SRU-K1-2016-11

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-164052
  • Uitspraakdatum 22 augustus 2016
  • Publicatiedatum 27 juni 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Familierecht. Minderjarig kind moet niet worden afgestaan aan vader om in NL hoofdverblijf te nemen.

Uitspraak

KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON

A.R. No. 16-4052
22 augustus 2016

Vonnis in kort geding in de zaak van:

[eiser],
wonende aan [adres 1], Nederland, tijdelijk verblijvende aan [adres 2] te [district],
eiser,
gemachtigde: mr. A.E. Veldman, advocaat,

tegen

[gedaagde],
wonende te [district] in het appartementencomplex aan [adres 3],
gedaagde,
procederend in persoon.

1. Het verloop van het proces

1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en –handelingen:
– het inleidend verzoekschrift dat met de producties op 15 augustus 2016 op de griffie der kantongerechten is ingediend;
– de conclusie van eis die mondeling is genomen op 16 augustus 2016;
– de conclusie van antwoord die mondeling is genomen op 16 augustus 2016;
– de rolbeschikking d.d. 16 augustus 2016, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
– het proces-verbaal d.d. 17 augustus 2016 betreffende de gehouden comparitie van partijen, waarbij gedaagde producties heeft overgelegd;
– het proces-verbaal d.d. 18 augustus 2016 betreffende het verhoor van de minderjarige;
– de conclusie tot uitlating over de gehouden comparitie van partijen aan de zijde van eiser d.d. 18 augustus 2016.

1.2 De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2. De feiten

2.1 Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Het huwelijk tussen partijen is in Nederland ontbonden.

2.2 Tijdens het huwelijk tussen partijen is geboren de thans nog minderjarige: [naam], geboren te [plaats] op [datum].

2.3 Gedaagde is in Suriname geboren en woont in Suriname.

3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer

3.1 Eiser vordert, om bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad,:

a) gedaagde te veroordelen om binnen 1 x 24 uur na de uitspraak, althans binnen een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn de minderjarige geheten: [naam], af te staan aan eiser;
b) gedaagde te verbieden, op welke wijze dan ook, eiser te verhinderen c.q. te beletten op de geplande vertrekdatum met de minderjarige terug te keren naar Nederland;
c) eiser te machtigen, voor zover gedaagde weigert daaraan haar medewerking te verlenen, om alle daartoe vereiste documenten te doen opmaken, teneinde de terugreis van de minderjarige naar Nederland te garanderen c.q. te bewerkstelligen en dit vonnis in de plaats te doen stellen van de ontbrekende partij verklaring van gedaagde in bedoelde documenten;
d) eiser te machtigen onderdeel a van het vonnis uit te voeren, desnoods met behulp van de Sterke Arm, indien gedaagde weigert daaraan uitvoering te geven.

Voorts om gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding.

3.1.1 Eiser legt aan zijn vordering ten grondslag dat gedaagde een onrechtmatige daad jegens hem pleegt. Daartoe stelt hij, tegen de achtergrond van de feiten vermeld onder 2, onder meer het volgende:
– in juli 2016 is hij met de minderjarige naar Suriname afgereisd voor het houden van vakantie;
– met gedaagde zou eiser hebben afgesproken dat de minderjarige elk weekend bij haar mocht doorbrengen;
– thans weigert gedaagde de minderjarige aan hem af te staan, terwijl de minderjarige al geruime tijd onafgebroken met hem in Nederland woont. Hierdoor schaadt gedaagde het geestelijk belang van de minderjarige;
– eiser oefent op grond van de artikel 251 e.v van het Nederlands Burgerlijk Wetboek het gezag over de minderjarige uit, totdat bij rechterlijk vonnis anders zal zijn beslist;
– de vakantie van eiser en de minderjarige neemt een einde en is het vertrek van beiden gepland voor 23 augustus 2016, waarbij de minderjarige gelijk bij aankomst in Nederland een aanvang dient te maken met de school.

3.2 Gedaagde heeft verweer gevoerd. Op dit verweer komt de kantonrechter, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.

4. De beoordeling

4.1 Het spoedeisend belang blijkt uit de stellingen van eiser zelf. Daarom zal hij worden ontvangen in het kort geding.

4.2 Tussen partijen bestaat er een geschil over het hoofdverblijf van de minderjarige, dan wel bij welke der partijen de minderjarige zou mogen verblijven.
Ter comparitie van partijen d.d. 17 augustus 2016 en het verhoor van de minderjarige in raadkamer d.d. 18 augustus 2016 is het volgende aan het licht gekomen. In tegenstelling tot wat eiser heeft gesteld oefent hij niet alleen het ouderlijk gezag uit over de minderjarige, doch zijn zowel hij als gedaagde belast met ouderlijk gezag over de minderjarige.
De minderjarige, die thans acht jaren jong is en in november van dit jaar negen jaar oud wordt, is in Nederland geboren. Ongeveer zeven maanden na de geboorte is hij met gedaagde naar Suriname teruggekeerd. Sedertdien verbleef de minderjarige in Suriname en genoot hij het nodige onderwijs en de nodige medische voorzieningen in Suriname, en wel tot bijkans het jaar 2014. Gedurende die periode kwam eiser regelmatig naar Suriname en had regelmatig contact met de minderjarige. In het jaar 2014 is de minderjarige met zijn grootmoeder (die thans wijlen is) naar Nederland afgereisd en is vanaf die periode tot juli 2016 bij eiser in Nederland gebleven. Gedurende die periode genoot de minderjarige onderwijs in Nederland, tot het moment dat hij in juli 2016 met eiser naar Suriname is afgereisd voor het houden van vakantie. Daar in juli 2016 de schoolvakantie nog niet was aangevangen en de minderjarige het schooljaar diende af te ronden, heeft eiser hem hier te lande ingeschreven op een lagere school te [wijk], te weten [naam school].

4.3 Tijdens het verhoor van de minderjarige in raadkamer d.d. 18 augustus 2016 is aan het licht gekomen dat, in tegenstelling tot wat eiser heeft gesteld, de minderjarige niet traag is in zijn denkvermogen. Volgens eigen waarneming van de kantonrechter praat de minderjarige vlot en kan de minderjarige duidelijk zijn eigen mening ventileren. Daarbij heeft de minderjarige meerdere malen duidelijk gemaakt bij zijn moeder te willen blijven en niet naar Nederland wenst terug te keren. Als reden heeft hij opgegeven dat hij zijn moeder gedurende zijn verblijf in Nederland heeft gemist en hij het niet prettig vindt om in Nederland te wonen. Volgens zijn verklaring heeft hij geen vriendjes in Nederland. Voorts kan hij niet tegen de kou en wordt hij in Nederland vaker verkouden of ziek.
Op de uitdrukkelijke vraag van de kantonrechter of zijn moeder hem heeft aangeleerd wat hij aan de kantonrechter moet vertellen, was het antwoord van de minderjarige “neen”.
Op de uitdrukkelijke vraag van de kantonrechter hoe hij zich zou voelen als hij met de vader terugmoet naar Nederland, antwoordde hij dat hij zich verdrietig zal voelen en bleef er de nadruk op leggen dat hij bij zijn moeder in Suriname wil blijven, waarbij de minderjarige begon te huilen.

4.4 Bij het beoordelen van de vraag of het raadzaam is de minderjarige met eiser terug te laten gaan naar Nederland, dan wel met eiser in Nederland te doen verblijven, heeft de kantonrechter de volgende feiten en omstandigheden meegenomen:
– de minderjarige heeft vanaf hij zeven maandjes oud was tot zijn zesde jaar in Suriname bij de moeder gewoond, is grotendeels door de moeder verzorgd en opgevoed en in Suriname naar school gegaan, waarna hij naar Nederland is vertrokken en nu na bijkans 1 jaar en 6 maanden terug is in Suriname;
– de minderjarige heeft kenbaar gemaakt dat hij niet tegen de kou kan en hij vaak verkouden wordt in Nederland. Dit brengt de kantonrechter tot de voorlopige conclusie dat het klimaat in Nederland vermoedelijk een negatieve invloed heeft op de gezondheid van de minderjarige en hij nog niet kan wennen aan de omgeving aldaar;
– de minderjarige wenst hier te lande naar school te gaan. Volgens zijn verklaring zou hij op dezelfde school kunnen worden ingeschreven alwaar hij vóór zijn vertrek naar Nederland in het jaar 2014 was ingeschreven;
– gedaagde is bezig de nodige voorbereidingen te treffen om de minderjarige in te schrijven voor het genieten van onderwijs en het doen sluiten van een ziektekosten verzekering voor de minderjarige;
– zowel eiser als gedaagden hebben een baan en zijn in staat de minderjarige te verzorgen;
– de minderjarige heeft op de dag van het verhoor in raadkamer meerdere malen in het bijzijn van eiser en gedaagde kenbaar gemaakt bij gedaagde te willen blijven in Suriname. Op dat moment wenste de minderjarige, blijkens eigen waarneming van de kantonrechter, niet met eiser te vertrekken uit de raadkamer, maar met gedaagde. Nadat hij de vader, zijnde eiser, in raadkamer een omhelzing heeft gegeven, heeft hij zich gelijk nadien gevoegd bij zijn moeder, zijnde gedaagde.

4.5 Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en de eigen waarneming van de kantonrechter in raadkamer bij het verhoor van de minderjarige, acht de kantonrechter het in het belang van de minderjarige raadzaam hem niet aan eiser af te staan en hem niet naar Nederland met eiser te doen terugkeren. Daarbij heeft de kantonrechter rekening gehouden met de mogelijkheid dat de minderjarige zich zou kunnen verzetten tegen eiser en het met de harde hand aanpakken of dwingen van de minderjarige om met eiser terug te keren naar Nederland, psychische schade zou kunnen berokkenen aan de minderjarige.
Tevens heeft de kantonrechter ook in overweging genomen dat, zoals de stellingen door eiser zijn verwoord in het inleidend verzoekschrift dat gedaagde een onrechtmatige daad jegens hem pleegt, de indruk wordt gewekt dat de minderjarige als een goed in de zin van de wet wordt beschouwd en aldus in eigendom aan eiser toebehoort. Dit, terwijl de minderjarige in de zin van de wet een natuurlijke persoon is met twee wettelijke vertegenwoordigers, zijnde de ouders. In casu kan er dus om die reden geen sprake zijn van een onrechtmatige daad gepleegd door gedaagde jegens eiser. Uit het voorgaande vloeit voort dat de door eiser gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd.

4.6 De kantonrechter begrijpt dat het voor eiser als vader pijnlijk is dat de minderjarige niet aan hem zal worden afgestaan, doch brengt de kantonrechter hem in herinnering dat de allereerste zorg het belang van de minderjarige is en de plicht van partijen als ouders om de minderjarige te verzorgen en op te voeden. Onder het belang van de minderjarige valt niet alleen het materiële, maar ook het geestelijk welzijn van de minderjarige en de plaats waar de minderjarige zich thuis voelt.
Met inachtneming van de plicht die zowel op eiser als gedaagde rust om de minderjarige te verzorgen en op te voeden, adviseert de kantonrechter dat eiser in het belang van de minderjarige de nodige medewerking aan gedaagde verleent, ingeval zij documenten voor de minderjarige nodig mocht hebben voor het doen inschrijven van de minderjarige op school en het in orde maken van de ziektekostendekking. Op gedaagde wordt een beroep gedaan om, indien de minderjarige dat wenst, de minderjarige alle ruimte te bieden om regelmatig in contact met eiser te blijven, hetzij telefonisch, hetzij via app.

4.6 Daar partijen de ouders van de minderjarige zijn en zij het belang van de minderjarige voorop dienen te stellen, acht de kantonrechter het redelijk en billijk de proceskosten tussen hen te compenseren. De compensatie bestaat daarin, dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.

5. De beslissing

5.1 Weigert de gevraagde voorziening.

5.2 Compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen en ter openbare terechtzitting uitgesproken door de kantonrechter in het eerste kanton, mr. S.M.M. Chu, op maandag 22 augustus 2016 te Paramaribo, in tegenwoordigheid van de griffier.