- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-154794
- Uitspraakdatum 09 november 2015
- Publicatiedatum 14 juni 2019
- Rechtsgebied Strafrecht
-
Inhoudsindicatie
Kort geding. Een te late betekening of nietigheid van de betekening van een bevel tot bewaring leidt niet tot de gevraagde invrijheidstelling.
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. No. 15-4794
09 november 2015
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[eiser],
domicilie kiezende te Paramaribo,
eiser,
gemachtigde: mr. G.R. Sewcharan, advocaat,
tegen
DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, met name HET OPENBAAR MINISTERIE,
in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur- generaal bij het Hof van Justitie van Surianme,
kantoorhoudende te Paramaribo,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C. Klein, officier van justitie.
1. Het verloop van het proces
1.1 Het verloop van het proces blijkt uit de volgende processtukken en –handelingen:
– het verzoekschrift dat met de producties op 29 oktober 2015 op de griffie der kantongerechten is ingediend;
– de conclusie van eis die mondeling is genomen op 03 november 2015;
– het verstek dat is verleend aan gedaagde d.d. 03 november 2015;
– de zuivering van het verstek door gedaagde d.d. 03 november 2015;
– de conclusie van antwoord d.d. 04 november 2015, met producties;
– de conclusie van repliek d.d. 05 november 2015, met producties;
– de conclusie van dupliek d.d. 06 november 2015.
1.1 De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1 Op 21 september 2015 is eiser in verzekering gesteld. De inverzekeringstelling is met ingang van 28 september 2015 met 30 dagen verlengd bij bevel tot verlenging van de inverzekeringstelling.
2.2 Op 26 oktober 2015 is eiser bij de Rechter-commissaris voorgeleid in het kader van de vordering tot bewaring gedaan door gedaagde.
2.3 Bij beschikking d.d. 27 oktober 2015 heeft de rechter-commissaris de bewaring van eiser bevolen met ingang van 28 oktober 2015 voor de tijd van 30 dagen.
2.4 Op 29 oktober 2015 heeft gedaagde de hiervoor vermelde beschikking aan eiser doen betekenen, doch heeft eiser geweigerd de beschikking in ontvangst te nemen.
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 Eiser vordert, om bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad:
– gedaagde te gelasten om eiser binnen 1 uur na de uitspraak in deze, althans binnen een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn, lijfelijk in vrijheid te stellen, onder verbeurte van een dwangsom van SRD 1.000.000,-, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dwangsom, voor ieder uur dat gedaagde nalatig blijft aan de uitvoeringvan dit vonnis gevolg te geven;
– gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding.
3.1.1 Eiser legt aan zijn vordering ten grondslag dat gedaagde onrechtmatig jegens hem handelt, daarin bestaande dat de voortduring van zijn vrijheidsbeneming niet op de wet is gestoeld en daarbij in strijd met artikel 7 lid 2 en 4 van het Amerikaans Verdrag inzake de Rechten van de Mens is gehandeld. Daartoe stelt eiser, naast de feiten vermeld onder 2, onder meer het volgende:
– op 28 oktober 2015 was hem geen bevel tot bewaring van de rechter-commissaris betekend, noch een last tot tenuitvoerlegging van een dergelijk bevel en evenmin is hem door de gerechtelijke autoriteiten medegedeeld dat zijn verdere vrijheidsbeneming is ingewilligd. Dit, terwijl de termijn van de verlengde inverzekeringstelling reeds op 27 oktober 2015 te 24.00 uur is verstreken;
– ingevolge artikel 68 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient een bevel tot bewaring vóór of bij de tenuitvoerlegging aan de verdachte, in casu eiser, te worden betekend, hetgeen niet is geschied;
– er is geen sprake van een geldige vrijheidsbeneming in de zin van voorlopige hechtenis, omdat het bevel terzake in strijd met de artikel 516 Sv niet aan eiser is betekend;
– ingevolge artikel 517 lid 4 en 6 Sv is de betekening van het bevel inzake bewaring nietig;
– daar er geen sprake is van een voorlopige hechtenis ontbeert eiser de mogelijkheid zijn in vrijheidstelling aan het Hof van Justitie te verzoeken, omdat het Hof van Justitie op grond van artikel 61 Sv alleen in de gevallen waarin er wel sprake is van voorlopige hechtenis en de enige rechtsgang om dit verzoek te doen de kort gedingrechter is.
3.2 Gedaagde heeft verweer gevoerd. Op dit verweer komt de kantonrechter, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.
4. De beoordeling
4.1 Het spoedeisend belang blijkt voldoende uit de stellingen van eiser, zodat hij in het kort geding zal worden ontvangen.
4.2 De kern van het geschil betreft de beantwoording van de vraag of eiser onrechtmatig in detentie zit, dan wel of gedaagde een onrechtmatige daad jegens eiser pleegt.
Zoals de kantonrechter het betoog van eiser begrijpt, beroept hij zich er:
- primair op dat in casu geen sprake is van een bevel inzake voorlopige hechtenis. Dit, omdat het bevel inzake bewaring d.d. 27 oktober 2009 vanwege de late betekening en het niet in acht nemen van de bij wet voorgeschreven wijze van betekening daarvan door de vervolging, in casu gedaagde, nietig is;
- subsidiair op dat gedaagde met het niet of niet tijdig betekenen van het bevel inzake de bewaring en het niet in acht nemen van de wettelijke vereisten bij de betekening daarvan, een ernstige fout heeft gemaakt bij de vrijheidsbeneming van eiser waarbij de belangen van eiser zijn veronachtzaamd, en dit zal moeten leiden tot de invrijheidstelling van eiser.
4.3 Voor wat betreft het primair gestelde gaat eiser naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter uit van een onjuist standpunt. In dat licht stelt de kantonrechter voorop dat een bevel tot bewaring een beslissing van de rechter-commissaris op vordering van de vervolging behelst welke beslissing door de vervolging zoals eiser terecht stelt, aan de verdachte, in casu eiser, dient te worden betekend vóór of bij de tenuitvoerlegging van dat bevel, doch is in geen der bepalingen van het Wetboek van Strafvordering neergelegd dat een te late betekening van dit bevel door de vervolging of het niet voldoen van de betekening aan de bij wet gestelde eisen leidt tot nietigheid van het door de rechter-commissaris gegeven bevel inzake bewaring. Het kan immers nimmer de bedoeling van de wetgever zijn geweest dat ingeval de vervolging de bij wet gestelde eisen en termijn van betekening van een bevel inzake de bewaring niet in acht neemt, dit zou moeten leiden tot nietigheid van een bevel betreffende de detentie van een verdachte, in casu eiser. Daarom gaat de kantonrechter voorbij aan de stellingen van eiser dat er in casu geen sprake is van een bevel tot voorlopige hechtenis oftwel bewaring. Voldoende aannemelijk is dat er een bevel tot bewaring door de daartoe bevoegde autoriteit, zijnde de rechter-commissaris, is gegeven en er in casu dus wel sprake is van een bevel tot voorlopige hechtenis.
4.4 Voor wat betreft het subsidiar gestelde is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter van belang welke consequenties de strafrechter naar alle zekerheid grenzende waarschijnlijkheid in de strafzaak aan een te late betekening of nietigheid van de betekening van het bevel inzake de bewaring zou kunnen verbinden op grond van de vaste jurisprudentie.
Buiten discussie staat de beantwoording van vraag of de vervolging, in casu gedaagde, de wettelijk voorgeschreven regels met betrekking tot de betekennig van het bevel tot bewaring niet in acht heeft genomen, omdat voldoende aannemelijk is dat de wettelijke voorschriften niet in acht zijn genomen. Wat ter discussie staat is de vraag welke consequentie in redelijkheid aan dit handelen van gedaagde verbonden dient te worden.
Uit vaste jurisprudentie blijkt dat het laat betekenen van het bevel in zake voorlopige hechtenis of het niet voldoen aan de eisen van de betekening zou kunnen leiden tot óf niet ontvankelijkheid van de vervolging óf strafvermindering als compensatie en zulks dus niet zal leiden tot de invrijheidstelling van de verdachte, in casu eiser. Voorts dient volgens vaste rechtspraak, waarbij verwezen wordt naar het arrest van de Hoge Raad van 30 maart 2004, LJN AM2533, NJ 2004/376, dat niet ontvankelijk verklaring van de vervolging gereserveerd dient te blijven voor uitzonderlijke gevallen. Voor deze sanctie is – naar bewoordingen van de Hoge Raad – alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat de met opsporing en vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van grove veronachtzaming van de belangen van eiser. Eiser stelt evenwel dat hij niet geïnformeerd is geworden over de gronden van de voortduring van zijn detentie, doch heeft hij door de weigering voor het in ontvangst nemen bij de betekening van het bevel tot bewaring er zelf voor gekozen om niet geïnformeerd te worden terzake. Mede gelet hierop zal naar alle zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de strafrechter bij een beroep van eiser op schending van dit recht en de overige wettelijke formaliteiten terzake aan dit verzuim van gedaagde een strafvermindering als consequentie verbinden.
4.5 Op grond van hetgeen hiervoor onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen, zal de door eiser gevraagde voorziening worden geweigerd. Daarbij neemt de kantonrechter ook in overweging dat gedaagde vóór het verstrijken van de termijn van de bewaring, een vordering tot verlenging daarvan bij de rechter-commissaris kan indienen, welke op zeer korte termijn zal verstrijken en dus op zeer korte termijn zal horen te geschieden en eiser zich ook op dit verzuim kan beroepen bij de rechter-commissaris bij de voorgeleiding in dat kader.
4.6 Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
5. De beslissing
5.1 Weigert de gevraagde voorziening.
5.2 Veroordeelt eiser in de proceskosten aan de zijde van gedaagde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen en ter openbare terechtzitting uitgesproken door de kantonrechter in het eerste kanton, mr. S.M.M. Chu, op maandag 09 november 2015 te Paramaribo, in tegenwoordigheid van de fungerend griffier.