SRU-K1-2016-35

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-161428
  • Uitspraakdatum 09 mei 2016
  • Publicatiedatum 22 mei 2020
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Onrechtmatig handelen van de kredietverleners, daar de bijzondere zorgplicht van banken met zich meebrengt dat een kredietopzegging ten minste moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
    Volgens de kantonrechter had het niet kunnen aflossen, gelijk City Entertainment stelt, niet mogen worden aangewend als grond voor de opzegging. Verder moet de beslissing in de bodemprocedure worden afgewacht en de openbare verkopen zullen tevens worden verboden.

Uitspraak

Kantonrechter in Kort geding
A.R. no. 161428
9 mei 2016

Vonnis in het incident en in de hoofdzaak van

A. CITY ENTERTAINMENT NV, gevestigd en kantoor houdende te Paramaribo,
B. [eiser], wonende te [district],
gemachtigde: mr. V. V. C. Piqué, advocaat,
eisers in de hoofdzaak en in het incident in kort geding,
hierna te noemen: “City Entertainment en [eiser]”,

tegen

A. AIB BANK NV, gevestigd en kantoor houdende te Aruba,
B. HANDELS-, KREDIET- EN INDUSTRIEBANK NV, (de Hakrinbank NV) gevestigd en kantoor houdende te Paramaribo,
C. FATUM SCHADEVERGOEDING NV, ten rechte geheten FATUM SCHADEVERZEKERING NV, gevestigd en kantoor houdende te Paramaribo,
gemachtigde: mr. H. R. Lim A Po, advocaat,
gedaagden in de hoofdzaak en in het incident in kort geding,
hierna te noemen: “de kredietverleners”.

Het proces verloop:
1.1. Dit blijkt uit de volgende processtukken:

  • het verzoekschrift, met producties, dat op 24 maart 2016 ter griffie der kantongerechten is ingediend,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • de conclusie van repliek, met producties,
  • de conclusie van dupliek, met producties,
  • de conclusie tot uitlating producties zijdens City Entertainment en [eiser].

1.2 De uitspraak van het vonnis in kortgeding is bepaald op heden.

2. De feiten

2.1 Tussen City Entertainment en de kredietverleners is op 31 maart 2009 en daaropvolgend op 23 maart 2011 een lange termijn krediet overeenkomst gesloten bestaande uit een Long Term Facility I en een Long Term Facility II. Het krediet was bestemd voor de bouw en contructie van het Wyndham Garden Paramaribo Hotel.

2.2 City Entertainment en [eiser] hebben in verband met deze krediet overeenkomst onder ander onroerende goederen in onderpand gegeven en [eiser] heeft een garantieverklaring verstrekt.

2.3 In schedule 9 behorend bij de overeenkomst is het volgende bepaald: “Working capital facility to be provided bij lender(s) yet to be determined to de Borrower in the amount of USD.500.000,=”.

2.4 Bij schrijven van 21 oktober 2011, 14 november 2012 en 19 december 2012 heeft City Entertainment de kredietverleners onder de aandacht gebracht dat onderdeel van de overeenkomst was dat als werkkapitaal het bedrag van USD.500.000,= zou worden verstrekt voor de exploitatie van het bedrijf. Zij brengt onder hun aandacht dat dit bedrag, ondanks de overeenkomst niet is verstrekt met als gevolg dat City Entertainment zonder het afgesproken werkkapitaal de exploitatie van het hotel in september 2011 moest beginnen. City Entertainment heeft de kredietverleners aangegeven dat deze weigering om het werkkapitaal te verstrekken ernstige gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering en voor de mogelijkheden van City Entertainment om aan de financiele verplichtingen te voldoen.

2.5 De kredietverleners hebben op 30 november 2012 de kredietovereenkomst opgezegd.

2.6 Hierna is door City Entertainment en [eiser] een bodemprocedure ingezet tegen de kredietverleners in welke bodemprocedure City Entertainment en [eiser] zich beroepen op de afspraak met betrekking tot het werkkapitaal. Deze zaak staat bekend onder het arno. 132527.

2.7 Bij exploiten van 27 mei 2015 hebben de kredietverleners aan City Entertainment en [eiser] de openbare verkoop aangezegd.

2.8 Naar aanleiding van deze aanzegging hebben City Entertainment en [eiser] een kortgeding aanhangig gemaakt waarin zij vorderden dat de veiling wordt stopgezet en de opzegging van het krediet wordt geschorst totdat de bodemrechter in de zaak met arno. 132527 definitief heeft beslist.

2.9 Deze vordering is door de kortgedingrechter bij vonnis van 14 juli 2015 toegewezen.

2.10 Op 10 maart 2016 is het krediet weer opgezegd.

2.11 Bij exploiten van 1 april 2016 met de nummers 28 en 29 hebben de kredietverleners wederom openbare verkopen aangezegd voor 10 mei 2016 om 11.00 uur en 12.00 uur.

3. De vordering en de grondslag daarvan

3.1 De vordering in de hoofdzaak
City Entertainment en [eiser] vorderden oorspronkelijk, kort gezegd, dat de kantonrechter, bij vonnis in kortgeding, uitvoerbaar bij voorraad:

  • A. De door de kredietverleners, bij exploiten van 10 maart 2016 met de nummers 21 en 22, aan City Entertainment en [eiser], aangezegde openbare verkopen voor 26 april 2016 om 12.00 uur, stop te zetten en op te schorten totdat in de reeds lopende bodemprocedure bekend onder arno. 132527 uiteindelijk zal zijn beslist, althans totdat door City Entertainment en [eiser] een vervangende financiering zal zijn gevonden;
  • B. Schorst, althans opschort, de gedane opzegging van de long term facility agreement per exploit van 10 maart 2016 met de nummers 21 en 22;
  • C. De kredietverleners verbiedt om in de toekomst de Long Term Facility agreement d.d. 23 maart 2011 wederom op te zegggen en in dat kader enige openbare veiling aan de kondigen, totdat in de reeds lopende bodemprocedure bekend onder arno. 132527 uiteindelijk zal zijn beslist,
  • D. op straffe van een dwangsom voor iedere keer dat gedaagden in strijd handelen met het hiervoor gevorderde, althans het onder C gevorderde en voorts
  • E. De kredietverleners veroordeelt in de proceskosten.

3.2 De grondslag
City Entertainment en [eiser] hebben als grondslag het volgende aangevoerd:

  1. Dat de opzegging van het krediet en de aanzegging van de openbare verkopen onrechtmatig zijn;
  2. Dat tussen partijen naast de Long Term Facility I en Long Term Facility II ook de overeenkomst bestond met betrekking tot een werkkapitaal faciliteit, de Working Capital Facility genoemd, welke overeenkomst niet is nagekomen door de kredietverleners waardoor City Entertainment en [eiser] in ernstige financiele problemen zijn gekomen, hetgeen door City Entertainment en [eiser] al meerdere malen aan de kredietverleners is kenbaar gemaakt;
  3. dat ondanks die waarschuwingen toch het werkkapitaal niet is verstrekt; dat het daarom niet redelijk is dat de kredietverleners maatregelen treffen tegen City Entertainment en [eiser] voor omstandigheden die zijn ontstaan door hun nalaten;
  4. dat City Entertainment en [eiser] over de werkkapitaal faciliteit een bodemprocedure hebben aangespannen welke al in de staat van dupliek staat;
  5. Dat bij een eerder aangezegde veiling de kort gedingrechter op 14 juli 2015 heeft beslist dat de aangezegde veiling geen voortgang dient te hebben totdat de bodemrechter over de werkkapitaal faciliteit heeft beslist; dat de kortgedingrechter tevens heeft opgeschort de opzegging van het krediet welke had plaatsgevonden op 30 november 2012 totdat de bodemrechter over de werkkapitaal faciliteit heeft beslist;
  6. Dat de onrechtmatigheid van het handelen van de kredietverleners ook blijkt uit het arrest van het Hof Arnhem (Rabobank vs Aarding – 18 mei 2003 ; JOR 2003,267) in welk arrest is geoordeeld dat de bijzondere zorgplicht van banken met zich meebrengt dat een kredietopzegging ten minste moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit; dat het Hof in dat arrest een aantal indicatoren heeft vastgesteld aan de hand waarvan de rechtsgeldigheid van de opzegging van het krediet moet worden getoetst; dat de opzegging van de kredietverleners niet voldoet aan die indicatoren.

3.3. De vordering in het incident
City Entertainment en [eiser] vorderen in het incident dat het petitum wordt gewijzigd in dier voege wordt gewijzigd dat in plaats van de exploiten van 10 maart 2016 waarbij de openbare verkopen worden aangezegd voor 26 april 2016 wordt gelezen de exploiten van 1 april 2016 met de nummers 28 en 29 waarin de openbare verkopen worden aangezegd voor 10 mei 2016 om 11.00 uur en 12.00 uur.

3.4 Het antwoord in het incident
De kredietverleners hebben op de gevorderde wijziging niet gereageerd.

3.5 De beoordeling in het incident
De kantonrechter is van oordeel dat de wijziging als logisch gevolg moet worden aangemerkt van de tweede aanzegging. De kredietverleners zijn door de wijziging niet in hun verweer geschaad waardoor de wijziging zal worden toegestaan.

4. Het verweer in de hoofdzaak
De kredietverleners hebben verweer gevoerd op welk verweer de kantonrechter, voor zover van belang, hierna terugkomt.

5. De Beoordeling
In de hoofdzaak

5.1 De kredietverleners hebben als verweer onder andere de volgende zaken aangevoerd:

  1. Afgesproken was dat City Entertainment op 1 januari 2012 zou beginnen met het aflossen van de kredieten overeenkomstig schedule 3 van de leenovereenkomst; City Entertainment had vanaf 1 januari 2012 tussen de USD.80.000,= en USD.112.000,= per maand moeten aflossen; op een later tijdstip is afgesproken dat City Entertainment op 1 januari 2013 zou beginnen met aflossen; op 1 juni 2011 zou wel begonnen moeten worden met rente aflossingen;
  2. In juni 2011 heeft City Entertainment geen rente aflossing betaald; op tijdstippen daarna dat zij betaalde betaalde zij slechts een deel van het verschuldigde en na een betaling vaak maanden geen aflossing; City Entertainment was dus in verzuim voor wat betreft de rente aflossing;
  3. Tussen partijen is vaker gecommuniceerd over laatstgenoemd verzuim; de kredietverleners hebben voorstellen gedaan met betrekking tot het verkopen van verschillende vermogensbestanddelen van City Entertainment om de betalingsachterstand van de rente in te lopen; op 12 juli 2012 was de achterstand al USD.881.224,93; bij schrijven van 12 juli 2012 hebben de kredietverleners City Entertainment gewaarschuwd dat bij niet betaling van ten minste de helft van het verschuldigde passende maatregelen getroffen zullen worden; ook hierna is weer gecommuniceerd, doch zonder resultaat; bij schrijven van 30 november 2012 is het krediet opgezegd en heeft City Entertainment de gelegenheid gehad om binnen drie maanden het totale uitstaande bedrag van USD.13.273.006,96 terug te betalen;
  4. Hierna, op 19 december 2012 stuurde City Entertainment een brief aan de kredietverleners waarin zij het verzoek doet het werkkapitaal ter beschikking te stellen; dit verzoek doet City Entertainment hierna nog meerdere keren;
  5. Op 6 februari 2013 geven de kredietverleners City Entertainment nog een laatste kans om binnen 2 weken met een herfinancieringsvoorstel te komen onder de voorwaarde dat City Entertainment de rechtszaak die zij inmiddels had aangespannen intrekt; toen hebben de kredietverleners ook al aan City Entertainemnt kenbaar gemaakt dat City Entertainment ten onrechte meent recht te hebben op een werkkapitaalfinanciering;
  6. Op 10 juni 2013 laten de kredietverleners aan City Entertainment weten dat zij haar niet zullen voorzien van verdere financiering;
  7. Hierna verricht City Entertainment nog enkele aflossingen van de rente achterstand;
  8. Op 30 september 2013 wordt formeel de opdracht gegeven om over te gaan tot de executie veiling;
  9. Hierna vindt er weer overleg plaats tussen partijen; City Entertainment bericht de kredietverstrekkers in januari 2014 dat zij een onroerend goed heeft verkocht om een aflossing te doen; ook zou City Entertainment haar cash flow verwachtingen schriftelijk aanleveren; over de aangeleverde cash flow verwachtingen vindt ook overleg plaats;
  10. Hierna voeren partijen overleg over de optie dat City Entertainment een investeringspartner zoekt; de kredietverleners doen een voorstel voor een potentieel geinteresseerde investeerder in het Hotel;
  11. Bij vonnis van 14 juli 2015 in de zaak met arno. 152485 is de opzegging van het krediet opgeschort en is de veiling stopgezet; dit vonnis heeft geen gezag van gewijsde en is naar haar aard een voorlopige voorziening en daarmee een voorlopige standpunt bepaling van een rechter; de kredietverleners hebben desondanks het vonnis nageleefd en City Entertainment de gelegenheid gegeven om alsnog aan hun verplichtingen te voldoen; hiertoe zijn enkele afspraken gemaakt neergelegd in een arrangement in augustus en september 2016; ook deze afspraken heeft City Entertainment niet nageleefd;
  12. Op grond van het hiervoor aangehaald is op 10 maart 2016 het krediet weer opgezegd;
  13. De rechten van de hypotheekhouder staan los van de bodemprocedure waardoor de kredietverleners de bevoegdheid hebben om de verhypothekeerde goederen te verkopen tot verhaal van hun vordering;
  14. Anders dan City Entertainment stelt en de kantonrechter in juli 2015 heeft aangenomen hebben de kredietverleners zich nimmer verplicht om werkkapitaal aan City Entertainment te verstrekken;
  15. Uit de overeenkomst en schedule 9 en de definities blijkt juist dat het niet betreft werkkapitaal dat zou worden verstrekt door de kredietverleners, doch door derden;
  16. Er is op grond van het hiervoor gestelde geen sprake van wanprestatie;
  17. de kredietverleners hebben hun zorgplicht niet verzaakt;
  18. Uit de rechtspraak blijkt dat in casu er in maart 2016 geen sprake is van een opzegging welke naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was; uit de uitspraken van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 25 oktober 2010, van Gerechtshof Leeuwarden van 16 september 2008 en van het gerechtshof s-Gravenhage van 31 augustus 2010 blijkt dat het structureel niet nakomen van de betalingsverplichtingen door de kredietnemer, op zichzelf voldoende is voor een rechtsgeldige opzegging door de kredietgever; City Entertainment zou per 1 februari 2016 USD.6.342.461,01 afgelost moeten hebben, doch heeft op die datum slechts USD.2.950.578,52 afgelost en daardoor op die datum een achterstand van USD.3.745.383,74;
  19. De opzegging van het krediet is op grond van het hiervoor gestelde niet onrechtmatig.

5.2 City Entertainment en [eiser] hebben op het verweer gereageerd waarbij zij aanvoerden dat de kredietverleners met de executiehandelingen en dit verweer een verborgen appel uitlokken, namelijk een beoordeling van de rechtsvragen die aan de orde waren in de kortgedingzaak met arno. 152485. Ook is het in strijd met het ne bis in idem beginsel als die rechtsvragen in dit kort geding wederom ter beoordeling worden voorgelegd. De kantonrechter in de genoemde zaak heeft reeds gemotiveerd aangegeven waarom op de uitkomst van de bodemzaak gewacht moet worden. Voorts voeren zij aan dat het aangegeven saldo niet juist is. City Entertainment en [eiser] zijn verder bij hun stellingen en grondslag gebleven.

5.3 De kredietverleners hebben in reactie op het repliek aangegeven dat er geen sprake is van de schending van het ne bis in idem beginsel. Zij hebben zich aan het vonnis gehouden. Echter zijn na het vonnis nieuwe aflossingsafspraken gemaakt neergelegd in het arrangement welke is geaccepteerd door City Entertainment. Deze afspraken zijn niet nagekomen. De laatste betaling van City Entertainment dateert van juni 2014. Hierdoor mocht het krediet wel worden opgezegd. De kredietverleners verwijzen verder naar al hun weren in hun conclusie van antwoord en blijven bij hun verweer dat het opzeggen van het krediet en de aanzegging van de openbare verkoop rechtmatig zijn.

5.4 De kantonrechter overweegt dat de vraag die partijen verdeeld houdt die is of de opzegging van het krediet en de aangezegde veiling als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Indien die vraag positief beantwoord moet worden zal de vordering tot schorsing van de opzegging en stopzetting van de veiling toegewezen moeten worden.

5.5 De kantonrechter overweegt dat het beroep van City Entertainment en [eiser] op het eerste vonnis van juli 2015 door de kredietverleners wordt betwist waarbij zij stellen dat het krediet wel mocht worden opgezegd. Immers hebben zij zich aan het vonnis gehouden en hebben zij met City Entertainment nieuwe betalingsafspraken gemaakt. Nu City Entertainment zich niet aan die afspraken heeft gehouden zijn er gronden om op te zeggen.

5.6 De kantonrechter overweegt dat, gelijk City Entertainment stelt, het ne bis in idem beginsel in die zin wel aan de orde is in dit kort geding voor zover gevraagd wordt om wederom een oordeel te geven over de vraag hoe schedule 9 geinterpreteerd moet worden. Nu partijen hun verschillende zienswijzen reeds ter beroordeling hebben voorgelegd aan de kantonrechter in de zaak met arno. 152485 zal die beoordeling in het onderhavig kort geding niet aan de orde kunnen komen, immers is de werking van dat vonnis niet gestaakt en staat dat vonnis nog recht overeind.

5.7 De kantonrechter is van oordeel dat, nu er na het vonnis nieuwe afspraken zijn gemaakt omtrent de aflossingen, de opzegging van het krediet wel opnieuw beoordeeld kan worden. Wat bij die beoordeling wel meegenomen moet worden is of de overwegingen van de kantonrechter in de zaak met arno. 152485 door de nieuwe omstandigheden niet meer gelden en of in casu gesproken kan worden van een opzegging die wel rechtmatig is.

5.8 De kantonrechter overweegt dat bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de tweede opzegging een derhalve de volgende zaken meegenomen moeten worden: de rechtspraak die City Entertainment noemt, de rechtspraak die de kredietverleners noemen, hetgeen de kantonrechter in de zaak met arno. 152485 omtrent de opzegging van het krediet en de belangenafweging heeft beslist en de nieuwe omstandigheden, met name de nieuwe afspraken en het feit dat City Entertainment zich niet aan die nieuwe afspraken heeft gehouden.

5.9 Het kader waarbinnen de toets plaatsvindt van de rechtmatigheid van de tweede opzegging van het krediet is alsvolgt af te bakenen waarbij de hiervoor genoemde zaken worden meegenomen:

5.10 Het arrangement en de correspondentie daaromheen: overgelegd zijn:

  1. een mail van 11 augustus 2015 waarin City Entertainment toezegt dat hij maandelijks met ingang van september 2015 USD.20.000,= zal aflossen en indien de Casino operationeel wordt USD.40.000,=;
  2. Een schrijven d.d. 11 september 2015 waarin AIB, gedaagde sub A, aan City Entertainment meedeelt dat de aflossing van september niet heeft plaatsgevonden en dat dat neerkomt op een schending van de overeenkomst; in dat schrijven geeft zij aan dat zij alle rechten voorbehoud indien in de bodemprocedure en de appelprocedure in het voordeel van de kredietverleners zou worden beslist;
  3. Een schrijven van City Entertainment d.d. 20 oktober 2015 waarin zij aangeeft dat zij niet in staat was om de USD.20.000,= in september af te lossen en waarbij zij de redenen aangeeft, waaronder het feit wordt genoemd dat de in de dagbladen aangekondigde executie maatregelen een negatief hebben gehad op het vertrouwen van investeerders om met City Entertainment in zee te gaan; City Entertainment vraagt nog wat tijd, onder andere, omdat zij in gesprek is met andere investeerders;
  4. Een schrijven d.d. 26 oktober 2015 zijdens AIB Bank waarin zij City Entertainment onder de aandacht brengt dat zij, City Entertainment, zich aan de afspraken moet houden en waarin zij aangeeft dat, indien dat niet gebeurd, zij rechtsmaatregelen zal treffen; zij brengt ook in dit schrijven naar voren dat zij zich alle rechten voorbehoud indien in de rechtszaken in haar voordeel zal worden beslist;
  5. Een schrijven van 27 november 2015 van AIB Bank aan City Entertainment waarin bij City Entertainment onder de aandacht wordt gebracht dat zij de overeenkomst niet nakomt; zij wijst City Entertainment op het feit dat tevens de aflossingen per december 2015 hoger zullen zijn; zij voert voorts aan dat bij niet naleving van de overeenkomst rechtsmaatregelen getroffen zullen worden en dat zij zich alle rechten voorbehoud indien in de rechtszaken in haar voordeel zal worden beslist.

5.11 Het oordeel van de kantonrechter op 14 juli 2015 ten aanzien van de eerdere opzegging en de belangenafweging, neergelegd in rechtsoverweging 4.5 van dat vonnis luidende: “De overige omstandigheden in aanmerking nemende, te weten het feit dat het in casu om een lange termijn lening gaat waarmede een omvangrijk bedrag is gemoeid terwijl gedaagden zelf in gebreke zijn gebleven om de overeengekomen faciliteit inhoudende het ter beschikking stellen van een werkkapitaal ad. USD.500.000,= te effectueren, gerelateerd aan de getoonde wil zijdens eisers om aan hun terugbetalingsverplichtingen te voldoen, hetwelk zich heeft geopenbaard middels aflossingen (zij het niet voldoende), komt de kantonrechter tot de slotsom dat gedaagden tekort geschoten zijn in hun in acht te nemen zorgplicht jegens eisers. Daarenboven betreft het in casu een relatief jonge startende onderneming die – naar dezerzijds voorlopig oordeel – kennelijk wel toekomstperspectieven biedt. Eveneens slaat de kantonrechter acht op het feit dat gedaagden een lange termijn overeenkomst met eisers zijn aangegaan en derhalve – naar dezerzijds voorlopig oordeel – eisers in redelijkheid de gelegenheid dienen te bieden om de betalingsachterstand in te lopen . Tijdelijk tegenvallende resultaten zijn in de bedrijfsvoering niet altijd voorzienbaar en eveneens dient er rekening te worden gehouden met de belangen van de werknemers die in dienst zijn van eiseres sub A. Een redelijke en billijke belangenafweging leidt in casu tot de slotsom dat gedaagden onrechtmatig jegens eisers hebben gehandeld door de Long Term Facility zo snel na het aangaan op te zeggen, aangezien zij onvoldoende rekening hebben gehouden met de gerechtvaardigde belangen zijdens eisers. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn eisers, onder meer, door het niet ter beschikking stellen van het werkkapitaal zoals overeengekomen tussen partijen in een lastige financiele situatie beland voor wat betreft het voldoen aan hun aflossingsverplichtingen. Desondanks hebben zij zich inspanningen getroost om toch nog aan hun aflossingsverplichtingen te voldoen en biedt de dekking waar gedaagden over beschikken teneinde hun verhaalsaanspraken veilig te stellen – naar dezerzijds voorlopig oordeel – voldoende ruimte om niet te vrezen dat hun verhaalsaanspraken teloor zullen gaan, althans is hun vrees dienaangaande kennelijk ongegrond.”

5.12 De rechtspraak aangehaald door City Entertainment (Hof Arnhem: Rabobank/ Aarding) waarin onder andere is overwogen dat bij de vraag of de opzegging van een krediet onrechtmatig is meegenomen moet worden : “- de duur, de mate van exclusiviteit, de omvang en de ingewikkeldheid en het verloop van de kredietrelatie, – een aanmerkelijke afname van de kredietwaardigheid en/of aanmerkelijke toeneming van het bancaire kredietrisico, waarbij met name van belang zal zijn of er voldoende dekking door zekerheid bestaat dan wel kan worden verleend en de mate van waarschijnlijkheid of en in welke omvang deze zal blijven bestaan (alles te stellen op de liquidatiewaarde), – het gedrag en de betrouwbaarheid van de kredietnemer alsmede de mate waarin en de tijdigheid waarmee deze de bank op de hoogte heeft gesteld en stelt van alle voor de kredietrelatie relevante omstandigheden, – of en in welke mate de kredietnemer toerekenbaar is tekortgeschoten (bij voorbeeld door (structurele en/of ruime) overschrijding van de kredietlimiet), – de kans dat de onderneming van de kredietnemer, al of niet na reorganisatie of doorstart, zal overleven en de mate waarin de kredietnemer een reorganisatie heeft opgestart, – welke termijn de kredietnemer krijgt om een andere (huis-)bankier te zoeken en welke ernstige financiële problemen voor de kredietnemer (zullen) ontstaan indien hij zijn financieringsbehoefte niet op korte termijn elders kan onderbrengen, – de wijze van besluitvorming van de bank voorafgaand aan de opzegging en de wijze waarop overleg is gevoerd met de kredietnemer en of en in welke mate de bank de kredietnemer tevoren heeft gewaarschuwd, – of de bank door eigen gedragingen (zoals toelating van overschrijding van de kredietlimiet) verwachtingen heeft gewekt, – andere maatschappelijke belangen (waaronder het voorbestaan van werkgelegenheid).”

5.13 De rechtspraak genoemd door de kredietverleners waarin onder andere de volgende zaken over de rol van de redelijkheid en de billijkheid bij de opzegging van een krediet aan de orde komen:

5.14 Uitspraak van Rechtbank Zwolle/Lelystad van 25 oktober 2010:
“Ondanks het bestaan van de mogelijkheid tot opzegging met onmiddellijke opeisbaarheid – zoals neergelegd in artikel II 5 van de Algemene Bepalingen – kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de concrete omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts tot een rechtsgeldige beëindiging van de overeenkomst leidt indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat.
Voor een bank geldt daarbij dat zij in verband met de maatschappelijke functie van banken zowel een bijzondere zorgplicht heeft jegens haar cliënten uit hoofde van de met hen bestaande contractuele verhouding, als ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De reikwijdte van die zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval. Zie hieromtrent onder meer gerechtshof Arnhem 18 februari 2003, JOR 2003, 267.
Een en ander betekent dat een opzegging van de financiering van een onderneming in overeenstemming zal moeten zijn met eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.” En verder : “Het voorgaande in aanmerking genomen kon bij [eiser] c.s. niet de gerechtvaardigde verwachting bestaan dat de kredietovereenkomst ondanks voortzetting van de tegenvallende resultaten ongewijzigd zou worden voortgezet en kan de opzegging voor [eiser] c.s. na overlegging van de (tegenvallende) cijfers over 2009 niet zo onverwacht zijn geweest dat hij daarmee geen rekening diende te houden.Dat tegenover de geleende bedragen voldoende hypothecaire zekerheid staat, zoals [eiser] c.s. stelt, kan – wat daar verder ook van zij – gelet op de structureel tegenvallende bedrijfsresultaten niet tot het oordeel leiden dat de kredietovereenkomst onverkort diende te worden voortgezet. Dat geldt evenzeer voor de omstandigheid dat [eiser] c.s. tot op heden (vrijwel) binnen de limiet van het zakelijke krediet is gebleven. Dat [eiser] c.s. door de onmiddellijke opeising niet in de gelegenheid is geweest bij een andere bank herfinanciering te vinden brengt niet met zich dat Deutsche Bank het krediet niet onmiddellijk kon opeisen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat – zoals hiervoor is overwogen – de opzegging voor [eiser] c.s. na overlegging van de cijfers over 2009 geenszins als onverwacht kan worden aangemerkt. [eiser] c.s. had dus reeds in de loop van 2010 uit kunnen zien naar herfinanciering. Ter zitting is door [eiser] c.s. overigens ook aangegeven dat dit zonder succes geprobeerd is. Ook de omstandigheid dat de kredietfaciliteit pas 3,5 jaar bestaat en geen afspraak is gemaakt over het geleidelijk verlagen van de kredietfaciliteit brengt niet met zich mee dat onmiddellijke opeising van het krediet op gespannen voet staat met de bijzondere zorgplicht die Deutsche Bank heeft jegens [eiser] c.s. Het krediet is immers verstrekt in de redelijke verwachting dat de bedrijfsresultaten door samenwerking met een derde partij zouden verbeteren. Daarbij komt dat, zoals door de ABN AMRO c.s. ter zitting onbetwist is gesteld, door Deutsche Bank in overleg met [eiser] c.s. is geprobeerd tot een afbouw van het krediet te komen maar dat dit niet is gelukt. Alle omstandigheden in aanmerking genomen komt de voorzieningenrechter tot het voorlopige oordeel dat de opzegging van de financiering aldus in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.”

5.15 Uitspraak van het Hof s’Gravenhage van 31 augustus 2010 LJN BO 8527 :

5.16 “Het hof stelt voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat op grond van de toepasselijke algemene bankvoorwaarden – naar ook [appellant] erkent – een kredietrelatie als de onderhavige in beginsel te allen tijde door een bank kan worden opgezegd. Het staat een bank echter niet vrij dit naar willekeur te doen. Evenals bij andere duurovereenkomsten kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de concrete omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts dan tot een rechtsgeldige beëindiging van de overeenkomst leidt indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat. Voor een bank geldt daarenboven dat zij in verband met de maatschappelijke functie van banken een bijzondere zorgplicht heeft, zowel jegens haar cliënten uit hoofde van de met hen bestaande contractuele verhouding, als ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Ook de reikwijdte van die zorgplicht hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Voor een kredietopzegging impliceert dit dat deze ten minste in overeenstemming zal moeten zijn met eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Ten slotte heeft te gelden dat de rechter de beslissing van de bank in beginsel terughoudend zal dienen te toetsen, omdat hij niet de plaats van bankier kan innemen.” En voorts “Gelet op deze gang van zaken en de tijdspanne waarbinnen deze zich heeft afgespeeld, kan niet gezegd worden dat Rabobank bij de uiteindelijk bij schrijven van 17 oktober 2005 geëffectueerde opzegging met onmiddellijke ingang, niet een redelijke termijn in acht heeft genomen of anderszins heeft gehandeld in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Een en ander rechtvaardigt evenmin de conclusie dat het handelen van Rabobank jegens [appellant] buiten proportioneel of anderszins in strijd met de op haar rustende zorgplicht moet worden geacht en/of dat [appellant] misbruik gemaakt zou hebben van haar bevoegdheid om de overeenkomst met [appellant] op te zeggen.”

5.17 De kantonrechter overweegt dat uit de rechtspraak aangevoerd door City Entertainment en de rechtspraak aangevoerd door de kredietverleners blijkt dat de omstandigheden van het geval steeds moeten worden beoordeeld alsvorens te kunnen concluderen of een opzegging rechtmatig is.

5.18 Naar het oordeel van de kantonrechter ging het in geen van de door de kredietverleners genoemde gevallen om een verwijt van de kredietnemer dat de kredietverstrekkers wanprestatie hadden gepleegd door een deel van het krediet niet te verstrekken. In de kredietrelatie tussen City Entertainment en de kredietverleners speelt dat wel. Ook speelt in de relatie tussen City Entertainment en de kredietverleners dat een voorzieningen rechter reeds heeft geoordeeld dat voor de vraag of er sprake is van wanprestatie zijdens de kredietverleners de uitspraak van de bodemrechter moet worden afgewacht en dat daarvoor vooralsnog de opzegging van het krediet welke plaatsvond in november 2012 werd opgeschort en de veilingen werden verboden.

5.19 De kantonrechter is van oordeel dat, uit de correspondentie rond het arrangement van augustus 2015 blijkt dat ook in die periode de executie handelingen van de kredietverleners door City Entertainment worden genoemd als oorzaak waardoor geplande investeringen of samenwerkingsverbanden geen voortgang hadden waardoor de aflossingen weer achterwege bleven.

5.20 De kantonrechter overweegt dat hiermee door City Entertainment op twee momenten een beroep wordt gedaan op het niet kunnen voldoen aan de verplichtingen als gevolg van handelingen of nalaten van de kredietverleners.

5.21 De kantonrechter is van oordeel dat uit de stellingen van City Entertainment aannemelijk wordt dat het niet kunnen voldoen aan de afspraken gemaakt in augustus 2015 sterk verband houdt met hetgeen aan het vonnis van 2015 vooraf is gegaan. In het kort komt het erop neer dat de slechte financiele positie van City Entertainment welke volgens haar te wijten is aan de wanprestatie, door heeft gewerkt na het arrangement en enigszins is verergerd door de publicatie van de executie maatregelen waarvan de kantonrechter in juli 2015 heeft geoordeeld dat deze onrechtmatig waren.

5.22 De kantonrechter is van oordeel dat op grond hiervan, gelijk City Entertainment stelt, het niet kunnen aflossen vanaf september 2015 niet had mogen worden aangewend als grond voor de opzegging in maart 2016.

5.23 De kantonrechter is van oordeel dat de beoordeling van de kantonrechter met betrekking tot de redelijke en billijke belangenafweging daarmee nog recht overeind staat en, zoals in dat vonnis is beslist, de beslissing in de bodemprocedure moet worden afgewacht.

5.24 De kantonrechter is van oordeel dat hierdoor ook de tweede opzegging als onrechtmatig moet worden aangemerkt en daarom zal moeten worden opgeschort. Op grond van het hiervoor overwogene zullen de openbare verkopen tevens worden verboden. De vordering tot schorsing van de opzegging van het krediet zal worden toegewezen totdat in de bodemprocedure is beslist.

5.25 De kantonrechter overweegt ten aanzien van de vorderingen voor de toekomst, dat zij die vorderingen niet zal kunnen beoordelen, immers staat niet vast welke omstandigheden zich in de toekomst zullen voordoen op grond waarvan een eventueel oordeel op grond van de huidige omstandigheden gevormd, op een moment in de toekomst niet meer op hoeft te gaan. Die vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.

5.26 De kantonrechter zal de overige stellingen en weren van partijen niet verder bespreken nu deze niet langer relevant zijn en de kredietverleners als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de kosten van het geding.

6. De beslissing
In het incident:

6.1 Staat toe de gevraagde eiswijziging

In de hoofdzaak

6.1 Verbiedt de kredietverleners om over te gaan tot de openbare verkopen aangezegd bij:

  • exploit van 1 april 2016 met nummer 28 te houden op dinsdag 10 mei 2016 om 11.00 uur v.m. door en ten kantore van notaris mr. Merildo Ricardi Sanrochman, te Paramaribo, aan de Heerenstraat no. 7 met betrekking tot de daarin omschreven roerende en onroerende goederen,
  • exploit van 1 april 2016 met nummer 29 te houden op dinsdag 10 mei 2016 om 12.00 uur v.m. door en ten kantore van notaris mr. Merildo Ricardi Sanrochman, te Paramaribo, aan de Heerenstraat no. 7 met betrekking tot de daarin omschreven roerende en onroerende goederen,

6.2 Veroordeelt de kredietverleners tot betaling van een dwangsom van SRD.1.000.000,= (eenmiljoen Surinaamse dollar) per keer, het maximum van SRD.10.000.000,= (tienmiljoen Surinaamse dollar) niet te bovengaand voor iedere keer dat zij in strijd handelen met het verbod zoals onder 6.1 gesteld;

6.3 Schort op de gedane opzegging van de litigieuze Long Term Facility Agreement per exploit no. 21 en 22 van 10 maart 2016 totdat in de reeds lopende bodemprocedure bekend onder arno. 132527 uiteindelijk zal zijn beslist hieromtrent;

6.4 Veroordeelt de kredietverleners tot betaling van een dwangsom van SRD.1.000.000,= (eenmiljoen Surinaamse dollar) per keer, het maximum van SRD.10.000.000,= (tienmiljoen Surinaamse dollar) niet te bovengaand voor iedere keer dat zij in strijd handelen met het bepaalde onder 6.3;

6.5 Verklaart dit vonnis voor zover nodig uitvoerbaar bij voorraad;

6.6 veroordeelt de kredietverleners in de kosten van dit geding aan de zijde van City Entertainment en [eiser] gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op SRD.659,= (zeshonderd negen en vijftig Surinaamse dollar);

6.7 Wijst af het meer of anders gevorderde.

Aldus gewezen en uitgesproken door mr. A.C. Johanns, kantonrechter-plaatsvervanger in kortgeding, ter openbare terechtzitting van het kantongerecht in het eerste kanton te Paramaribo van maandag 9 mei 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.