SRU-K1-2016-7

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-121910
  • Uitspraakdatum 10 mei 2016
  • Publicatiedatum 25 juni 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Verbintenissenrecht. Eisvermindering. Wijziging petitum. Wanprestatie. Overmacht.
    Eisvermindering is toegestaan. Geen verzet tegen eisvermindering. Niet geschaad in verdediging.

    De Kantonrechter kan niet ambtshalve wijzigingen in het petitum aanbrengen als ‘des de een betaald de ander zal zijn bevrijd’, nu daarvan geen akte van wijziging is gevraagd.

    Wanprestatie ter zake geldleningsovereenkomst. Financiële onmogelijkheid om aan de betalingsverplichting te voldoen, levert geen grond voor overmacht op. De gevorderde rente van 1 % per maand wordt op grond van artikel 1271 BW gemitigeerd naar de wettelijke rente van 6 % per jaar vanaf de indiening van het verzoekschrift tot aan de dag der algehele voldoening.

Uitspraak

KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
E.K.-A.R.no. 12-1910
10 mei 2016

Vonnis inzake:
A. [man],

B. [vrouw],
echtelieden, beiden wonende te Paramaribo,
eisers in conventie tevens gedaagden in reconventie,
hierna aangeduid met ‘[man]’ en ‘[vrouw]’,
gemachtigde: mr. R. Sohansingh, advocaat,

tegen

A. [gedaagde],
B. DE STICHTING VERMOGENSBEHEER DE RANDSTAD, rechtspersoon,
beiden wonende dan wel gevestigd te Paramaribo,
gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie,
hierna aangeduid met ‘[gedaagde]’ en ‘de stichting’,
gemachtigde: mr. C.A.F.Meijnaar, advocaat.

Vooraf
[man] en [vrouw] hebben ter verzekering van hun vordering begroot op € 35.000,- na daartoe verkregen verlof van de kantonrechter in het Eerste Kanton d.d. 21 mei 2012, door de gerechtsdeurwaarder D. Toekimin bij exploot no. 552 d.d. 30 mei 2012, in conservatoir beslag doen nemen het aan de stichting toebehorend onroerend goed.

1. Het proces verloop
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken:
– het verzoekschrift met producties dat op 05 juni 2012 op de griffie der kantongerechten is ingediend;
– de mondelinge conclusie van eis;
– de conclusie van antwoord in conventie en de eis in reconventie en uitlating producties;
– de conclusies van repliek in conventie en van antwoord in reconventie, met producties;
– de conclusies van dupliek in conventie en van repliek in reconventie en uitlating producties;
– de conclusie van dupliek in reconventie.

1.2 De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2. De Feiten in conventie en in reconventie
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, dan wel op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, het volgende vast.

2.1 Bij akte d.d. 16 maart 2011, verleden voor de alhier residerende notaris mr. J.G. Kemp, heeft [gedaagde] handelende in prive en in zijn hoedanigheid van enig bestuurder van de stichting van [man] en [vrouw] geleend het bedrag van € 30.500,- onder de navolgende voorwaarden:
– de hoofdsom wordt binnen 9 maanden renteloos afgelost;
– na de 9 maanden, zal een rente van 1 % per maand verschuldigd zijn;
– indien de hoofdsom en rente binnen een jaar na heden niet is afgelost, is de schuld met rente en kosten onmiddellijk opeisbaar.

2.2 [man] en [vrouw] hebben op 04 mei 2012 bij exploot no. 455 van de gerechtsdeurwaarder D. Toekimin aan [gedaagde] en de stichting doen betekenen een schrijven afkomstig van hun procesgemachtigde d.d. 03 mei 2012, waarbij zij in gebreke zijn gesteld en gesommeerd om op uiterlijk 08 mei 2012 het bedrag van € 28.305,49 te voldoen.

3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
In conventie en in reconventie

3.1 De vordering in conventie
[man] en [vrouw] vorderen, zakelijk weergegeven, na vermindering van eis, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

A. [gedaagde] en de stichting te veroordelen om aan hun te betalen de somma van € 28.029,68, vermeerderd met de overeengekomen rente van 1% per jaar vanaf 01 mei 2012 tot aan de algehele voldoening;
B. van waarde te verklaren het ten deze gelegd beslag.

3.2 De grondslag in conventie
[man] en [vrouw] hebben tegen de achtergrond van de feiten, zakelijk weergegeven, aan hun vordering ten grondslag gelegd dat zij aan [gedaagde] en de stichting ter leen hebben verstrekt, gelijk deze van hen hebben ter leen hebben ontvangen het bedrag van € 30.500,-, renteloos af te lossen binnen 9 maanden, waarna een rente van 1 % per maand verschuldigd zou zijn, alsmede dat de hoofdsom met rente en kosten, na een jaar onmiddellijk opeisbaar zouden zijn. [man] en [vrouw] stellen dat per 30 april 2012 de openstaande schuld, inclusief rente berekend na 9 maanden – vanaf 16 december 2011 – € 28.305,49 bedraagt. Ondanks daartoe in gebreke gesteld weigeren [gedaagde] en de stichting aan hun betalingsverplichting te voldoen, weshalve zij wanprestatie c.q. een onrechtmatige daad plegen jegens [man] en [vrouw] en aansprakelijk zijn voor de daaruit voor hen voortvloeiende schade.

3.3 De vordering in reconventie
[gedaagde] en de stichting vorderen, zakelijk weergegeven, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad het ten deze gelegd beslag op te heffen.

3.4 De grondslag in reconventie
[gedaagde] en de stichting hebben tegen de achtergrond van de feiten, zakelijk weergegeven, aan hun vordering ten grondslag gelegd dat het ten deze gelegd beslag vexatoir is omdat [man] en [vrouw] geen vordering hebben op hen.

3.5 Het verweer in conventie en in reconventie
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd. De kantonrechter komt, voor zover nodig, in de beoordeling terug op dit verweer.

4. De beoordeling in conventie en in reconventie
Gezien de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie, zullen deze gezamenlijk besproken worden.

4.1 [gedaagde] en de stichting stellen zich op het standpunt dat er door [man] en [vrouw] een rekenkundige fout is gemaakt en hij dus niet het gevorderde bedrag van € 28.305,49 verschuldigd is. [gedaagde] en de stichting erkennen dat zij 4 aflossingen hebben gepleegd en beroepen zich erop dat zij vanwege een overmachtssituatie hun betalingsverplichting niet zijn nagekomen. Zij voeren tevens aan dat [man] en [vrouw] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering omdat zij vorderen dat zowel [gedaagde] als de stichting het geldsbedrag aan hun betalen, doch niet des de een betalende de ander zal zijn bevrijd. Voorts voeren zij aan dat rente van 1 % per maand slechts voor een jaar is overeengekomen. Ten slotte ontkennen [gedaagde] en de stichting enig geldsbedrag aan [man] en [vrouw] verschuldigd te zijn.

4.2 [man] en [vrouw] voeren hiertegen aan dat [gedaagde] en de stichting de lening erkennen, alsmede dat zij 4 aflossingen hebben gepleegd, terwijl het beslag is gelegd nadat [gedaagde] en de stichting behoorlijk waren aangemaand en in gebreke gesteld na 14 maanden. [man] en [vrouw] voeren voorts aan dat het beroep op overmacht niet is onderbouwd zodat daaraan voorbij dient te worden gegaan. Tevens voeren zij aan dat zij het totaal verschuldigde bedrag van [gedaagde] en de stichting vorderen, hetgeen hetzij afzonderlijk, hetzij gezamenlijk betaald dient te worden, aangezien zij tezamen de schuld zijn aangegaan en dat de kantonrechter ambtshalve zou mogen aanvullen ‘des de een betaalt de ander zal zijn bevrijd’, daar [gedaagde] en de stichting daardoor niet in hun verdediging worden geschaad, doch kan zulks nimmer tot niet-ontvankelijkheid leiden. Voorts vragen [man] en [vrouw] akte van rectificatie met betrekking tot het petitum, nu zij inderdaad een rekeningfout hebben gemaakt in de berekening van het verschuldigde bedrag, in dier voege dat het verschuldigde bedrag thans bedraagt € 28.029,68 instede van € 28.305,49. Nu de vordering vaststaat, is het beslag volgens [man] en de stichting rechtmatig.

4.3 [gedaagde] en de stichting stellen zich op het standpunt dat [man] en [vrouw] steeds de verschuldigde rente optellen bij het saldo van de hoofdsom en daarover de rente weer berekenen, zodat er rente op rente wordt berekend, waardoor zij het gevorderde bedrag niet verschuldigd zijn. Met betrekking tot de overmachtssituatie voeren zij aan dat zij de aflossingen zouden plegen door verkoop van kavels, doch zulks niet kon vanwege het daarop gelegd beslag, waardoor zij niet konden voldoen aan hun betalingsverplichting.

4.4 [man] en [vrouw] persisteren bij hun stellingen en bij de leenovereenkomst.

4.5 De kantonrechter overweegt dat de door [man] en [vrouw] gevraagde eisvermindering zal worden toegewezen, nu [gedaagde] en de stichting zich daartegen niet hebben verzet en naar het oordeel van de kantonrechter zij daardoor niet in hun verdediging worden geschaad. Hiermede is reeds rekening gehouden in het petitum onder 3.1. Tevens overweegt de kantonrechter dat hij niet ambtshalve wijzigingen in het petitum kan aanbrengen, weshalve voorbij zal worden gegaan aan het door [man] en [vrouw]aangevoerde dat de kantonrechter ambtshalve in het petitum zou mogen toevoegen ‘des de een betaalt de ander zal zijn bevrijd’, nu daarvan geen akte van wijziging is gevraagd. Naar het oordeel van de kantonrechter leidt de afwezigheid van voren vermelde zinsnede echter niet tot niet-ontvankelijkheid van [man] en [vrouw] in hun vordering, aangezien het duidelijk is dat het totaal verschuldigde bedrag wordt gevorderd van [gedaagde] en de stichting, zodat het aan hun ligt om te bepalen wie welk deel zal voldoen en dat het in ieder geval nimmer de bedoeling kan zijn dat elk van hen de totale schuld voldoet aan [man] en [vrouw], nu zij ook gezamenlijk de schuld zijn aangegaan.

4.6 De kantonrechter overweegt dat als niet althans niet voldoende gemotiveerd betwist vaststaat dat [gedaagde] en de stichting van [man] en [vrouw] op 16 maart 2011 het bedrag van € 30.500,- hebben geleend, nu de akte d.d. 16 maart 2011 niet van valsheid is beticht en de lening door [gedaagde] en de stichting wordt bevestigd. Tevens staat als niet betwist vast dat [gedaagde] en de stichting tot op heden in totaal hebben afgelost het bedrag van € 3.750,-, alsmede dat de vordering van [man] en [vrouw] opeisbaar is. Dit brengt met zich dat naar het oordeel van de kantonrechter, de wanprestatie van [gedaagde] en [man] jegens de stichting vaststaat. Het beroep van [gedaagde] en de stichting op overmacht gaat naar het oordeel van de kantonrechter niet op, aangezien de gestelde overmacht neerkomt op financiële onmogelijkheid om aan de betalingsverplichting te voldoen, hetgeen geen grond oplevert voor overmacht. Bovendien zijn [gedaagde] en de stichting pas op 29 november 2011, ruim 8 maanden na de ondertekening van de overeenkomst, begonnen met aflossingen, waarvan de laatste aflossing op 19 april 2012 was, terwijl het beslag van [man] en [vrouw] is gelegd op 30 mei 2012.

4.7 Op grond van navolgende citering uit de akte d.d. 16 maart 2011:
“2. Over voormelde hoofdsom of het restant daarvan is gedurende 9 (negen) maanden te rekenen vanaf heden geen rente verschuldigd. Indien de voormelde hoofdsom binnen 9 (negen) maanden te rekenen vanaf heden niet volledig is afgelost zal een rente verschuldigd zijn berekend naar 1 % (een procent) per maand, welke elke maand zal worden uitgekeerd en wel vóór de 3e dag van iedere maand en wel tot uiterlijk 1 (één) jaar te rekenen vanaf heden. Indien binnen 1 (één) jaar te rekenen vanaf heden de hoofdsom en de daarover verschuldigde rente niet volledig is afgelost zal de schuld met rente en kosten onmiddellijk opeisbaar zijn;”
houdt de kantonrechter het ervoor dat [gedaagde] en de stichting tot en met 16 december 2011 geen rente verschuldigd waren aan [man] en [vrouw], alsmede dat de rente van 1 % per maand vanaf 16 december 2011 tot en met 16 maart 2012, dus voor slechts 3 maanden, was bedongen, gelet op de zinsnede ‘en wel tot uiterlijk 1 (één) jaar te rekenen vanaf heden’. Met betrekking tot de berekening van de verschuldigde rente en hoofdsom, overweegt de kantonrechter dat de rente aan het eind van iedere maand moest worden voldaan. De verschuldigde rente dient derhalve steeds opgeteld te worden bij het saldo, waarna er een nieuw saldo ontstaat en waarover opnieuw rente wordt berekend, hetgeen in casu door [man] en [vrouw] is gedaan. De berekening op zich is derhalve correct geschied, doch aangezien de rente slechts tot en met maart 2012 was verschuldigd, bedraagt het totaal door [gedaagde] en de stichting te betalen bedrag aan [man] en [vrouw]: saldo na 3e aflossing inclusief rente: € 28.118,30 minus 4e aflossing ad € 500,-= € 27.618,30. [gedaagde] en de stichting zullen dan ook worden veroordeeld om dit bedrag in totaal aan [man] en [vrouw] te voldoen.

4.8 Aangezien de wanprestatie van [gedaagde] en de stichting vaststaat, staat de door hun gestelde schade als gevolg van de wanprestatie eveneens als niet althans niet voldoende gemotiveerd betwist vast. De kantonrechter vindt hierin aanleiding om de door [man] en [vrouw] gevorderde rente van 1 % per maand, op grond van artikel 1271 BW te mitigeren naar de wettelijke rente van 6 % per jaar vanaf de indiening van dit verzoekschrift tot aan de dag der algehele voldoening.

4.9 Nu, de vordering van [man] en [vrouw] deugdelijk is bevonden en voldaan is aan de vereiste formaliteiten, zal het ten deze gelegd beslag van waarde worden verklaard.

4.10 Gelet op het voren overwogene, zal de vordering in conventie als op de wet gegrond worden toegewezen zoals geformuleerd in de beslissing en zal op grond hiervan de vordering in reconventie als ongegrond worden afgewezen.

4.11 [gedaagde] en de stichting zullen, als de in het ongelijk gestelde partij in conventie en in reconventie, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [man] en [vrouw] gevallen, zoals nader begroot in de beslissing.

5. De beslissing in conventie en in reconventie
De kantonrechter
In conventie
5.1 Veroordeelt [gedaagde] en de stichting, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [man] en [vrouw] te betalen de somma van € 27.618,30 (zevenentwintigduizend zeshonderd achttien en dertig honderdste Euro) vermeerderd met de wettelijke rente van 6 % per jaar vanaf 05 juni 2012 tot aan de algehele voldoening.

5.2 Verklaart van waarde het door de gerechtsdeurwaarder D. Toekimin bij exploot no. 552, d.d. 30 mei 2012, gelegd conservatoir beslag op de allodiale eigendom en het erfelijk bezit van het perceel groot 2,8985 ha, op de kaart van de landmeter J.C. de la Parra d.d. 27-06-1944 met de letters AHKD, d.u.v. het perceel bekend als afd. I sectie Kwatta no. 315, toebehorende aan de stichting.

5.3 Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

5.4 Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.

In reconventie
5.5 Wijst de vordering af.

In conventie en in reconventie
5.6 Veroordeelt [gedaagde] en de stichting in de proceskosten aan de zijde van [man] en [vrouw] gevallen en tot aan de uitspraak begroot op SRD 818,- (achthonderd achttien Surinaamse Dollar).

Aldus gewezen door mr. S.S. Nanhoe-Gangadin en in het openbaar uitgesproken door mr. R.M. Praag, kantonrechters in het Eerste Kanton, leden-plaatsvervanger, ter terechtzitting van dinsdag 10 mei 2016 te Paramaribo, in tegenwoordigheid van de griffier.