verkiezingsuitslag geeft het centraal stembureau de gekozenen daarvan bij brief (geloofsbrief) kennis. Deze moet binnen tien dagen na de dagtekening van de brief aan de Tweede Kamer meedelen of hij zijn benoeming aanvaardt. Daarmee is hij echter nog geen lid van de Tweede Kamer. Hij moet daar worden toegelaten”.

In het handboek is ook ingegaan op de vraag of het lidmaatschap aanvangt na de toelating of na de beëdiging. Daar zijn volgens het handboek meerdere meningen over; Prof. Kortman is van mening dat met de toelating het lidmaatschap aanvangt.

Nu de procedure omschreven in het handboek nagenoeg dezelfde procedure is die in onze wet is neergelegd voor wat betreft de verschillende stappen, kan de zienswijze neergelegd in het handboek worden gehanteerd in onze praktijk.

De kantonrechter is derhalve van oordeel dat ook uit de literatuur lijkt dat pas van lidmaatschap sprake is wanneer een verkozene tot De Nationale Assemblee is toegelaten tijdens de eerste vergadering.

4.26 De kantonrechter overweegt dat slechts de definitie van “volksvertegenwoordigers” in de Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers in de richting zou kunnen wijzen van de zienswijze van Pertjajah Luhur. Immers maakt de definitie melding van personen die gekozen worden casu quo gekozen verklaard zijn en het “gekozen verklaard zijn” duidt op het eerste gezicht op de fase dat het Centraal Hoofdstembureau het resultaat van de verkiezingsuitslag in een proces-verbaal heeft neergelegd en dit proces-verbaal heeft toegezonden aan de gekozene.

4.27 De kantonrechter is echter van oordeel dat de definitie voor wat betreft de mogelijkheid om nog niet toegelaten en beëdigde personen terug te roepen enigszins op zichzelf staat omdat de artikelen 4 en 5 van diezelfde Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers, zoals hiervoor gesteld, juist wijzen op een situatie waarbij er al sprake is van het “in functie zijn” van de volksvertegenwoordiger en het lichaam, immers wordt in die artikelen gesproken van de beëindiging van het lidmaatschap en een vacature in het Volksvertegenwoordigend lichaam.

4.28 Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit de wetsartikelen van de Grondwet, de Kiesregeling en de Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers, dat met het woord “Lidmaatschap” in artikel 68 van de Grondwet en artikel 4 van de Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers wordt gedoeld op de situatie waarbij de volksvertegenwoordiger al in functie is doordat hij tot De Nationale Assemblee is toegelaten. In het artikel wordt dan bepaald dat het Lidmaatschap beëindigt na terugroeping.Voorts op een situatie waarbij De Nationale Assemblee al als volksvertegenwoordigend lichaam in functie is getreden waardoor er door terugroeping een vacature zal ontstaan in het lichaam.

4.29 Alhoewel dus uit de definitie van de Wet Terugroeping Volksvertegenwoordigers de indruk ontstaat dat het de intentie was om ook gekozenen die nog niet zijn beëdigd te kunnen terugroepen is die zienswijze niet aannemelijk geworden omdat in de overige artikelen van die Wet en de artikelen in de Grondwet en de Kiesregeling een redactie te vinden is die erop duidt dat het voor het kunnen beëindigen van het “lidmaatschap” zoals genoemd in de artikelen betreffende de terugroeping, er sprake moet zijn van het toegelaten zijn en het in functie zijn als volksvertegenwoordiger.

4.30 De kantonrechter overweegt ten aanzien van de definitie voorts dat ondanks de indruk die ontstaat met betrekking tot de intentie, er geen regelingen zijn waarin de gevolgen zijn opgenomen van de terugroeping van een persoon ten aanzien van wie nog geen lidmaatschap bestaat. Het zou leiden tot de consequentie dat een terugroeping als rechtsgeldig zou worden aangemerkt doch dat de gevolgen van die terugroeping niet geregeld zijn en elk gevolg dat een persoon of orgaan aan die terugroeping zou verbinden niet op de wet gestoeld zou zijn.

4.31 De kantonrechter is van oordeel dat derhalve aan de hand van de wettelijke regelingen en de literatuur de zienswijze van de Voorzitter aannemelijk is geworden. Aannemelijk is geworden dat de terugroeping pas had kunnen plaatsvinden nadat de personen in functie waren, waardoor de Voorzitter er terecht vanuit is gegaan dat de terugroeping van 25 juni 2015 geen rechtsgevolgen heeft. Aannemelijk is geworden dat bij de twee personen nog geen sprake was va lidmaatschap op het moment van de terugroeping en er daardoor geen sprake is van beëindiging van het lidmaatschap door de uitreiking van het exploit betreffende de terugroeping. Aannemelijk is voorts geworden dat de Voorzitter niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens Pertjajah Luhur door de twee personen als Lid van De Nationale Assemblee aan te merken. Het gevorderde zal daarom worden afgewezen.

4.32 De kantonrechter zal de overige stellingen en weren van partijen niet verder bespreken nu deze niet langer relevant zijn en Pertjajah Luhur, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de kosten van het geding.

5. De Beslissing

5.1 Wijst af het gevorderde.

5.2 Veroordeelt Pertjajah Luhur in de kosten van dit geding aan de zijde van de Voorzitter gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

Aldus gewezen en uitgesproken door mr. A.C. Johanns, kantonrechter-plaatsvervanger in kortgeding, ter openbare terechtzitting van het kantongerecht in het eerste kanton te Paramaribo van maandag 13 juli 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.

w.g. A. Sewgobind w.g. A.C. Johanns