SRU-K1-2016-4

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-155729
  • Uitspraakdatum 18 februari 2016
  • Publicatiedatum 14 juni 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Kort geding. Het geschilpunt of de dwangsommen al dan niet zijn verbeurd horen volgens de algemene regels van het procesrecht in bodemprocedure te worden beantwoord.

Uitspraak

KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON

A.R. No. 15-5729
18 februari 2016

Vonnis in kort geding in de zaak van:

DE STICHTING OMROEP SURINAME (SRS), rechtspersoon,
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.G.A. Vos, advocaat,

tegen

DE STICHTING AUTEURSRECHTEN SURINAME (SASUR), rechtspersoon,
gevestigd en kantoorhoudende aan de Jagdeiweg no. 18 te Paramaribo,
gedaagde,
gevolmachtigde: mw. M. Gangapersad, algemeen directeur Sasur.

1. Het verloop van het proces

1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en –handelingen:
– het inleidend verzoekschrift dat met de producties op 30 december 2015 op de Griffie der Kantongerechten is ingediend;
– de conclusie van eis die mondeling is genomen op 14 januari 2016;
– de conclusie van antwoord d.d. 15 januari 2016, met producties;
– de conclusie van repliek d.d. 21 januari 2016, met producties;
– de conclusie van dupliek d.d. 28 januari 2016.

1.2 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2. De feiten

2.1 Bij vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton d.d. 03 december 2009 is eiseres in de zaak in kort geding bekend onder A.R. No. 07-3984 onder andere:

  • verboden de muziekwerken “Ladies Night”, “Killing me Softly with his song”, alsook het muziekwerk “kiss and say goodbye”, geheel of gedeeltelijk middels het door haar geexploiteerde omroepstation of op welke wijze dan ook, zonder de van gedaagde verkregen toestemming openbaar te maken, dan wel te verveelvoudigen;
  • verboden enig muziekwerk of delen al dan niet in de oorspronkelijke versie, behorende tot het door gedaagde’s beheerde repertoire middels het door haar geexploiteerde omroepstation of op welke andere wijze dan ook, zonder de van gedaagde verkregen toestemming openbaar te willen maken dan wel te vereenvoudigen;
  • veroordeeld tot betaling van een dwangsom groot SRD 1.000,- voor iedere keer dat zij de hier bovengenoemde verboden overtreedt, tot een maximum van SRD 1.000.000,-.

2.2 Het hiervoor vermeld vonnis is reeds in kracht van gewijsde gegaan. Gedaagde heeft dit vonnis op diverse data, voor de eerste maal op 10 november 2011 aan eiseres bij exploit van de deurwaarder doen betekenen.

2.3 Bij exploit van deurwaarder R. Sontono d.d. 26 juli 2014 no. 1025 is eiseres aangezegd om het bedrag ad SRD 1.000.000,- aan gedaagde te voldoen, omdat zij in strijd met het bedoelde vonnis zou hebben gehandeld door op frequentie 96.3 FM op de aangegeven data de daarin vermelde muziekwerken behorende tot haar repertoire zonder haar toestemming openbaar te hebben gemaakt c.q. ten gehore te hebben gebracht.

2.4 Bij exploit van deurwaarder D. Hieralal d.d. 07 augustus 2014 heeft gedaagde executoriaal beslag doen leggen op het aan eiseres toebehorend recht van erfpacht voor het opzetten van een radio-omroepbedrijf voor de duur van 75 jaren “op het erf groot 2.978 m², uitmakende van de erven aan de verlengde Hoogestraat en bekend als NW 2e BW no.’s 246 L en 246 M”, hierna aangeduid als het onroerend goed.
Deze executoriale beslaglegging is op 07 augustus 2014 aan eiseres betekend.

2.5 In de kort geding zaak bekend onder A.R. No. 14-4867 is tussen partijen een geschil geweest over de beantwoording van de vraag of de dwangsommen zijn verbeurd. Bij vonnis van de kantonrechter d.d. 19 januari 2015 is deze vraag in de hiervoor vermelde zaak bevestigend beantwoord, en wel op grond van de volgende overweging:

“3.16 Ten aanzien van het tweede deel van de grondslag, namelijk de stelling van de SRS dat zij het verbod opgenomen in het vonnis niet heeft overtreden overweegt de kantonrechter alsvolgt.

3.17 De SRS stelt zich op het standpunt dat zij niet weet welke muziekwerken in het repertoire van Sasur zijn opgenomen. Zij stelt dat het verbod in het vonnis daarover onvoldoende duidelijkheid geeft. Daardoor kan haar niet worden verweten dat zij het verbod heeft overtreden en zijn er geen dwangsommen verbeurd.

3.18 De SRS verwijst daarbij naar het vonnis van 7 februari 2013 in de zaak bekend onder arno. 123358 waarin de kantonrechter onder andere heeft overwogen (4.2.2 en 4.2.3): “naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is dat gedeelte van het vonnis waarbij eiseres is verboden om enig muziekwerk of delen daarvan al dan niet in de oorspronkelijke versie, behorende tot het door gedaagde’s beheerde repertoire middels het door haar geëxploiteerde omroepstation of op welke wijze dan ook, zonder de van gedaagde verkregen toestemming openbaar te maken dan wel te verveelvoudigen, zo vaag dat van eiseres niet kon worden verwacht dat zij zich hield aan dit gedeelte van de veroordeling. Alhoewel een groot deel van de muziekwerken tot het repertoire van gedaagde behoren, had specifiek moeten zijn vermeld aan welke muziekwerken eiseres zich diende te houden. Immers nu niet alle muziekwerken behoren tot het repertoire van gedaagde, mocht van eiseres niet worden verwacht dat zij behoorde te weten welke muziek al dan niet behoort tot het repertoire, dat door gedaagde beheerd wordt. Het verweer van gedaagde ter zake wordt daarom verworpen. Evenmin mocht gedaagde ervan uitgaan dat het een feit van algemene bekendheid is welke muziekwerken tot haar repertoire behoren …… Ten aanzien hiervan heeft eiseres gesteld dat, na het vonnis van de kantonrechter van 3 december 2009, gedaagde pas op 16 mei 2012 haar repertoire aan eiseres heeft kenbaar gemaakt. Zij stelt dat ook terecht indien zij in de tussenliggende periode van 3 december 2009 tot en met 16 mei 2012, muziekwerken behorende tot het repertoire van gedaagde ten gehore heeft gebracht, dit haar redelijkerwijs niet kan worden aangerekend. Op grond van al het voorgaande in onderlinge samenhang gezien en gelezen, kan naar het oordeel van de kantonrechter worden geconcludeerd dat er geen dwangsommen zijn verbeurd.”

3.19 Sasur heeft op dit gestelde gereageerd en aangegeven dat zij de SRS herhaaldelijk heeft uitgenodigd om kennis te nemen van de omvang van het Sasur repertoire, hetgeen ook blijkt uit het vonnis met arno. 073984 onder punt 2.6; dat meerdere malen overleg is gepleegd met de SRS, ook door tussenkomst van de ingestelde Commissie van Toezicht, waarbij het repertoire aan haar is gedemonstreerdd; dat Sasur bekend heeft gemaakt, ook tijdens gesprekken met de SRS na de eerste beslaglegging dat zij kennis kan nemen van het actuele repertoire op een aantal websites, waaronder de website van Sasur zelf.

3.20 De kantonrechter overweegt ten aanzien van dit verweer dat de SRS tijdens de comparitie van partijen op 6 januari 2015 heeft erkend dat er gesprekken zijn geweest met Sasur na de eerste beslaglegging in 2012. Zij heeft ook erkend dat Sasur haar naar de websites heeft verwezen vanwege het feit dat het miljoenen werken betreft.

3.21 De kantonrechter is van oordeel dat, alhoewel de kantonrechter in de zaak met arno. 123358 redenen zag om aan te nemen dat niet van de SRS verwacht mocht worden dat zij op de hoogte was van het feit dat de werken die zij afdraaide tot het repertoire van Sasur behoorden, die omstandigheid thans niet meer opgaat. Immers zijn er daarna gesprekken geweest waarin de SRS is gewezen op de websites waar het repertoire is vermeld. Voorts is door Sasur gesteld en niet voldoende gemotiveerd door de SRS betwist dat zij, Sasur dus, aan de SRS te kennen heeft gegeven dat het er eigenlijk op neerkomt dat nagenoeg alle buitenlandse werken in het repertoire van Sasur zijn opgenomen waardoor geen buitenlandse werken kunnen worden afgedraaid zonder dat er sprake is van het repertoire van Sasur. De kantonrechter is van oordeel dat, nu deze informatie na de eerste beslaglegging in 2012 bekend is geworden bij de SRS, de SRS zich niet op het standpunt kan stellen dat zij er niet van op de hoogte was dat de nummers die zij afdraaide in het repertoire van Sasur vallen, immers hadden zij de mogelijkheid dat eerst na te trekken op de website en hadden zij ook zonder het na te trekken moeten begrijpen dat, nagenoeg alle buitenlandse werken in het repertoire van Sasur vallen, zij het risico lopen, zodra zij een buitenlands werk afdraaien, dat dit werk valt binnen het repertoire van Sasur.”

2.6 Eiseres heeft tegen het hiervoor onder 2.5 vermeld vonnis hoger beroep aangetekend.

2.7 In de kortgeding zaak bekend onder A.R. No.15-1096 heeft eiseres de schorsing van de executie van de dwangsommen gevorderd, welke vordering door de kantonrechter in het eerste kanton bij vonnis d.d. 05 mei 2015 is toegewezen, en wel totdat het Hof van Justitie in de zaak bekend onder A.R. No. 07- 3984, waarvan eiseres in beroep is gegaan, definitief heeft beslist over de vraag of de dwangsommen al dan niet zijn verbeurd. Daartoe heeft de kantonrechter in het eerste kanton onder meer het volgende overwogen:

“4.3.1 Bij de vraag of de executie van verbeurde dwangsommen misbruik van bevoegdheid oplevert, stelt de kantonrechter voorop dat de rechter in een executiegeschil een bijzondere terughoudendheid heeft. Voor de tenuitvoerlegging van een executoriale titel geldt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat misbruik van bevoegdheid wordt aangenomen anders dan in sprekende gevallen. De vraag of er sprake is van misbruik van bevoegdheid laat zich slechts aan de hand van de omstandigheden van het geval beoordelen.

4.3.2 SRS en de Staat betogen bij repliek dat de door SRS te lijden schade bij de voortzetting van de openbare verkoop van het perceel en ook de afgifte van de gelden heel groot zal zijn, vooral omdat Sasur niet in staat zal zijn bij een in haar nadeel gewezen vonnis de ontvangen gelden te kunnen restitueren. Volgens SRS en de Staat heeft Sasur geen enkel vermogen waarop SRS verhaal zou kunnen zoeken. Zij heeft geen enkel vermogensbestanddeel op haar naam en ook geen of nauwelijks gelden op de bank op haar naam. Daarnaast heeft Sasur in diverse processen aangegeven schulden te hebben. In dit proces heeft zij ook geen zekerheid geboden voor een eventuele terugbetaling.

4.3.3 Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is het in beginsel aan Sasur om in te schatten hoe hoog het risico van vernietiging van het vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton d.d. 19 januari 2015, bekend onder A.R. No. 14-4867 en om, na dit risico te hebben ingeschat, te beoordelen of zij al dan niet tot inning van de dwangsommen overgaat.

Evenwel zal bij deze afweging, niet lichtvaardig moeten worden omgegaan met het restitutierisico.

De dwangsommen die Sasur wenst te executeren belopen een totaal van SRD 1.000.000,-. Sasur heeft de gemotiveerde stelling van SRS en de Staat, dat zij geen enkel vermogen heeft waarop SRS verhaal zou kunnen zoeken indien het vonnis wordt vernietigd door het Hof, niet althans niet gemotiveerd weersproken. Evenemin heeft Sasur weersproken dat zij in diverse processen heeft aangegeven schulden te hebben.

Gezien de financiele situatie van Sasur en de omstandigheid dat de hoogte van de te executeren dwangsommen niet gering is, is de kantonrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van een restitutierisico indien het Hof het vonnis van de kantonrechter vernietigt. Het belang van SRS om in dit geval een beslissing van het Hof af te wachten weegt zwaarder dan het belang van Sasur om de dwangsommen te executeren.

Daarbij wordt meegenomen de omstandigheid dat het oorspronkelijk vonnis op grond waarvan Sasur meent dwangsommen te hebben verbeurd, dateert van 3 december 2009, dus langer dan 5 jaren geleden.

Onder de gegeven omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat Sasur een pas op de plaats dient te maken met de verdere executie van de dwangsommen, totdat het Hof definitief heeft beslist over de vraag of de dwangsommen al dan niet zijn verbeurd.

Dit heeft tot gevolg dat de primair gevraagde voorziening dient te worden geweigerd en het subsidiair gevorderde voor toewijzing gereed ligt, als in het dictum te melden.”

2.8 Gedaagde heeft tegen het hiervoor vermeld vonnis onder 2.8 hoger beroep aangetekend.

2.9 Gedaagde heeft in de kort gedingzaak bekend onder A.R. No. 15-2151 een vordering ingediend bij de kantonrechter in het eerste kanton om de tenuitvoerlegging van het onder 2.7 gewezen vonnis te doen staken, welke vordering bij vonnis van 29 mei 2015 is geweigerd. Tegen dit vonnis heeft gedaagde hoger beroep aangetekend.

2.10 Gedaagde heeft in de zaak bekend onder A.R. No. 14-3831 bij de kantonrechter in het eerste kanton de openbare verkoop van het onroerend goed gevorderd, welke vordering bij beschikking d.d. 21 oktober 2015 door de kantonrechter in het eerste kanton is toegewezen en heeft de kantonrechter daartoe onder meer het volgende overwogen:

“4. Uit de overgelegde producties blijkt dat de kantonrechter in kort geding bij vonnis van 5 mei 2015 onder A.R. nummer 15-1096 de executie van de dwangsommen welke verzoekster wenste te verbeuren, heeft geschorst totdat in hoger beroep definitief is beslist over de rechtmatigheid daarvan. Het is een feit dat vanwege de onderbezetting bij de rechterlijke macht, het jaren kan duren alvorens het Hof van Justitie een beslissing neemt in civiele zaken, hetgeen niet ten detrimente van de rechtszoekende mag komen. Bovendien is er een grote kans dat tegen de tijd dat verzoekster in hoger beroep in het gelijk wordt gesteld omtrent de rechtmatigheid van de executie van de dwangsommen, het geld reeds is gedevalueerd.

5. Op grond van het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat verzoekster – anders dan De Staat Suriname en verweerster – een zwaarder belang heeft om het vonnis van 3 december 2009 onder A.R. nummer 073984 te executeren. De vordering van verzoekster is gegrond en wordt toegewezen op de wijze als in het dictum vermeld.”

2.11 Tegen deze door de kantonrechter gegeven beschikking tot openbare verkoop bestaat er geen mogelijkheid tot het aanwenden van het rechtsmiddel van hoger beroep.

2.12 Bij schrijven d.d. 23 oktober 2015 heeft eiseres aan gedaagde medegedeeld dat zij niet tot openbare verkoop van het onroerend goed kan overgaan, vanwege de beslissing van de kantonrecher in het eerste kanton. In dat schrijven staat onder meer het volgende vermeld:
“….
Op woensdag 21 oktober 2015 heeft de kantonrechter ten principale Sasur inderdaad toestemming gegeven tot het in het openbaar verkopen van het aan haar in eigendom toebehorend onroerend goed, nader bij partijen bekend.

De bron van de openbare verkoop zijn de dwangsommen met als grondslag het vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton de dato 03 december 2009, bekend onder A.R. No. 07-3984. Zoals u bekend verschillen partijen van mening over de vraag als de dwangsommen rechtmatig zijn opgelopen en staat zulks nog niet rechtens tussen partijen vast. Naar aanleiding hiervan heeft de kantonrechter in het eerste kanton bij vonnis de dato 5 mei 2015, bekend onder A.R. no. 15/1096, op verzoek van de SRS de executie van deze dwangsommen geschorst, totdat het Hof van Justitie definitief heeft beslist over de vraag of de dwangsommen al dan niet zijn verbeurd. Inmiddels heeft het Hof de eerste behandeling van de zaak vastgesteld op 06 november 2015.

Gelet op het voorgaande wil ik uw aandacht erop vestigen dat u niet tot de openbare verkoop mag overgaan, zolang het Hof niet over vermelde rechtsvraag heeft beslist. Het doen verkopen van het onroerend goed is als een executiehandeling te beschouwen. Mocht u toch onverhoopt overgaan tot de openbare verkoop, dan zal cliente de kort geding rechter onverkort wederom adieren en alle alsdan te maken kosten en te lijden schade op u verhalen.”

2.13 Gedaagde heeft bij exploit van deurwaarder J.E. Febis d.d. 22 december 2015 no. 1700 aan eiseres de openbare verkoop van het onroerend goed ten overstaan van notaris mr. M.A. Nannan Panday op woensdag 24 februari 2016 om 10.00 uur aangezegd.

3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer

3.1 Eiseres vordert, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,:

  • de stopzetting te gelasten van de bij exploit van deurwaarder J.E. Febis d.d. 22 december 2015 no. 1700 voor woensdag 24 februari 2016 om 10.00u aangekondigde openbare verkoop ten overstaan van notaris mr. M.A. Nannan Panday van het perceelland ten laste van eiseres, totdat in hoger beroep definitief is beslist over de rechtmatigheid van de dwangsommen;
  • gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding.

 

3.2 Eiseres legt, naast de feiten vermeld onder 2, ook het volgende feiten aan haar vordering ten grondslag:
– de bron van de openbare verkoop zijn de dwangsommen met als grondslag het vonnis van de kantonrechter in de zaak bekend onder A.R. No. 07-3984, welke dwangsommen gedaagde thans wenst te verhalen door de executie op het onroerend goed;
– zij heeft geen dwangsommen verbeurd, omdat zij niet in strijd met het hiervoor vermeld vonnis heeft gehandeld en het Hof van Justitie nog een beslissing op de vraag of de dwangsommen al dan niet zijn verbeurd dient te nemen;
– de kantonrechter in kort geding in dat licht de verdere executie van deze dwangsommen bij vonnis heeft geschorst, totdat door het Hof van Justitie definitief is beslist op deze vraag. Daarom mag gedaagde niet tot openbare verkoop van het onroerend goed overgaan;
– er bestaat geen enkele zekerheid dat gedaagde bij de openbare verkoop van het onroerend goed, het verkochte aan eiseres zal kunnen restitueren, omdat de koper op de veiling wordt beschermd;
– gedaagde heeft geen in redelijkheid te respecteren belang dat zwaarder weegt dan het belang van eiseres om de beslissing in het hoger beroep niet te kunnen afwachten.

3.3 Gedaagde heeft het hierna volgend verweer gevoerd:
– op grond van het vonnis van 19 januari 2015 in de zaak bekend onder A.R. No. 14-4867, welk vonnis kracht van gewijsde heeft, heeft eiseres de dwangsommen verbeurd, omdat zij in strijd met dit vonnis heeft gehandeld;
– het onderhavige geschil tussen partijen betreft de tenuitvoerlegging van het hiervoor in kracht van gewijsde vonnis en mag de tenuitvoerlegging ervan vanwege het gesloten stelsel van rechtsmiddelen en daarbij horende rechtszekerheid – niet belemmerd worden;
– op grond van de beschikking tot openbare verkoop d.d. 21 oktober 2015 in de zaak bekend onder A.R. no. 14-3831 mag zij, gedaagde overgaan tot de openbare verkoop van het onroerend goed;
– zij heeft een dringend en rechtvaardig belang bij om de openbare verkoop voortgang te laten vinden om haar rechten en belangen bestendig te zien;
– op het onroerend goed rusten naast het door gedaagde gelegde executoriaal beslag, ook twee beslagen die door de Staat Suriname zijn gelegd vanwege belastingschulden;
– mocht het perceel vanwege deze beslagen hangende het hoger beroep worden verkocht, dan heeft gedaagde haar rechten en aanspraken verloren.

Op het hiervoor vermeld verweer komt de kantonrechter, voor zover nodig, hierna in de beoordeling terug.

4. De beoordeling

4.1 Het spoedeisend belang van eiseres blijkt voldoende uit haar stellingen, met name de ingrijpende gevolgen die de openbare verkoop zal hebben, indien in hoger beroep het Hof van Justitie van oordeel mocht zijn dat eiseres niet in strijd met het in kracht van gewijsde vonnis heeft gehandeld en daaruit voortvloeiend gedaagde geen aanspraak maakt op de verbeurde dwangsommen. Derhalve zal eiseres in het kort geding worden ontvangen.

4.2 Naar aanleiding van de stellingen en weren van partijen, zoals weergegeven onder 3.2 en 3.3 in dit vonnis, stelt de kantonrechter het volgende voorop.
Een dwangsom is geen boete of straf. Het is een prikkel richting de veroordeelde tot nakoming of naleving van een rechterlijk gebod of verbod. Een vonnis waarbij een veroordeling op straffe van verbeurte van een dwangsom is uitgesproken, geeft de bevoegdheid de dwangsommen te executeren. Voor de executie van de dwangsommen is vereist dat de partij die is veroordeeld, in casu eiseres, niet aan de veroordeling heeft voldaan. Op de partij die meent aanspraak te maken op de verbeurde dwangsommen, in casu gedaagde, rusten de stelplicht en bewijslast ten aanzien van het niet voldoen door de andere partij aan de veroordelingen.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan naar het oordeel van de kantonrechter nimmer sprake zijn van het verloren gaan van de rechten en aanspraken van gedaagde, zoals door haar opgeworpen. Dit, ook mede vanwege het feit dat het in kracht van gewijsde vonnis in stand blijft en het door gedaagde gelegde executoriaal beslag uit hoofde van de reeds aangevangen executie van de dwangsommen terzake waarvan zij de mening is toegedaan daarop aanspraak te maken, nog op het onroerend goed rust.

Voor wat betreft het verweer dat zij haar rechten en aanspraken kwijt zal raken indien andere beslagleggers tot de openbare verkoop mochten overgaan, brengt de kantonrechter gedaagde in herinnering dat volgens de regels van het beslagrecht beslagleggers bij de vereffening een rangregeling in acht horen te nemen. Daarom gaat de kantonrechter voorbij aan dit verweer.

4.3 Hetgeen partijen nog verdeeld houdt is de beantwoording van de vraag of eiseres in strijd met het in kracht van gewijsde vonnis van 03 december 2009 in de zaak bekend onder A.R No. 07-3984 heeft gehandeld, en alzo dwangsommen heeft verbeurd.

Zoals uit de feiten blijkt is de verdere executie van deze dwangsommen vanwege deze vraag die partijen nog verdeeld houdt en op welke vraag het Hof van Justitie in hoger beroep nog een beslissing moet geven, bij vonnis van de kantonrechter in kort geding geschorst.

Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter valt de door gedaagde aangezegde openbare verkoop onder de noemer “executie van de dwangsommen”, waardoor deze openbare verkoop vanwege het vonnis van
5 mei 2015 geen voortgang meer kan vinden, en wel totdat het Hof van Justitie op de hiervoor bedoelde vraag die partijen verdeeld houdt heeft beslist. Derhalve komt de gevraagde voorziening, zoals hierna in de beslissing vermeld, voor toewijzing in aanmerking. Daarbij heeft de kantonrechter ook in overweging genomen dat de beantwoording op dit geschilpunt thans in kort geding geschiedt, terwijl de definitieve beantwoording van de vraag of de dwangsommen al dan niet zijn verbeurd danwel de vaststelling van dit feit, volgens de algemene regels van het procesrecht in bodemprocedure zou horen te geschieden.

4.4 Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.

5. De beslissing

5.1 Gelast de stopzetting van de bij exploit van deurwaarder J.E. Febis de dato 22 december 2015 no. 1700 voor woensdag 24 februari 2016 om 10.00 uur aangekondigde openbare verkoop ten overstaan van notaris mr. M.A. Nannan Panday van het het aan eiseres toebehorend recht van erfpacht voor het opzetten van een radio-omroepbedrijf voor de duur van 75 jaren op het erf groot 2.978 m², uitmakende van de erven aan de verlengde Hoogestraat en bekend als NW 2e BW no.’s 246 L en 246 M, totdat definitief in hoger beroep is beslist over de rechtmatigheid van de dwangsommen.

5.2 Verklaart hetgeen onder 5.1 is beslist uitvoerbaar bij voorraad.

5.3 Veroordeelt gedaagde in de proceskosten aan de zijde van eiseres gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op SRD 235,- (Tweehonderd en Vijfendertig Surinaamse Dollar).

5.4 Weigert het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter in het eerste kanton, mr. S.M.M. Chu, en ter openbare terechtzitting uitgesproken door de kantonrechter in het eerste kanton, mr. I.S. Chhangur – Lachitjaran, op donderdag 18 februari 2016 te Paramaribo in aanwezigheid van de griffier.