SRU-K1-2015-8

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-151141
  • Uitspraakdatum 30 juli 2015
  • Publicatiedatum 03 juli 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Wanneer partijen nog in onderhandeling zijn over het loon, nadat de arbeidsovereenkomst die voor één jaar was aangegaan, is voortgezet en er geen overeenkomst is getekend dan komt er geen arbeidsovereenkomst tot stand. Van een stilzwijgende verlenging hiervan, is dan geen sprake en behoeft er geen ontslagvergunning te worden aangevraagd overeenkomstig artikel 2 van de Wet Ontslagvergunning, terwijl opzegging is vereist ingevolge artikel 1615e lid 2 onder 3 BW.

    SJB

Uitspraak

DE KANTONRECHTER IN HET EERSTE KANTON

A.R. No. 15-1141
30 juli 2015

Vonnis in kort geding inzake:

[eiser],
wonende aan [adres]
te [district],
eiser in kort geding,
gemachtigde: mr. I.A. Nazier, advocaat,

tegen

DWT PUBLISHING N.V.,
rechtspersoon, gevestigd te Paramaribo,
en kantoorhoudende aan de Wagenwegstraat no. 57.
te Paramaribo,
gedaagde in kort geding,
gemachtigde: mr. M.I. Vos, advocaat,

De Kantonrechter in het Eerste Kanton spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:

  1. Het verloop van de procedure

1.1 Det verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:

– Het inleidend rekest met bijlagen hetwelk op 16 maart 2015 op de griffie der kantongerechten is ingediend;
– De mondelinge conclusie van eis;
– De schriftelijke conclusie van repliek en uitlating producties onder overlegging van producties;
– De schriftelijke conclusies van dupliek en uitlating producties.

1.2 De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis is hierna bepaald op heden;

  1. Waarvan kan worden uitgegaan

2.1 Tussen eiser en gedaagde is er op 22 januari 2013 een arbeidsovereenkomst gesloten voor de duur van een jaar, ingaande 1 februari 2013 en eindigende op 31 januari 2014, in de functie van waarnemend Hoofdredacteur Digitaal, een en ander tegen betaling van een aanvangssalaris van SRD 3.500,- aangevuld met onder andere een waarnemingstoelage van SRD 1.300,-.

2.2 Op deze arbeidsovereenkomst zijn voorts van toepassing de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) tussen DWT Publishing NV en De Ware Tijd Werknemersbond. Eiser heeft zich gedurende deze dienstbetrekking naar volle tevredenheid van gedaagde van zijn taken gekweten;

2.3 Op 16 januari 2015 ontving eiser een schrijven van gedaagde waarin aan hem werd medegedeeld dat:

– de gesloten arbeidsovereenkomst van 22 januari 2013 met een termijn van 1 jaar stilzwijgend is verlengd naar 31 januari 2015;
– de overeenkomst niet meer wordt verlengd;
– de arbeidsovereenkomst per 31 januari 2015 expireert.

  1. De standpunten van partijen

3.1 Eiser vordert – kort samengevat – dat bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad gedaagde zal worden veroordeeld om aan eiser door te betalen het laatstgenoten loon en emolumenten, met ingang van 1 februari 2015 totdat het dienstverband tussen partijen op een rechtens juiste wijze is beëindigd en vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast vordert eiser doorbetaling van de verhoging van het laatstgenoten loon ingevolge artikel 1614q BW vanwege te late betaling en vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens vordert eiser dat gedaagde zal worden veroordeeld om binnen 1 x 24 uur na de uitspraak de dienstbetrekking met eiser te herstellen, althans hem toe te laten tot zijn werk en aan eiser de gelegenheid te bieden zijn werk optimaal en ongewijzigd uit te oefenen tegen het aan eiser toekomend salaris en toekomende voorzieningen als overeengekomen. Al het voorgaande wordt gevorderd op straffe van een dwangsom van SRD 10.000,= per dag. Eveneens wordt gevorderd dat gedaagde zal worden veroordeeld in de kosten van het proces;

3.2 Aan de vordering legt eiser – naast voormelde vaststaande feiten – ten grondslag, zakelijk weergegeven en in zoverre ten deze van belang, dat deze arbeidsovereenkomst hierna werd verlengd tot 30 april 2016, waarbij eiser werd aangesteld in de functie van Hoofdredacteur. Reeds vóór de expiratie van de overeenkomst op 30 januari 2014 zijn partijen gestart met het bespreken van nieuwe casu quo gewijzigde voorwaarden voor verlenging van het contract. Eiser is onder de vroegere voorwaarden na 30 januari 2014 door blijven werken. Op 18 april 2014 werd eiser in zijn functie positief door gedaagde beoordeeld en werd vervolgens op 1 mei 2014 aangesteld in de functie van Hoofdredacteur Digitaal. De reeds gemaakte afspraken en voorstellen werden vervolgens vastgelegd in een conceptovereenkomst d.d. 14 mei 2014, met als einddatum 30 april 2016. Eiser ging akkoord doch waren partijen nog aan het onderhandelen over de beloning. Over de einddatum van de overeenkomst hadden partijen in ieder geval al overeenstemming bereikt, namelijk 30 april 2016 en bestaat er daarover geen twijfel. Eiser heeft tegen het schrijven de dato 16 januari 2015 met klem geprotesteerd. De overeenkomst is niet geëxpireerd op 31 januari 2015 omdat: a) er geen sprake is van een stilzwijgende verlenging, b) indien er sprake was van een stilzwijgende verlenging, quod non, dan zou gedaagde alleen kunnen opzeggen na verkregen ontslagvergunning. Gezien het voorgaande is het gegeven ontslag casu quo de beëindiging van het dienstverband nietig. Deze onrechtmatige beëindiging van het dienstverband met eiser is des te klemmender voor eiser nu eiser zich steeds naar behoren en naar volle tevredenheid van gedaagde, zijn werkzaamheden heeft uitgevoerd. Eiser heeft in verband met die positieve evaluaties hoge verwachtingen bij eiser gewekt waaronder een langdurige arbeidsrelatie. Eiser heeft ook zijn functie als docent op de Anton de Kom Universiteit van Suriname opgezegd om zich volledig in te zetten voor zijn werkzaamheden bij gedaagde. Eiser heeft daarom ook meermaals geprotesteerd tegen dit onrechtmatig ontslag. Eiser heeft ook de tussen partijen over en weer gevoerde correspondentie d.d. 20 januari 2015, 22 januari 2015, 23 januari 2015, 26 januari 2015 en 03 februari 2015 bij zijn inleidend rekest in het geding gebracht. Eiser heeft zich ook steeds ter beschikking gesteld voor het verrichten van zijn werkzaamheden. Ook al zou gedaagde thans ontslagvergunning aanvragen, dan nog is er geen enkel reden aanwezig om het dienstverband met eiser te beëindigen. Naar aan alle zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal er dan ook geen ontslagvergunning worden verleend. Simpelweg omdat de grondige reden voor ontslag ontbreekt. Bij exploit no. 089 de dato 21 januari 2015 van deurwaarder Dasimin Toekimin en het schrijven d.d. 3 februari 2015 heeft eiser gedaagde gesommeerd en in gebreke gesteld om het loon en de emolumenten aan eiser na 31 januari 2015 maandelijks door te betalen totdat het dienstverband rechtmatig is beëindigd. Gedaagde heeft niet aan deze sommatie voldaan en heeft eiser desondanks de aanspraak op het loon en de emolumenten onthouden. Door alzo te handelen pleegt gedaagde wanprestatie casu quo een onrechtmatige daad jegens eiser, als gevolg waarvan eiser schade lijdt en voor welke schade gedaagde aansprakelijk is;

3.3 Gedaagde heeft verweer gevoerd en de kantonrechter zal daarop in het hierna volgende – voor zover voor de beslissing van belang – terugkomen;

4. De beoordeling

4.1 Het spoedeisend belang bij de ingestelde vordering vloeit voort uit de stellingen van het inleidend rekest alsmede de aard van het gevorderde;

4.2 Gedaagde heeft verweer gevoerd en aangegeven – kort gezegd en voor zover voor de beslissing van belang – dat uit de relevante rechtsfeiten volgt dat de dienstbetrekking ingevolge artikel 1615e lid 1 BW juncto artikel 1615e lid 2 sub 3 BW op 31 januari 2015 van rechtswege is beëindigd. Eiser maakt vanaf 1 februari 2015 mitsdien geen aanspraak meer op loonbetaling uit dienstbetrekking en het gevorderde dient dan ook integraal aan hem te worden ontzegd. Voorts heeft gedaagde aangevoerd – kort gezegd – dat er geen verlenging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen zou hebben plaatsgevonden tot 30 april 2016 en dat gedaagde de verlengde arbeidsovereenkomst aan eiser heeft “opgezegd”, als bedoeld in artikel 1615e lid 2 sub 3 BW, nu haar schrijven van 16 januari 2015 als zodanig moet worden uitgelegd. De stelling van eiser dat voor een dergelijke opzegging een ontslagvergunning vereist zou zijn, als bedoeld in artikel 2 van de Wet Ontslagvergunning, vindt geen enkele steun in het recht;

4.3 Naar het oordeel van de kantonrechter zijn er in casu twee centrale vragen die partijen verdeeld houden. Ten eerste betreft het de vraag of er tussen partijen al dan niet een arbeidsovereenkomst de dato 14 mei 2014 tot stand is gekomen. Eiser beantwoordt voormelde vraag in bevestigende zin terwijl gedaagde die in ontkennende zin beantwoordt. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is er op voormelde datum geen overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen. Immers is de overeenkomst niet ondertekend door partijen en stelt eiser zelf dat partijen nog aan het onderhandelen waren over de beloning. Zoals gedaagde terecht heeft aangevoerd is het loon één der essentialia van een arbeidsovereenkomst en als er tussen partijen daaromtrent geen overeenstemming bestaat, kan er geen sprake zijn van een arbeidsovereenkomst tussen partijen. Het door eiser geschetste feitenrelaas doet aan het voorgaande niet af en adstrueert in de visie van de kantonrechter dat partijen nog in de onderhandelingsfase verkeerden vooruitlopend op een eventuele nadere arbeidsovereenkomst. Dat er enkele onderdelen van de concept- overeenkomst vooruitlopend reeds werden uitgevoerd doet aan voorgaande vaststelling van de kantonrechter niet af;

4.4 De tweede centrale vraag die partijen verdeeld houdt betreft de vraag of er al dan niet een ontslagvergunning vereist was om de litigieuze (verlengde) arbeidsovereenkomst tussen partijen te beëindigen. Eiser beantwoordt deze vraag in bevestigende zin terwijl gedaagde die in ontkennende zin beantwoordt. Het gaat in casu om het navolgende. Eiser is met ingang van 01 februari 2013 een schriftelijke arbeidsovereenkomst met gedaagde aangegaan voor de duur van een jaar en derhalve eindigende op 31 januari 2014. Onder het kopje Termijn van voormelde overeenkomst is aangegeven dat verlenging van het contract mogelijk is met expliciete instemming van beide partijen. Er is dus geen sprake van een stilzwijgende verlenging van het contract. In weerwil van voormelde bepaling in de overeenkomst is de arbeidsovereenkomst tussen partijen stilzwijgend voortgezet. Ingevolge het bepaalde in artikel 1615f BW wordt de overeenkomst geacht voor dezelfde duur, doch voor telkens ten hoogste een jaar op de vroegere voorwaarden te zijn verlengd. Toegespitst op de onderhavige casus wordt de arbeidsovereenkomst geacht verlengd te zijn tot 31 januari 2015. Op 06 januari 2015 bericht gedaagde schriftelijk aan eiser dat bij het expireren van de dienstbetrekking op 31 januari 2015 geen verdere voortzetting van de dienstbetrekking zal plaatsvinden. Eiser beroept zich op het bepaalde in artikel 2 van de Wet Ontslagvergunning en stelt zich op het standpunt dat gedaagde verplicht was om over een ontslagvergunning te beschikken alvorens de dienstbetrekking met eiser te kunnen beëindigen terwijl gedaagde van een tegenovergestelde opvatting uitgaat;

4.5 Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter dient voormelde vraag in ontkennende zin te worden beantwoord. Het betreft immers een overeenkomst voor een bepaalde tijd aangegaan en die eindigt in beginsel van rechtswege bij het verstrijken van de termijn waarvoor zij is aangegaan tenzij het stilzwijgend wordt verlengd. Nu de kantonrechter onder 4.4. heeft vastgesteld dat er in casu sprake is van een stilzwijgende voortzetting van de arbeidsovereenkomst tussen partijen ingevolge het bepaalde in artikel 1615f BW duurde de arbeidsovereenkomst dus door tot 31 januari 2015 en zou op die datum dus in beginsel expireren tenzij het wederom stilzwijgend zou worden verlengd. Nu heeft gedaagde op 06 januari 2015 aan eiser kenbaar gemaakt dat de dienstbetrekking met eiser niet zal worden voortgezet. Ingevolge het bepaalde in artikel 1615e lid 2 onder 3 BW was deze voorafgaande opzegging vereist en ingevolge het bepaalde in artikel 3 lid 1 onder b van de Wet Ontslagvergunning lijdt de algemene regel van artikel 2 van de Wet Ontslagvergunning uitzondering indien het betreft een beëindiging van de dienstbetrekking van rechtswege als bedoeld in artikel 1615e BW;

4.6 Gelet op al het voorgaande is de slotsom gerechtvaardigd dat gedaagde rechtsgeldig schriftelijk de dienstbetrekking met eiser heeft opgezegd en daartoe niet over een ontslagvergunning verleend door of namens de Minister van Arbeid hoefde te beschikken. De grondslag van het gevorderde is derhalve niet in rechte komen vast te staan en derhalve zullen de gevraagde voorzieningen aan eiser worden geweigerd, met zijn veroordeling – als de in het ongelijk gestelde partij – in de gedingkosten aan de zijde van gedaagde gevallen en zoals hierna in het dictum te begroten;

4.7 Bespreking van de overige stellingen en weren van partijen zal de kantonrechter, als voor de beslissing niet langer relevant zijnde, achterwege laten.

  1. De beslissing in kort geding

De Kantonrechter;

5.1 Weigert de gevraagde voorzieningen;

5.2 Veroordeelt eiser in de gedingkosten aan de zijde van gedaagde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil;

Aldus gewezen door mr. A. Charan, Kantonrechter in het Eerste Kanton in kort geding, en in het openbaar uitgesproken te Paramaribo op de terechtzitting van donderdag 30 juli 2015 door mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, Kantonrechter in het Eerste Kanton in kort geding, in tegenwoordigheid van de griffier.

w.g. G.R. Mangal w.g. A. Charan w.g. I.S. Chhangur-Lachitjaran