SRU-K1-2016-12

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-164129
  • Uitspraakdatum 25 augustus 2016
  • Publicatiedatum 27 juni 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Volgens vaste jurisprudentie in kortgeding kan staking of schorsing van de executie van het vonnis slechts worden bevolen indien er sprake zou zijn van misbruik van recht. Dit kan het geval zijn indien:
    – het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust;
    – de executie van het vonnis op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde, in casu eiser, een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard;
    – er andere feiten of omstandigheden zijn op grond waarvan de executant, in casu gedaagde, in redelijkheid geen gebruik mag maken van het exclusieve recht tot executie van het vonnis.
    De kantonrechter weigert de gevraagde voorzieningen.

    (Art. 272 Rv jo art 31 DUD)
    SJB

Uitspraak

KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. no. 16-4129
25 augustus 2016

Vonnis in kort geding in de zaak van:

[eiser],
wonende aan de [adres] in het [district],
eiser,
gemachtigde: mr. E. Naarendorp, advocaat,

tegen

DE STAAT SURINAME, met name
A. HET MINISTERIE VAN DEFENSIE en
B. HET MINISTERIE VAN RUIMTELIJKE ORDENING, GROND- en BOSBEHEER,
beiden ten deze domicilie kiezend ten parkette van de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
kantoorhoudend aan de Limesgracht no. 92 te Paramaribo,
gedaagden,
gemachtigde voor gedaagde sub A: majoor mr. Th.E. Roos, jurist en
gemachtigde voor gedaagde sub B: mr. N.U. van Dijk, advocaat.

1. Het verloop van het proces

1.1 Het verloop van het proces blijkt uit de volgende processtukken en – handelingen:
– Eiser heeft op 19 augustus 2016 het inleidend verzoekschrift met producties bij de Griffie der kantongerechten ingediend.
– Vervolgens heeft eiser op de eerste dag van de behandeling van de zaak ter openbare terechtzitting d.d. 23 augustus 2016 voor eis geconcludeerd, overeenkomstig de stellingen en de vordering zoals vermeld in het inleiden verzoekschrift.
– Vanwege de spoedeisendheid van de zaak hebben eiser en gedaagden op 23 augustus 2016 mondeling gepleit, waarbij gedaagde sub B bij het pleiten producties heeft overgelegd en eiser in de gelegenheid is gesteld zich over de inhoud van de overgelegde producties uit te laten.

1.2 In verband met de spoedeisendheid van de zaak is de uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2. De feiten

2.1 Op 30 juni 2016 heeft de kantonrechter in het derde kanton in de kortgeding zaak tussen partijen bekend onder A.R. No. 16-3004 vonnis gewezen, in welk vonnis het dictum luidt als volgt:

“6. De beslissing in conventie in kort geding

De kantonrechter:
6.1 Wijst de vordering af.
6.2 Veroordeelt eiser in de proceskosten van dit geding en tot op heden begroot op nihil.

7. De beslissing in reconventie in kort geding

De kantonrechter:
7.1 Veroordeelt gedaagde, de heer [naam 1], om binnen twee maanden na uitspraak van dit vonnis, het perceelland met daarop staande woning gelegen op de hoek van de [straat 1] en [straat 2] [nummer 4], deel uitmakende van [gebied] in het [district] te ontruimen en te verlaten met medeneming van alle van zijnentwege aanwezige personen en goederen en door afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van eiser te stellen, met bepaling dat indien gedaagde hiertoe in gebreke mocht blijven, eiser sub a (De Staat Suriname, in deze het Ministerie van Defensie) gerechtigd zal zijn de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen, desnoods met behulp van de sterke arm.
7.2 Verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.”

2.2 Gedaagden hebben het hiervoor vermeld vonnis op 13 augustus 2016 bij exploit no. 430 van de deurwaarder Charmila Natazia Sitaram aan eiser betekend.

2.3 Tegen het hiervoor vermeld vonnis heeft eiser het rechtsmiddels van hoger beroep aangewend. Tevens heeft eiser middels het indienen van een verzoekschrift ex-artikel 272 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verzocht om de tenuitvoerlegging van het vonnis op te schorten.

3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer

3.1 Eiser vordert om bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad, de tenuitvoerlegging van het kort geding vonnis van 30 juni 2016 in de zaak tussen partijen bekend onder A.R. No. 16-3004, op te schorten totdat het Hof van Justitie beslist heeft op de vordering ex artikel 272 Rv van eiser.

3.2 Eiser legt, tegen de achtergrond van de feiten vermeld onder 2, aan zijn vordering ten grondslag dat niet te verwachten is dat het Hof van Justitie tijdig een beslissing neemt op het verzoek ex artikel 272 Rv. Hij heeft er alle recht op en belang bij een voorziening bij voorraad.

3.3 Gedaagden hebben verweer gevoerd. Op dit verweer komt de kantonrechter, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.

4. De beoordeling

4.1 Het spoedeisend belang blijkt uit het gevorderde, met name dat eiser uiterlijk op 30 augustus 2016 de woning als vermeld in het aan hem betekend vonnis dient te ontruimen. Om die reden zal eiser worden ontvangen in het kort geding.

4.2 Gedaagden hebben als formeel verweer opgeworpen dat eiser niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de door hem gevraagde voorziening. Daartoe hebben zij, verkort en zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
– eiser heeft niet voldaan aan zijn stelplicht, en wel in die zin dat eiser heeft nagelaten de rechtsgronden van hetgeen gij vordert te stellen;
– eiser maakt misbruik van procesrecht, omdat de door eiser ingestelde vordering veel weg heeft van een verkapte vorm van appel.

In reactie op dit formeel verweer heeft eiser betoogd dat hij wel heeft voldaan aan zijn stelplicht. In dat kader heeft hij aangevoerd dat de grondslag van de vordering is vermeld in het inleidend verzoekschrift, welke grondslag erop neerkomt dat het niet verwachtbaar is dat het Hof van Justitie tijdig een beslissing neemt op het verzoek ex- artikel 272 Rv.

4.3 Terzake het door eiser gestelde en het door gedaagden opgeworpen verweer, stelt de kantonrechter het volgende voorop. Volgens vaste jurisprudentie in kort geding kan staking of schorsing van de executie van een vonnis slechts worden bevolen, indien sprake zou zijn van misbruik van recht. Dit kan het geval zijn, indien:
– het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust;
– de executie van het vonnis op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten, klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde in casu eiser, een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard;
– er andere feiten of omstandigheden zijn op grond waarvan de executant in casu gedaagde in redelijkheid geen gebruik mag maken van het exclusieve recht tot executie van het vonnis in kwestie.

Hetgeen hiervoor voorop is gesteld, brengt de kantonrechter tot de slotsom dat het door eiser gestelde geen grondslag is voor het door hem gevorderde. Om die reden zal de door eiser gevraagde voorziening als ongegrond worden geweigerd. Zulks betekent dat gedaagden slagen in het door hun opgeworpen verweer.

4.4 Eiser, zal als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.

5. De beslissing

5.1 Weigert de gevraagde voorziening.

5.2 Veroordeelt eiser in de proceskosten aan de zijde van gedaagde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen en ter openbare terechtzitting uitgesproken door de plaatsvervangend kantonrechter in het eerste kanton, mr. S.M.M. Chu, op donderdag 25 augustus 2016 te Paramaribo, in tegenwoordigheid van de griffier.

w.g. D. Ramdin w.g. S.M.M. Chu