- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-144434
- Uitspraakdatum 01 augustus 2016
- Publicatiedatum 11 juli 2019
- Rechtsgebied Burger-overheid
-
Inhoudsindicatie
Schadevergoeding. Onrechtmatig handelen door de Staat Suriname. Niet voorzien in formele wetgeving.
In deze zaak gaat het om de schade die eisers stellen te lijden als gevolg van een nalaten door gedaagden sub 1 en 2 om te voorzien in formele wetgeving ter regeling van de rechtspositie van leden van het rechtsprekende deel van de rechterlijke macht.
De vordering van eisers is ontvankelijk voor zover deze gericht is tegen gedaagde sub 1, de Staat Suriname. De Staat Suriname is een rechtspersoon en kan in een rechtsgeding als eiser of gedaagde betrokken zijn, en wordt in rechte vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal (art. 95 lid 5 BRv jo. art. 146 lid 2 GW).
De vordering van eisers voor zover gericht tegen gedaagde sub 2, aangeduid als “de wetgevende macht” is niet-ontvankelijk. De wetgevende macht is opgedragen aan de Nationale Assemblee en de Regering, waarbij laatstgenoemde een uitvoerende taak heeft (art. 70 GW). De wetgevende macht is aldus geen bestuursorgaan. De wetgevende macht kan daarom niet als procespartij in het geding optreden.De Kantonrechter acht zich niet bevoegd een bevel tot wetgeving te geven in geval het beginsel dat de wet moet worden nageleefd conflicteert met een beginsel van behoorlijk bestuur. Na belangenafweging wordt de vordering van eisers tot veroordeling van gedaagde sub 1 om de organieke wet ex art. 141 lid 3 GW aan te nemen en in werking te doen stellen afgewezen. De Kantonrechter overweegt dat de benadeelden, in casu eisers, evenwel het recht op vergoeding van de schade behouden en dit na belangenafweging ook moeten krijgen. Gedaagde sub 1 wordt veroordeeld tot betaling van o.a. geldsommen aan pensioen en onderstand.
Uitspraak
In naam van de Republiek
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. no. 14-4434
01 augustus 2016
Vonnis in de zaak van:
1.[eiser 1],
2.[eiser 2],
echtelieden,
beiden wonende te [district], eisers,
procederend in persoon,
tegen
1.DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, volgens artikel 146 lid 2 van de Grondwet vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, domicilie gekozen hebbende te zijnen kantore te Paramaribo,
2. DE WETGEVENDE MACHT VAN DE REPUBLIEK SURINAME, ingevolge artikel 70 van de Grondwet bestaande uit:
a. DE REGERING VAN DE REPUBLIEK SURINAME, ten deze vertegenwoordigd wordende door de President van de Republiek Suriname, de heer Desi Delano Bouterse, die ingevolge artikel 90 lid 1 van de Grondwet Hoofd van de Regering is, kantoor houdende te Paramaribo aan de Kleine Combéweg 2.4,
b. DE NATIONALE ASSEMBLEE VAN DE REPUBLIEK SURINAME, ten deze ingevolge artikel 7 van het Reglement van orde van de Nationale Assemblee (S.B. 1990 No. 43) naar buiten vertegenwoordigd wordende door haar Voorzitter, mevrouw drs. Jennifer Geerlings-Simons, kantoor houdende te Paramaribo aan het Onafhankelijkheidsplein 10,
gedaagden
gemachtigde: mr. S.D. Kraag, advocaat.
1. Het procesverloop
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en/of –handelingen:
– het inleidend verzoekschrift dat op 14 oktober 2014 met bijlagen op de griffie der kantongerechten is ingediend;
– de mondelinge conclusie van eis d.d. 17 november 2014;
– de conclusie van antwoord d.d. 20 april 2015;
– de conclusie van repliek d.d. 18 mei 2015 met een productie;
– de conclusie van dupliek d.d. 06 juli 2015.
1.2 De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet gemotiveerd weersproken, gelet op de in zoverre niet betwistte inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1 Bij resolutie van de president van de Republiek Suriname (hierna resolutie) van 05 januari 1985 is [eiser sub 1], te rekenen van 15 oktober 1984 belast met de functie van lid-plaatsvervanger van het Hof van Justitie van Suriname.
2.2 Eiser sub 1 is op zijn verzoek eervol ontlast van de functie van lid-plaatsvervanger van het Hof van Justitie van Suriname bij resolutie van 19 april 2005.
2.3 Bij resolutie van 12 oktober 2007 is eiser sub 1 te rekenen vanaf 01 oktober 2007 benoemd tot lid van het Hof van Justitie van Suriname.
In de resolutie staat onder meer:
“(…) GELET OP:
(….)
2. de “Personeelswet (G.B. 1962 no. 195), geldende tekst S.B. 1985 no. 41, zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 1987 no. 93;
(…)
II. Te bepalen, dat de Ministers van Justitie en Politie en van Binnenlandse Zaken belast zijn met de uitvoering van deze resolutie, waaronder begrepen is het volgens de terzake geldende regelen toekennen van de bezoldiging en van eventuele toelagen en het voorstellen van de bijdragegrondslag.”
2.4 Eiser sub 1 is op zijn verzoek bij resolutie van 11 december 2013 eervol ontslag verleend uit Staatsdienst te rekenen vanaf 01 augustus 2012 “onder dankbetuiging voor de gedurende lange tijd aan de Staat bewezen diensten”.
2.5 Bij beschikking van de minister van Binnnenlandse Zaken van 27 maart 2014 is besloten: “(…) aan de gewezen landsdienaar in de functie van Lid van het Hof van Justitie, op arbeidsovereenkomst, bij het Ministerie van Justitie en Politie,… op zijn verzoek, te rekenen van 1 mei 2013, een onderstaand uit Staatskas te verlenen, ten bedrage van SRD 14,34 (….) per maand (…)”
3. De vordering daarvan en het verweer
3.1 Samengevat houdt de vordering van eisers na de wijziging van hun eis in bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
(1) eisers toestemming te verlenen gedaagden op verkorte termijn te doen dagvaarden;
(2) gedaagden te veroordelen om binnen zes maanden na betekening van dit vonnis of binnen een in goede justitie te bepalen termijn, de organieke wet ex art. 131 lid 3 van de Grondwet, Gw, aan te nemen en inwerking te doen treden door publicatie in het Staatsblad c.q. voornoemde organieke wet in behandeling te nemen, op voortvarende wijze af te handelen en in werking te doen treden;
(3,4) gedaagde sub 1 te veroordelen om eisers c.q. eiser sub 1 te betalen de som van: SRD 98.532,72 wegens pensioen, en SRD 68.991,33 wegens onderstand, althans in goede justitie te bepalen bedragen, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente ad 6% per jaar vanaf de dag van rechtsingang tot aan de dag van algehele voldoening.
(5,6) gedaagde sub 1 te veroordelen om ingaande 01 oktober 2014 tot en met de inwerkingtreding van bedoelde organieke wet, maandelijks, aan eiser sub 1 wegens pensioen het bedrag van SRD 3.789,72 en wegens onderstand het bedrag van SRD 2.816, althans in goede justitie vast te stellen bedragen, te betalen;(7) gedaagde sub 1 te veroordelen om ingaande het overlijden van eiser sub 1 tot en met de inwerkingtreding van bedoelde organieke wet, maandelijks een eiseres sub 2 een bedrag gelijk aan 75% van (SRD 3.789,72+SRD 2.816,-) is gelijk aan SRD 4.954,29 althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te bepalen.
(8) gedaagde sub 1 te veroordelen een bij verhoging van de bezoldiging van de rechterlijke macht met rechtspraak belast, genoemde bedragen dienovereenkomstig aan te passen;
(9, 10) gedaagden te veroordelen in de proceskosten waaronder de kosten van betekening van dit vonnis en de executiekosten.
3.2 Eisers leggen aan deze vorderingen, kort samengevat, het volgende ten grondslag.
-Gedaagden handelen opzettelijk, met hun schuld daaraan, in strijd met hun rechtsplicht en handelen daardoor onrechtmatig jegens eisers, als gevolg waarvan eisers schade lijden. Aan de grondwettelijke bepaling in, de kantonrechter leest verbeterd art 141 lid 3 Gw i.p.v. art 131 lid 3 Gw, hebben gedaagden geen uitvoering gegeven, waardoor eiser sub 1 niet in aanmerking komt voor de geldelijke vergoeding en eiseres sub 2 eveneens niet na het overlijden van eiser sub 1.
– De Staat Suriname handelt discriminatoir en dus onrechtmatig jegens (gewezen) leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast en hun nabestaanden, omdat voor de leden en de gewezen leden alsmede hun nabestaanden van De Nationale Assemblee, van de president en de vicepresident en van de (gewezen) ministers en onderministers ter uitvoering van de artikelen 86, 112 en 126 Gw de geldelijke rechtspositie wel bij wet is voorzien.
– Eiser sub 1 is gedurende 18 jaren en 2 ½ maand als lid-plaatsvervanger en voor een periode van 4 jaren en 10 maanden als van het Hof van Justitie werkzaam geweest.
– Eiser sub 1 heeft via brieven aan de vicepresident van 3 februari en 16 april 2013 aandacht hiervoor gevraagd en geen antwoord ontvangen. Op een brief van 14 juli 2014 gericht aan de president heeft eiser sub 1 een kopie van een brief ontvangen, afkomstig van de directeur Bestuurs- en Administratieve Aangelegenheden van het kabinet van de president en gericht aan de waarnemend directeur van het Pensioenfonds Suriname. Eiser sub 1 heeft aan de directeur Bestuurs- en Administratieve Aangelegenheden van het kabinet van de president in een brief van 14 augustus 2014 bericht dat zijn vordering is gebaseerd op het in gebreke blijven van opeenvolgende regeringen om uitvoering te geven aan art 145 lid 4 Gw 1975 en art 141 lid 3 Gw 1987. Een antwoord op laatst bedoeld schrijven heeft eiser sub 1 niet ontvangen.
– Eiser sub 1 ontvangt thans een onderstand – door het ministerie van Justitie en Politie voor hem aangevraagd – ad SRD 248,51 per maand.
3.3 Gedaagden betogen, kort samengevat, als volgt:
– Wetgeving waarin de financiële positie van rechters is geregeld is er altijd geweest. In die wetgeving zijn onder meer pensioenafdrachten waarmee pensioen wordt opgebouwd bepaald. Dat hiertoe een wet in formele zin ontbreekt, levert geen onrechtmatige daad op, omdat een bestendige regeling van toepassing is waar rechters zich op kunnen beroepen.
– Eisers kunnen niet via de rechterlijke macht de wetgevende macht dwingen een voor hen gunstige regeling bij wet in het leven te roepen; formele wetgeving is het prerogatief van de wetgever in formele zin.
– Eisers’ aanname dat wetgeving ontwikkeld zal worden tot het nivelleren van de financiële positie van rechters, president en vicepresident mist zowel een feitelijke als een reële grondslag.
– Tijdens zijn functioneren als lid-plaatsvervanger bij het Hof van Justitie heeft eiser sub 1 tegelijkertijd het ambt van notaris uitgeoefend. Bij die omstandigheid is geen sprake van bezoldigd lidmaatschap van de rechterlijke macht ex art 7 van, de kantonrechter leest verbeterd het Reglement op de inrichting en samenstelling van de Surinaamse rechterlijke macht, G.B. 1935 no. 79, zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 1994 no. 17 i.p.v. de Wet Rechterlijke Organisaties. In bedoelde periode is geen sprake geweest van pensioenopbouw.
– In de benoemingsresolutie tot Lid van het Hof van Justitie van 12 oktober 2007 is geen bijdragegrondslag opgenomen, omdat in de aanhef van bedoelde resolutie de Ambtenarenpensioenwet niet is aangehaald en deze wet daarom niet van toepassing is.
– Eiser sub 1 heeft nimmer pensioenafdrachten gepleegd en die afdrachten hebben ook niet namens hem plaatsgevonden. Uit zijn loonstrook moet eiser sub 1 zulks hebben kunnen vaststellen, maar hij heeft hiervoor niet de aandacht van de bevoegde instanties gevraagd. Een schadeloosstelling gelijk aan de pensioenuitkering terwijl geen afdracht van de pensioenpremie heeft plaatsgevonden is in strijd met de huidige regeling voor rechters.
3.4 Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1 Gedaagden concluderen tot niet-ontvankelijkheid van eisers in hun vordering tegen de gedaagde sub 2, omdat noch de wetgevende macht noch De Nationale Assemblee openbare rechtspersonen of bestuursorganen zijn.
4.1.1 Volgens eisers gaan gedaagden eraan voorbij dat in het Surinaams (proces)recht is geaccepteerd dat in het algemeen bestuursorganen als verwerende partij in rechte optreden. Eisers verwijzen in dit verband naar M.R. Hoever-Venoaks en L.J. Damen, 1996, waar de districts-commissaris, de procureur-generaal en de ontvanger der directe belastingen als voorbeelden zijn genoemd.
4.1.2 Eisers’ standpunt over het in rechte optredende bestuursorgaan als verwerende partij is op zichzelf niet onjuist. In het voorliggend geding zijn De Nationale Assemblee en Regering genoemd als delen waaruit de gedaagde, “de wetgevende macht”, bestaat. Ex artikel 70 Gw wordt de wetgevende macht gezamenlijk uitgeoefend door De Nationale Assemblee en Regering. Dit houdt in dat de wetgevende macht is opgedragen aan De Nationale Assemblee en de Regering, waarbij laatstgenoemde een uitvoerende taak heeft. De wetgevende macht is aldus geen bestuursorgaan, wat eisers overigens bij conclusie van repliek niet hebben weersproken. De wetgevende macht kan daarom niet als procespartij, in casu als gedaagde, in het geding optreden.
4.1.3 De wijze van duiding van de gedaagde sub 2 leidt er voorts niet toe dat de wetgevende macht, De Nationale Assemblee en de Regering als afzonderlijke procespartijen zijn gedaagd. Op die grond wordt aan een beoordeling van hen afzonderlijk als procespartij niet toegekomen.
4.1.4 Eisers zullen op grond van het voorgaande niet ontvankelijk worden verklaard in hun vordering tegen gedaagde sub 2.
4.1.5 Suriname, de Staat Suriname, is rechtspersoon en kan in een rechtsgeding als eiser of gedaagde betrokken zijn, art 95 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Rv, en wordt in rechte vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal, art 146 lid 2 Gw. Voor zover eisers tegen de Staat Suriname gevorderd hebben worden zij in hun vordering ontvangen. In vorderingen tegen “gedaagden”, zijn eisers ontvankelijk voor zover die vorderingen mede tegen de Staat Suriname, gedaagde sub 1, zijn ingesteld.
4.2 In deze zaak gaat het om de schade die eiser sub 1 en zijn echtgenote, eiseres sub 2 stellen te lijden als gevolg van een nalaten door gedaagde sub 1 om te voorzien in formele wetgeving ter regeling van de rechtspositie van leden van het rechtsprekende deel van de rechterlijke macht.
4.2.1 Tussen partijen is niet in geschil dat geen organieke wet tot stand is gekomen als uitvloeisel van art. 141 lid 3 Gw.
4.2.2 Gedaagde sub 1 stelt zich op het standpunt dat niet de rechterlijke macht maar de wetgever in formele zin zelf de rechtspolitieke keuze maakt over de totstandkoming van wetten zonder daartoe door de rechter geïnstrueerd te zijn. Ook beroept de Staat zich op een bestendige regeling, die voorziet in de wijze waarop rechters hun pensioen dienen op te bouwen zoals bij Ambtenarenpensioenwet is bepaald. Indien de inhoud van die bestendige regeling een persoon of enkelen in het nadeel brengt, maakt zulks het niet voorzien hebben in formele wetgeving door de Staat niet onrechtmatig.
4.2.3 Eisers stellen dat de voorliggende vordering niet strekt tot het vaststellen van de inhoud van de wet, wat immers de bevoegdheid van de wetgevende macht is. De grondslag is dat gedaagde sub 1 heeft nagelaten de constitutionele verplichting voortvloeiend uit artikel 141 lid 3 Gw voor de regeling van de geldelijke voorzieningen van rechters voor te bereiden, of de uitvoering voor te bereiden, of uit te voeren. Eisers’ standpunt in deze is dat gedaagde sub 1 zich weliswaar beroept op staatsbesluiten, maar dat voorafgaande aan die besluiten niet bij wet in formele zin in de financiële rechtspositie van de leden van de rechterlijke macht is voorzien. Dit is volgens eisers in strijd met de beginselen van de rule of law.
4.2.4 De rechter zal zich niet bevoegd achten een bevel tot wetgeving te geven in geval het beginsel dat de wet moet worden nageleefd conflicteert met een beginsel van behoorlijk bestuur. Ook in Nederlandse rechtspraak komt deze behoedzaamheid tot uiting in bijvoorbeeld het arrest van de Nederlandse Hoge Raad van 21 maart 2003, NJ 2003, 691, waarin onder meer is overwogen dat:
“de vraag of, wanneer en in welke vorm een wet tot stand zal komen, moet worden beantwoord op grond van politieke besluitvorming en afweging van de erbij betrokken belangen. De evenzeer op de Grondwet berustende verdeling van bevoegdheden van de verschillende staatsorganen brengt mee dat de rechter niet vermag in te grijpen in die procedure van politieke besluitvorming. (…) en indien moet worden aangenomen dat de Staat daarmee onrechtmatig handelt, kan de rechter niet een bevel geven binnen een door hem te bepalen termijn alsnog die wetgeving vast te stellen, Ook dan geldt nog steeds dat de vraag of wetgeving tot stand moet worden gebracht en zo ja welke inhoud deze moet hebben, noopt tot een afweging van vele belangen, ook van niet bij een procedure als de onderhavige betrokken partijen, en een politieke beoordeling vergt, waarin de rechter niet kan treden”.
In het algemeen is behoedzaamheid van de rechter geboden met het vellen van een oordeel over alles wat met wetgeving in formele zin samenhangt, ook een bevel tot vaststelling van een organieke wet (zie ook P.P.T. Bovend’Eert en C.A.J.M. Kortmann, 2008).
4.2.5 De vordering sub 2 strekt ertoe een onrechtmatige toestand op te heffen door gedaagde sub 1 te veroordelen een organieke wet aan te nemen en inwerking te doen stellen. Op de gronden als hiervoor overwogen zal deze vordering tot veroordeling van gedaagde sub 1 om de organieke wet ex artikel 1412 lid 3 Gw aan te nemen en in werking te doen stellen moeten worden afgewezen.
4.2.6 Bij afwijking van de vordering sub 2 op voorgaande gronden, met name dat de gedraging van gedaagde sub 1 op grond van afweging van belangen behoort te worden geduld, behouden de benadeelden, in casu eisers, evenwel het recht op vergoeding van de schade.
4.3 Het Hof van Justitie stelt in haar vonnis H.v.J. 17 februari 1978, A-67 vast dat pseudowetgeving (beleid) geen afbreuk doet aan wettelijke bepalingen. In het voorliggend geval is sprake van lagere wetgevingsproducten en van beleid. Bedoelde lagere wetgeving is geen nadere regeling van een organieke wet die is voortgevloeid uit artikel 141 lid 3 Gw. Voor zover gedaagde sub 1 met “bestendige regeling” op zijn beleid heeft gedoeld, zal in dat geval alsook in het geval van lagere wetgeving moeten worden getoetst aan beginselen van behoorlijk bestuur.
4.3.1 Van schending van het gelijkheidsbeginsel jegens het rechtsprekende deel van de rechterlijke macht kan volgens gedaagde sub 1 geen sprake zijn, omdat de aanname dat nivellering van de financiële positie bij wet zal worden bepaald een feitelijke en reële grondslag mist. Ook de omstandigheid dat op rechters een bestendige regeling van toepassing is en daarvan wordt afgeweken ten gunste van andere ambtsdragers waaronder de president, vice-president en ministers brengt volgens gedaagde sub 1 niet met zich dat sprake is van onrechtmatig handelen. Gedaagde sub 1 volhardt daarin dat in de resolutie d.d. 12 oktober 2007 geen bijdragegrondslag is opgenomen omdat in de aanhef van die resolutie de Ambtenarenpensioenwet niet is aangehaald. Voorts voert hij aan dat de wijze waarop eiser sub 1 tot lid van de rechterlijke macht is benoemd reden is van de situatie waarin hij, eiser sub 1, thans is beland. Voorts wordt eiser sub 1 verweten dat hij er zelf schuld aan heeft dat aan hem geen pensioen toekomt omdat hij nimmer pensioenpremie heeft gestort.
4.3.2 Uit de resolutie d.d. 12 oktober 2007 blijkt dat twee ministers, de ministers van Justitie en Politie en van Binnenlandse Zaken, zijn belast met de uitvoering van die resolutie, waaronder begrepen het toekennen van de ter zake geldende regelen van bezoldiging en het vaststellen van de bijdragegrondslag. Een en ander onder overweging van de Personeelswet. Gedaagde sub 1 geeft echter geen nadere verduidelijking of de bij resolutie genoemde ministers in overeenstemming met de aan hen gegeven instructie de bijdragegrondslag voor eiser sub 1 al dan niet hebben vastgesteld. Het verweer dat eiser sub 1 niet onder de aandacht van bevoegde instanties heeft gebracht dat in zijn geval geen pensioenafdrachten zijn gedaan en zijn situatie aan hemzelf te wijten is, snijdt in het licht van deze omstandigheden dan ook geen hout.
4.3.3 Nota bene blijkt uit de beschikking van de minister van Binnenlandse Zaken van 27 maart 2014 dat de Staat eiser sub 1 als landsdienaar in de functie van Lid van het Hof van Justitie, op arbeidsovereenkomst in dienst heeft doen treden bij het Ministerie van Justitie en Politie, dit in strijd met de resolutie van 12 oktober 2007. De beschikking van genoemde minister geeft voorts blijk van het geheel voorbijgaan aan de bepaling in artikel 141 lid 2 van de Grondwet. In genoemd artikel is immers voorzien dat de leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast voor het leven zijn benoemd. De Staat negeert aldus het bepaalde in artikel 14a van het Reglement op de inrichting en samenstelling van de Surinaamse rechterlijke macht, dat de pensioengerechtigde leeftijd van de president, de vice-president en de leden van het Hof van Justitie is gesteld op zeventig jaar. Het voorgaande brengt met zich mee dat de Staat onvoldoende rekening heeft gehouden met de financiële gevolgen van haar handelen voor eiser sub 1.
4.3.4 Een zodanige bejegening geeft geen blijk van zorgvuldig handelen. In de voorbereiding en afweging van alle relevante omstandigheden, heeft de Staat onvoldoende rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen van eiser sub 1. Daarbij is gedaagde sub 1 volkomen voorbijgegaan aan de cruciale rol van de rechtspraak voor de maatschappij die bij Grondwet is bepaald. Wat nog meer is, uit het door gedaagde sub 1 ingenomen standpunt komt naar voren dat de Staat zich niet zal beijveren voor een behoorlijke bejegening van zijn (gewezen) rechters door middel van regelgeving voor de rechtspositie van rechters die essentieel verschilt van de (overige) ambtenaren.
4.3.5 Maar ook als gedaagde sub 1 zou menen, wat overigens zijn verweer mede behelst, dat in het onderhavige geval zijn optreden zowel publiek- als administratiefrechtelijk als rechtmatig kan worden aangemerkt, doet zich niettemin in casu de situatie voor waarin het niet redelijk is de schade als gevolg van de behartiging van een – mogelijk – zwaarder wegend algemeen belang ten laste te laten van eisers en getuigt het allerminst van behoorlijk bestuur het goed te vinden dat de benadeling eisers onevenredig zwaar treft ten opzichte van anderen.
4.4 Al het voorgaande brengt met zich dat de vordering van eisers als na te melden zal worden toegewezen.
4.5 Gedaagde sub 1 zal in de proceskosten worden verwezen.
5. De beslissing
5.1 Verklaart eisers niet-ontvankelijk in hun vordering tegen gedaagde sub 2.
5.2 Veroordeelt gedaagde sub 1 om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers c.q. aan eiser sub 1 wegens “pensioen” te betalen de som van SRD 98.532,772 (achtennegentigduizend vijfhonderd tweeëndertig 72/100 Surinaamse Dollar) vermeerderd met de wettelijke rente ad 6% per jaar gerekend vanaf 24 oktober 2014 tot aan de dag van algehele voldoening.
5.3 Veroordeelt gedaagde sub 1 om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers c.q. aan eiser sub 1 wegens “onderstand” te betalen de som van SRD 68.991,33 (achtenzestigduizend negenhonderd eenennegentig 33/100 Surinaamse Dollar) vermeerderd met de wettelijke rente ad 6% per jaar gerekend vanaf 24 oktober 2014 tot aan de dag van algehele voldoening.
5.4 Veroordeelt gedaagde sub 1 om ingaande 01 oktober 2014 tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers c.q. aan eiser sub 1 wegens “pensioen” te betalen de som van SRD 3.789.72 (drieduizend zevenhonderd negenentachtig 72/100 Surinaamse Dollar) per maand.
5.5 Veroordeelt gedaagde sub 1 om ingaande 01 oktober 2014 tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers c.q. aan eiser sub 1 wegens “onderstand” te betalen de som van SRD 2.816,- (tweeduizend achthonderd zestien Surinaamse Dollar) per maand.
5.6 Veroordeelt gedaagde sub 1 om ingaande het overlijden van eiser sub 1, maandelijks, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres sub 2 te betalen een bedrag gelijk aan 75% van de onder 5.4. en 5.5 genoemde bedragen, zijnde 75% van SRD 3.789,72 (drieduizend zevenhonderd negenentachtig 72/100 Surinaamse Dollar) per maand en 75% van SRD 2.816,- (tweeduizend achthonderd zestien Surinaamse Dollar) is gelijk aan 75% van SRD 4.954,29 (vierduizend negenhonderd vierenvijftig 29/100 Surinaamse Dollar).
5.7 Veroordeelt gedaagde sub 1 om bij verhoging van de bezoldiging van de leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast de bedragen genoemd onder 5.4, 5.5 en 5.6 dienovereenkomstig aan te passen.
5.8 Veroordeelt gedaagde sub 1 in de kosten van betekening en executie van dit vonnis.
5.9 Verklaart dit vonnis voor zover nodig uitvoerbaar bij voorraad.
5.10 Veroordeelt gedaagde sub 1 in de kosten van het geding aan de zijde van eisers gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op SRD 595,- (vijfhonderd en vijf en negentig Surinaamse Dollar).
5.11 Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Bradley, kantonrechter lid-plaatsvervanger in het eerste kanton, en in het openbaar uitgesproken op maandag 01 augustus 2016 te Paramaribo in aanwezigheid va de fungerend griffier, mr. S.P. Andea.
w.g.S.P.Andea w.g. S.J.S. Bradley