- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-166275
- Uitspraakdatum 28 december 2016
- Publicatiedatum 15 januari 2020
- Rechtsgebied Strafrecht
-
Inhoudsindicatie
Voor zover eiser met zijn stellingen betoogt dat de Minister van Justitie en Politie nog geen besluit over het uitstel van de V.I. heeft genomen en dit nalaten in strijd is met de wet, zijnde artikel 33 van het Wetboek van Strafrecht, rijst de vraag of dit nalaten onmiddellijk dient te leiden tot de voorwaardelijke invrijheidstelling van eiser.
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. No. 16-6275
28 december 2016
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[eiser],
thans gedetineerde in de strafinrichting te Duisburglaan, domicilie kiezende te Paramaribo aan de Einaarstraat no.08, ten kantore van mr. F.F.P. Truideman,
eiser,
gemachtigde: mr. F.F.P. Truideman, advocaat,
tegen
DE STAAT SURINAME, met name HET MINISTERIE VAN JUSTITIE EN POLITIE, rechtspersoon,
in rechte vertegenwoordigd door de Procureur generaal bij het Hof van Justitie,
kantoorhoudende te Paramaribo aan de Limesgracht no. 92,
gedaagde,
gemachtigde: mr. P. Campagne MLS, jurist op het Ministerie van Justitie en Politie en verbonden aan het Buro Landsadvocaat.
1. Het verloop van het proces
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en –handelingen:
- het verzoekschrift dat met de producties op 21 december 2016 op de griffie der kantongerechten is ingediend;
- de conclusie van eis die mondeling is genomen op 23 december 2016;
- de conclusie van antwoord d.d. 23 december 2016;
- de conclusie van repliek d.d. 23 december 2016;
- de conclusie van dupliek d.d. 27 december 2016.
1.2 De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1 Eiser is op 09 april 2014 in verzekering gesteld ter zake een vermoedelijk gepleegd strafbare feit en is hij ter zake bij vonnis van de kantonrechter in het tweede kanton d.d. 16 april 2015 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd die door hem reeds in voorarrest is doorgebracht.
2.2 Tegen voormeld vonnis heeft eiser geen hoger beroep aangetekend.
2.3 De datum van voorwaardelijke invrijheidstelling (afgekort V.I.) voor eiser zou zijn bepaald op 07 december 2016.
2.4 Op 25 augustus 2016 is een cellulair toestel in het bezit van eiser aangetroffen.
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 Eiser vordert, om bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad,:
– de beslissing van de V.I. Commissie als vervat in zijn brief van 16 december 2016 te schorsen als zijnde in strijd met de wet en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser te gelasten, onder verbeurte van een dwangsom van SRD 10.000,- voor iedere dag dat gedaagde nalatig blijft uitvoering van het vonnis gevolg te geven.
3.2 Eiser legt aan zijn vordering ten grondslag dat gedaagde in strijd handelt met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, te weten het rechtszekerheidsbeginsel. Daartoe stelt eiser, tegen de achtergrond van de feiten vermeld onder 2, het volgende:
- op 19 december 2016 is middels een schrijven van de directeur van de inrichting d.d 16 december 2016 aan eiser medegedeeld dat zijn V.I. datum wordt uitgesteld met drie maanden
- het schrijven van de directeur van de inrichting is krachteloos, omdat niet de Minister de beslissing heeft genomen;
- de V.I. Commissie heeft slechts een adviserende taak en is niet bevoegd om te bepalen dat de V.I. termijn wordt verlengd. Ingevolge artikel 30a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht komt de bevoegdheid om te bepalen of de V.I. termijn wordt verlengd, slechts de Minister van Justitie en Politie toe. De V.I. Commissie heeft daartoe niet de bevoegdheid en heeft slechts een adviserende taak;
- de verlenging van de V.I. dient door de Minister van Justitie en Politie tenminste voor de aanvang van de V.I. termijn aan eiser te worden medegedeeld en is zulks niet geschied;
- de verlenging van de V.I. datum is onredelijk, omdat eiser langer dan 2 jaren van zijn vrijheid is beroofd en herstel van zijn gezinsleven dringend noodzakelijk is.
3.3 Gedaagde heeft verweer gevoerd. Op dit verweer komt de kantonrechter, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.
4. De beoordeling
4.1 Het spoedeisend belang blijkt voldoende uit de aard van de vordering zelf. Om die reden zal eiser worden ontvangen in het kort geding.
4.2 De kantonrechter constateert het volgende. Eiser vordert dat gedaagde hem onmiddellijk in vrijheid stelt, terwijl uit de context van de stellingen die eiser aan zijn vordering ten grondslag legt, valt af te leiden dat alles draait om de V.I zoals neergelegd in artikel 29 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Om redenen van proceseconomische aard en mede op grond van hetgeen hiervoor is geconstateerd, zal de kantonrechter de volgende zinsnede in de vordering “de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser te gelasten” inlezen als volgt: “om eiser conform artikel 29 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht voorwaardelijk in vrijheid te stellen”.
4.3 Gedaagde weerspreekt in strijd te hebben gehandeld met enig Algemene Beginsel van Behoorlijk Bestuur. Daartoe werpt gedaagde op dat de V.I. Commissie bij beschikking van de Minister van Justitie en Politie is ingesteld en tot doel heeft de V.I. van hen die daarvoor in aanmerking komen, te beoordelen en de nodige administratieve handelingen daartoe te plegen. In dat kader is de V.I. Commissie bevoegd de V.I. aan te houden of zelfs te weigeren.Naar aanleiding van de stellingen en weren van partijen constateert de kantonrechter het volgende.Partijen maken gewag van de begrippen verlenging van de V.I en aanhouden van de V.I. Uit artikel 30a van het Wetboek van Strafrecht blijkt, dat de wetgever de terminologie “uitstel” of achterwege laten” van de V.I bezigt. De kantonrechter zal, gelet op de terminologie die de wetgever in het hiervoor vermeld artikel bezigt, het ervoor houden dat partijen met de door hun gebezigde begrippen bedoelen dat de V.I. van eiser met drie maanden is uitgesteld.
4.4 Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter stelt eiser zich terecht op het standpunt dat slechts de Minister van Justitie en Politie de bevoegdheid toekomt om te bepalen dat de VI wordt uitgesteld of achterwege gelaten, doch komt deze bevoegdheid de Minister toe nadat de VI Commissie ter zake advies heeft uitgebracht. Dat de bevoegdheid de Minister van Justitie en Politie toekomt en wanneer deze bevoegdheid de Minister toekomt, leidt de kantonrechter af uit het bepaalde in artikel 30a van het Wetboek van Strafrecht. Daarom wordt het verweer van gedaagde ter zake verworpen.
4.5 Aan de orde is nu de vraag of de mededeling van de directeur van de inrichting bij schrijven d.d. 16 december 2016 kan worden aangemerkt als te zijn een mededeling betreffende een door de V.I. Commissie genomen besluit over uitstel van de V.I.
In het hiervoor bedoeld schrijven is de mededeling die aan eiser is gedaan, verwoord als volgt:“Middels deze deel ik, Mr. A. Ramadhin, de directeur van de bovengenoemde inrichting, aan de gedetineerde [eiser] mede, dat op de V.I. vergadering van 13 december 2016 is geadviseerd om zijn V.I. aan te houden voor 3 (drie) maanden.
(…)”.
Uit de inhoud van dit schrijven leidt de kantonrechter ondubbelzinnig af dat aan eiser het advies van de V.I. Commissie over de V.I is medegedeeld. Dat de V.I. Commissie een besluit ter zake heeft genomen, kan geenszins uit dit schrijven worden afgeleid. Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt de kantonrechter tot de voorlopige slotsom dat het hiervoor bedoeld schrijven niet in strijd is met de wet en evenmin krachteloos is. Hieruit vloeit voort dat de gevraagde voorziening ter zake zal worden geweigerd.
4.6 Voor zover eiser met zijn stellingen betoogt dat de Minister van Justitie en Politie nog geen besluit over het uitstel van de V.I. heeft genomen en dit nalaten in strijd is met de wet, zijnde artikel 33 van het Wetboek van Strafrecht, dan rijst de vraag of dit nalaten onmiddellijk dient te leiden tot de voorwaardelijke invrijheidstelling van eiser.Naar het oordeel van de kantonrechter is het antwoord op deze vraag te vinden in artikel 33 van het Wetboek van Strafrecht. Uit het bepaalde in lid 1 van dit artikel leidt de kantonrechter af dat de veroordeelde pas aanspraak maakt op de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling wanneer de beslissing ter zake met daarin vermeld de duur van de proeftijd alsmede de algemene en bijzondere voorwaarden aan hem in persoon is betekend. Is er geen beslissing betekend op de dag dat de veroordeelde ex artikel 29 in vrijheid had moeten worden gesteld, dan wordt de voorwaardelijke invrijheidstelling geacht te zijn geweigerd.Op grond van dit artikel kan de door eiser gevraagde voorziening om hem voorwaardelijk in vrijheid te doen stellen niet worden toegewezen.
4.7 Ten aanzien van de stelling van eiser dat het uitstellen van de VI met drie maanden onredelijk is, brengt de kantonrechter eiser in herinnering dat hij op grond van artikel 33 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht tegen een beslissing als bedoeld in artikel 30a van het Wetboek van Strafrecht binnen veertien dagen nadat hij hiervan kennis heeft gekregen een met redenen omkleed bezwaarschrift kan indienen bij de rechter die de vrijheidsstraf heeft opgelegd. Hieruit volgt dat de kantonrechter in kort geding niet bevoegd is om van een geschil betreffende weigering c.q. uitstel of achterwege laten van de VI kennis te nemen en zal de kantonrechter om die reden de vraag of het uitstel al dan niet onredelijk is niet beoordelen.
4.8 Ten overvloede oordeelt de kantonrechter dat voor zover eiser met zijn stellingen ook betoogt dat het besluit niet aan hem is betekend en hij daardoor niet in beroep kan gaan, dat deze stelling niet opgaat. Dit, omdat het eiser nu al bekend is dat de V.I. wordt geacht te zijn geweigerd en aan hem reeds een indicatie is gegeven dat de V.I. datum met drie maanden is uitgesteld.In dat het licht verwijst de kantonrechter naar de Memorie van Toelichting op bladzijde 164, op welke bladzijde de volgende toelichting op artikel 33 van het Wetboek van Strafrecht is gegeven:“In die bepaling wordt de mogelijkheid geboden om tegen diverse in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling of namens de Minister genomen beslissingen een bezwaarschrift in te dienen.In het derde lid van artikel 33 wordt gesproken van een periode van veertien dagen nadat de veroordeelde kennis heeft gekregen van de beslissing. Met opzet is hierbij niet bepaald dat die termijn begint te lopen op het moment van betekening van de beslissing (hoewel dat in de meeste gevallen wel het geval zal zijn), aangezien niet elke beslissing kan worden betekend, waarbij met name wordt gedacht aan de fictieve weigering als bedoeld in de laatste volzin van het eerste lid. Het ligt voor de hand dat de rechter de termijn van veertien dagen in die gevallen naar redelijkheid en billijkheid zal interpreteren.
Het derde en vierde lid van artikel 33 zien op de veroordeelde die gebruik maakt of overweegt gebruik te maken van zijn recht om een bezwaarschrift in te dienen en die zich van zijn vrijheid beroofd weet. Enerzijds zal deze in afwachting van de behandeling van zijn zaak in beginsel niet in vrijheid worden gesteld en anderzijds zal hem een raadsman worden toegevoegd.”
4.9 Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
5. De beslissing
5.1 Weigert de gevraagde voorziening.
5.2 Veroordeelt eiser in de proceskosten aan de zijde van gedaagde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen en ter openbare terechtzitting uitgesproken door de kantonrechter in het eerste kanton, mr.S.M.M. Chu, op woensdag 28 december 2016 te Paramaribo, in tegenwoordigheid van de griffier.