SRU-K1-2017-12

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-152150
  • Uitspraakdatum 27 juli 2017
  • Publicatiedatum 04 juli 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Relatieve competentie
    De eiser heeft de keuze het kanton te kiezen voor de behandeling van de zaak, indien de gedaagden in verschillende kantons woonplaats hebben (art 95 BRv);

    Nietigheid
    Door de verschijning van gedaagden op de 1e rechtsdag, wordt een eventuele nietigheid, alsgevolg van een eventuele verkeerde oproeping, gedekt.
    Noch voor de eisende partij noch voor de gedaagde partij is er een wettelijk vereiste dat bij het instellen van het proces een hoedanigheid moet worden vermeld of de functie van de persoon.
    Zowel de door gedaagde aangevoerde weren en overgelegde producties, als de door eiseres gegeven reactie, dienen diepgaand onderzocht te worden teneinde vast te stellen of de door gedaagde gedane uitlatingen onrechtmatig zijn. Deze kortgeding procedure leent zich niet voor dit onderzoek.

    Recht op vrije meningsuiting c.q. het verschaffen van informatie aan de gemeenschap; schending van de eer en goede naam van personen (Artt. 95 BRv, 1393 BW, 1397 BW)

    SJB

Uitspraak

Kantonrechter in kort geding

A.R. no. 152150
27 juli 2017

Vonnis in de zaak van

[eiseres], wonende in het [district],
gemachtigde: mr. G.R. Sewcharan, advocaat,
eiseres in kort geding,
hierna te noemen: “[eiseres]”,

tegen

A. [gedaagde 1], ten rechte geheten [gedaagde 1], wonende in het [district 2],
B. [gedaagde 1] , ten rechte geheten [gedaagde 1], in zijn hoedanigheid van hoofdbestuurslid van de Nationale Democratische Partij, wonende in het [district 2],
C. DE VERENIGING NATIONALE DEMOCRATISCHE PARTIJ, rechtspersoon, ten rechte geheten DE POLITIEKE ORGANISATIE DE NATIONALE DEMOCRATISCHE PARTIJ, gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
gemachtigde: mr. N.U. Van Dijk, advocaat,
gedaagden in kort geding,
hierna te noemen: “[gedaagde 1] en de NDP”.

1.Het proces verloop:
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken:
– het verzoekschrift, met producties, dat op 11 mei 2015 ter griffie der kantongerechten is ingediend;
– de incidentele conclusie tot afvoeren van de vordering vanwege relatieve incompetentie en verkeerd oproepen van de gedaagde;
– de conclusie van antwoord, met producties;
– de conclusie van repliek;
– de conclusie van dupliek.

1.2 De uitspraak van het vonnis in kortgeding is nader bepaald op heden.

2. De feiten
2.1 [gedaagde 1] heeft op 30 april 2015 en 1 mei 2015 tijdens een bijeenkomst van de NDP uitspraken gedaan die betrekking hebben op [eiseres];

2.2 De uitspraken luiden onder andere als volgt: “deze crimineel [eiseres]” “genoeg geld heeft uit de drugswereld en wapensmokkel” “die boten en die motoren die daar waren, waren op naam van [eiseres]” en “[eiseres] die samen criminele activiteiten heeft ontplooid met [naam 1]….”.

2.3 De uitspraken zijn gelijk na 30 april en 1 mei 2015 gepubliceerd door verschillende media waardoor zij het breder publiek bereikt hebben.

3. De vordering en de grondslag daarvan
3.1 De vordering
[eiseres] vordert, kort gezegd, dat de kantonrechter, bij vonnis in kortgeding, uitvoerbaar bij voorraad gedaagde beveelt:

I. [gedaagde 1] en/of de NDP veroordeelt om binnen een dag na het in deze te wijzen vonnis op dezelfde wijze en plaats als die waarop die uitspraken onder 2.3. hierboven genoemd zijn gedaan, het volgende te verklaren:

“Ik, [gedaagde 1], geboren op [datum], houder van Id [nummer], wonende aan de [adres] in het [district 2], heb ten onrechte [eiseres] een crimineel genoemd, ook heb ik haar ten onrechte beschuldigd van drugshandel en wapensmokkel, althans met woorden van gelijke strekking besproken, alsook haar overleden echtgenoot beschuldigd van het trainen van mannen om [naam 2] te elimineren. Tevens heb ik, [gedaagde 1], ten onrechte publiekelijk gezegd: “dat de boten den motoren die daar waren, waren op naam van [eiseres] en dat [eiseres] samen criminele activiteiten heeft ontplooid met [naam 1]” alsook “sang eng zoon doe, a kiri, vermoord en volgende ochtend a mang verdwijn. [eiseres] je weet toch dat jouw zoon een moord heeft gepleegd en de volgende dag via Cayenne naar Nederland is gegaan en joe rij eng go na Cayenne of Albina”. Deze uitspraken van mij in het Nederlands en in het Sranang Tongo gedaan, berusten helemaal niet op de waarheid; ik zeg daarom ook: ik heb heel erg gelogen, zomaar mi tak den san disi, en ik beken spijt voor wat ik heb gezegd, beloof het niet meer te zullen doen en bied aan [eiseres] en al haar gezinsleden mijn oprechte en welgemeende verontschuldiging aan; ook aan het publiek zeg ik sorry, ik heb u onwaarheden verteld; dit zal ik niet meer doen”;

II [gedaagde 1] en de NDP gelast dat zij tenminste twee dagbladen, te weten de Ware Tijd en Times of Suriname alsook twee radiostations, te weten: Radio Apintie en Radio 10 onmiddellijk na de uitspraak in deze schriftelijk uitnodigen om de gelegenheid waarop [gedaagde 1] de voormelde teksten zal uitspreken, bij te wonen;

III. [gedaagde 1] en de NDP gelast de gelegenheid waarbij de onder I geformuleerde tekst wordt uitgesproken, te filmen en de opname binnen twee dagen te plaatsen op You Tube en die, de geformuleerde teksten, ter publicatie aan te bieden aan Starnieuws en tevens aan de presentator van Bakana Torie schriftelijk het verzoek te doen de tekst in zijn programma te mogen uitspreken;

IV. [gedaagde 1] en de NDP veroordeelt tot betaling van een dwangsom voor elke dag dat zij nalaten aan het vonnis te voldoen;

V. Gedaagden veroordeelt in de kosten van het geding.

3.2 De grondslag
[eiseres] heeft als grondslag voor haar vordering aangevoerd dat de uitspraken die [gedaagde 1] heeft gedaan schadelijk zijn voor de eer en goede naam van haar. Dat zij zich verkiesbaar heeft gesteld bij de algemene verkiezingen en daarom een spoedeisend belang heeft bij een rectificatie voor de verkiezingen die op 25 mei 2015 gehouden zullen worden.
Zij voert voorts aan dat [gedaagde 1] de uitspraken heeft gedaan op een bijeenkomst van de NDP en dat [gedaagde 1] hoofdbestuurslid is van de NDP waardoor de NDP mede-verantwoordelijk en aansprakelijk is voor de uitspraken van [gedaagde 1] en voor de schade die door de uitspraken is veroorzaakt.

4. Het verweer
Gedaagden hebben verweer gevoerd op welk verweer de kantonrechter, voor zover van belang, hierna terugkomt.

5. De beoordeling
Incidenteel verzoek

5.1 De raadsvrouwe van [gedaagde 1] en de NDP heeft alvorens te antwoorden het incidenteel verzoek gedaan tot het afvoeren van de vordering vanwege relatieve incompetentie van de kantonrechter en het verkeerd oproepen van gedaagden. Verzocht is over het incidenteel verzoek te oordelen nog voordat tot behandeling van de hoofdzaak wordt overgegaan.

5.2 De kantonrechter heeft naar aanleiding van dat verzoek overwogen dat artikel 95 WBRv de keus aan een eisende partij laat om, indien er sprake is van gedaagden die in verschillende kantons hun woonplaats hebben, de zaak in een der kantons in te dienen en te laten behandelen. Nu de gedaagden sub 1 en 2 in het derde kanton en gedaagde sub 3 in het eerste kanton de woonplaats hebben, had de eiseres de keus om in het eerste kanton of in het derde kanton de zaak in te dienen.

5.3 De kantonrechter heeft naar aanleiding van het standpunt van gedaagden dat er verkeerd is opgeroepen overwogen dat de verschijning van gedaagden op de eerste rechtsdag eventuele nietigheid dekt.

5.4 De kantonrechter heeft op grond van het hiervoor overwogene het incidenteel verzoek afgewezen en heeft een aanvang gemaakt met de behandeling van de zaak.

Het verweer van gedaagden

5.5 Het spoedeisend belang blijkt uit de aan de vordering ten grondslag gelegde stellingen.

5.6 [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde 1] de passages in zijn speech heeft opgenomen met het oogmerk om de eer en goede naam van haar te schaden. Hiermee, zo stelt zij, heeft [gedaagde 1] onrechtmatig jegens haar gehandeld.

5.7 De [gedaagde 1] en de NDP hebben de grondslag betwist en hebben in hun conclusies van antwoord en dupliek, voor zover betrekking hebbend op de grondslag, het volgende naar voren gebracht:

  1. Dat de uitspraken waartegen [eiseres] bezwaar maakt niet tegen haar in persoon zijn gericht maar tegen haar in de hoedanigheid van Commissaris van Politie; om die reden heeft [eiseres] in een verkeerde hoedanigheid de vordering ingesteld; zij moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering;
  2. [gedaagde 1] heeft op de betreffende bijeenkomst in zijn hoedanigheid van parlementeriër gesproken; om die reden is hij niet in de juiste hoedanigheid opgeroepen;
  3. De tekst die [eiseres] in haar vordering wil laten uitspreken ‘door [gedaagde 1] bevat ook privé gegevens van [gedaagde 1] waardoor de tekst in strijd is met het recht op privacy; de uitspraken zijn gedaan in verkiezingstijd waardoor een eventuele rectificatie niet kan in dezelfde tijd en op dezelfde plaats, immers is het geen verkiezingstijd meer; er is niets gevorderd van [gedaagde 1] qq en van de NDP;
  4. De zaak leent zich niet voor behandeling in kort geding omdat in kort geding niet kan worden onderzocht of de uitspraken onrechtmatig zijn;
  5. Er is geen sprake meer van spoedeisend belang, immers zijn de verkiezingen al gehouden en is zij gekozen.
  6. [eiseres] heeft tijdens een radio gesprek enkele dagen na de uitlatingen van [gedaagde 1] niet eens getracht de uitlatingen te weerleggen; integendeel heeft zij aangegeven dat zij zich niet druk maakt om haar naam omdat haar naam onaangetast zal blijven; zij heeft geen gebruik gemaakt om tijdens dit radio gesprek van de gelegenheid gebruik te maken om eventuele schade aan haar naam te beperken.
  7. De opnamen die als productie zijn overgelegd zijn een verzameling van verschillende toespraken van [gedaagde 1]; [eiseres] probeert met deze productie zaken uit hun verband te halen;
  8. Drie dagen na de uitlatingen van [gedaagde 1] is op een V7 vergadering uitgebreid ingegaan op zijn uitspraken; [eiseres] heeft zich hierdoor reeds kunnen verdedigen op een politiek podium in hetzelfde kiesdistrict alwaar [gedaagde 1] de uitspraken heeft gedaan;
  9. Politici dienen te accepteren dat zij kritisch benaderd zullen worden in de maatschappij, vooral tijdens verkiezingstijd;
  10. Niet alleen [gedaagde 1], doch ook de persoon van [ naam 3] en [ naam 4] hebben uitlatingen over [eiseres] gedaan; op een eerder tijdstip in 2006 had [gedaagde 1] overigens ook al dezelfde uitlatingen gedaan in Nationale Assemblee toen [eiseres] nog politie commissaris was;
  11. Indien [eiseres] ervoor kiest om zichzelf als voorbeeldige vrouw te presenteren zou zij moeten verwachten dat tegenstanders tijdens de verkiezingscampagne feiten zouden aandragen die die bewering ontkrachten; er waren ernstige zorgpunten betreffende de integriteit van haar als commissaris van politie; [gedaagde 1] had de maatschappelijke plicht om deze informatie over de handel en wandel van haar kenbaar te maken aan de gemeenschap;
  12. [eiseres] is geen voorbeeldige vrouw, hetgeen onder andere blijkt uit de verklaringen van [naam 5], [naam 3] en [naam 4]; de uitspraken van [gedaagde 1] berusten op waarheid waardoor er geen sprake is van onrechtmatig handelen;
  13. [eiseres] heeft niet gesteld waar haar schade uit bestaat;
  14. [gedaagde 1] diende het publiek te informeren in het algemeen belang en heeft op basis van de grondwet het recht op vrije meningsuiting; als parlementariër geniet hij volgens de rechtspraak een nog krachtiger bescherming van het recht op vrije meningsuiting; dit geldt ook voor uitspraken gedaan buiten het parlement.

5.8 [eiseres] heeft op het verweer gereageerd waarbij zij onder andere het volgende naar voren bracht:

  1. [eiseres] heeft de vordering in de juiste hoedanigheid ingesteld en heeft gedaagden ook in de juiste hoedanigheid in recht betrokken; zij is daarom wel ontvankelijk;
  2. De persoonsgegevens van [gedaagde 1] zijn bekend waardoor de tekst in het verzoekschrift kan worden toegewezen;
  3. De zaak leent zich wel voor behandeling in kort geding; er zijn beledigende uitspraken gedaan waarvoor rectificatie gevraagd wordt; dat is geen ingewikkelde zaak;
  4. Het spoedeisend belang is er nog, immers nu [eiseres] gekozen is, is het nog belangrijker dat haar eer en goede naam niet geschonden worden;
  5. [gedaagde 1] heeft de uitspraken bevestigd waardoor de vordering tegen hem kan worden ingesteld; dat andere personen ook zulke uitspraken gedaan zouden hebben doet daar niets aan af;
  6. Het is juist dat politici moeten gedogen dat zij onder een vergrootglas worden gelegd; echter hoeven zij niet te gedogen dat hun eer en goede naam wordt geschonden; [gedaagde 1] heeft verdachtmakingen geuit, suggestieve insinuaties gedaan die nergens zijn aangetoond; er is nimmer aangifte gedaan tegen haar en ook geen politie onderzoek gedaan; alle aantijgingen zijn puur laster en pure leugens; ook de verklaringen die door [gedaagde 1] zijn overgelegd zijn vals en onwaar en zijn geen bewijs voor hetgeen [gedaagde 1] stelt;
  7. Dat [gedaagde 1] de intentie had om de goede naam en eer te schenden blijkt uit zijn antwoord waarin hij stelt dat [eiseres] had moeten verwachten dat politieke tegenstanders zouden proberen haar bewering dat zij voorbeeldig is te ontkrachten, nochvan algemeen belang noch van noodzakelijke verdediging is sprake waardoor de uitlatingen wel onrechtmatig zijn.

Het verweerpunt met betrekking tot de hoedanigheid

5.9 De kantonrechter overweegt ten aanzien van het eerst verweerpunt alsvolgt: voor de beoordeling van dit verweerpunt dient onderscheid gemaakt te worden tussen de formele procespartij en de materiële procespartij (vide het handboek “het Nederlands Procesrecht”- 2007 – pagina 76 – Prof. Mr. H.J. Snijders en anderen – en “Compendium van het Burgerlijk Procesrecht, 6e druk, pagina 52). Het onderscheid is van belang wanneer een partij in een proces optreedt doch dat doet voor een ander. De formele procespartij is degene die namens de andere (materiële procespartij) de benodigde beslissingen in de procedure neemt, de materiële procespartij is degene die gebonden en gerechtigd wordt door de uiteindelijke uitspraak van de rechter. Dit doet zich voor bij voogden van minderjarigen, de voogd treedt op in de hoedanigheid van voogd over de minderjarige waardoor uiteindelijk de minderjarige gebonden of gerechtigd wordt en niet de voogd. De voogd is de formele procespartij en de minderjarige is de materiële procespartij. Hetzelfde geldt voor een situatie waarbij een NV de materiële procespartij is doch waarbij de directeur in zijn hoedanigheid van directeur van die NV op de zitting wordt toegelaten als formele procespartij. Zijn verklaringen in de hoedanigheid van de directeur van de NV tijdens bijvoorbeeld een comparitie afgelegd worden aangemerkt als verklaringen afgelegd door de NV.

5.10 De kantonrechter overweegt dat in casu als verweer wordt opgeworpen dat [eiseres] in de hoedanigheid van Commissaris van Politie de vordering had moeten instellen.

5.11 De kantonrechter overweegt dat onder andere in het vonnis van de kantonrechter van 5 mei 1997 in de zaak bekend onder arno. 964305 dit onderscheid aan de orde is gesteld waarin de kantonrechter overwoog: “Met de uitdrukking “in hoedanigheid optreden”in een rechtsgeding wordt, naar algemeen wordt aangenomen, niet bedoeld de hoedanigheid van bijvoorbeeld koper, vruchtgebruiker, uitlener of in het algemeen kwaliteiten die uit het materiële recht voortspruiten, maar de hoedanigheid van voogd, curator, gemachtigde of in het algemeen kwaliteiten die de bevoegdheid geven om namens en ten behoeve van een ander rechten uit te oefenen. Wie in hoedanigheid in een rechtsgeding optreedt (formele procespartij) treedt dus op ten behoeve van een ander (materiële procespartij). Een rechtspersoon, zoals een vereniging, treedt in eigen naam op……. uit de stellingen volgt niet dat, wanneer partijen het hebben over het aanspreken “in hoedanigheid”of het aannemen dan wel niet aannemen van een hoedanigheid, zij bedoelen te zeggen dat zij als formele procespartij ten behoeve van de vereniging optreden. Het is eerder aan te nemen dat zij bedoelen dat bij de opsomming van de naam van de procespartijen ook hun bestuursfuncties moeten worden genoemd, echter berust een dergelijk vereiste niet op de wet”.

5.12 De kantonrechter overweegt dat in het voornoemd geding in 1997 ook door één der partijen werd gesteld dat procespartijen, natuurlijke personen, moesten worden aangeduid met hun naam met daarnaast de vermelding van hun functie in een organisatie (een vereniging), welke organisatie overigens zelf geen procespartij was, met vermelding dat zij in het geding, “in die hoedanigheid” optreden. De kantonrechter oordeelde, gelijk ook blijkt uit de eerder aangehaalde handboeken, dat dat vereiste niet op de wet is gestoeld.

5.13 De kantonrechter overweegt dat ook in het onderhavig kort geding, het vermelden van een functie van iemand naast de naam niet een vereiste is dat op de wet is gestoeld.

5.14 De kantonrechter is van oordeel dat noch voor de procespartij [eiseres] noch voor de procespartij [gedaagde 1] een wettelijk vereiste bestaat dat bij het instellen van een proces of het betrekken van een gedaagde in het proces een hoedanigheid wordt vermeld, of de functie van die persoon. Het betreft twee natuurlijke personen die procespartij zijn voor zich zelf en die niet namens een ander optreden in het proces.

5.15 De kantonrechter zal om die reden voorbij gaan aan dat verweer.

De toets die voortvloeit uit de wet en de rechtspraak

5.16 De toets die voortvloeit uit de artikelen 1393 BW en 1397 BW is die of er sprake is van schending van de eer en goede naam van de verzoekster door de uitspraken en of het doen van de uitspraken als een onrechtmatig handelen moet worden aangemerkt. Artikel 1397 BW bepaalt dat het oogmerk om te beledigen niet wordt aangenomen indien er is gehandeld in het algemeen belang of tot noodzakelijke verdediging.

5.17 Bij de vraag of er sprake is van onrechtmatig handelen komt in dit soort zaken de botsing aan de orde tussen twee fundamentele rechten, het recht op vrije meningsuiting van een burger en het recht op bescherming van de eer en goede naam van een burger waarbij een burger erop mag vertrouwen dat hij niet wordt blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen door andere burgers (vide: “Tekst en Commentaar Burgerlijk Wetboek boek 6; zevende druk pagina 2479).

Het verweerpunt met betrekking tot de krachtige bescherming van het recht van vrije meningsuiting die [gedaagde 1] geniet vanwege het feit dat hij DNA-lid is.

5.18 [gedaagde 1] heeft aangevoerd en met rechtspraak onderbouwd dat hij een krachtige bescherming geniet van zijn recht op vrije meningsuiting omdat hij DNA-lid is. Hij verwijst daarbij naar een arrest van 11 november 2011 (LJN BU3917) waarin de Hoge Raad heeft beslist dat de uitlatingen in die zaak gedaan door een politicus die lid is van de gemeenteraad, alhoewel die uitlatingen zijn gedaan buiten een gemeenteraadsvergadering, niet onrechtmatig zijn, onder andere omdat het gemeenteraadslid mede als taak heeft wethouders te controleren.

5.19 De kantonrechter overweegt dat het in die betreffende zaak een uitlating betrof waarbij het gemeenteraadslid de wethouder ervan beschuldigde dat deze corruptieve handelingen had gepleegd, met name van zijn positie als wethouder misbruik had gemaakt door te dreigen dat als bepaalde informatie naar buiten zou komen er ernstige repercussies van zijn zijde zouden volgen. De wethouder ontkende de corruptie.

5.20 [eiseres] heeft op dit verweerpunt gereageerd waarbij zij aanvoerde dat kritiek uiten inderdaad is toegestaan, zeer scherpe kritiek ook. Dat is neergelegd in de mensenrechtenverdragen. Echter mogen uitlatingen niet onrechtmatig zijn. Indien er schade zou zijn aan de eer en goede naam van een burger, moet de betreffende publicatie in het belang zijn van de samenleving. Dit is in casu niet zo. [gedaagde 1] heeft moedwillig getracht de goede naam en eer van [eiseres] aan te tasten zonder dat er sprake was van het dienen van het algemeen belang of van noodzakelijke verdediging. Het oogmerk was haar zwart te maken met beschuldigingen die niet juist zijn.

5.21 De kantonrechter overweegt dat uit de rechtspraak de normen kunnen worden afgeleid waaraan de onderhavige uitlatingen getoetst moeten worden. Inderdaad heeft de Hoge Raad in het arrest van 11 november 2011 het Hof in die zaak geciteerd waarbij het Hof had overwogen: “die vrijheid beschouwt het EHRM als een van de fundamentele peilers van een democratisch bestel, in het bijzonder als het gaat om het waarborgen van de vrijheid van meningsuiting van een volksvertegenwoordiger in het politieke debat. Politici genieten in het kader van artikel 10 EVRM dan ook een krachtige bescherming. Met inachtneming van pluralisme, tolerantie en verdraagzaamheid als waarborgen van een democratische samenleving heeft de vrijheid van meningsuiting in het politieke debat niet alleen betrekking op de inhoud, maar ook op de vorm, die mag zelfs “offend, shock or disturb”…..”.

5.22 De kantonrechter overweegt dat verder door het Hof in die zaak was overwogen: “Het politieke debat moet in beginsel op het scherpst van de snede gevoerd kunnen worden. Aan de vrijheid van meningsuiting komt evenwel ook in het politieke debat niet een absoluut karakter toe. Door de rechter kunnen zekere beperkingen daarvan en bepaalde sancties worden opgelegd, maar zulke beperkingen en sancties moeten met een grootst mogelijke terughoudendheid worden toegepast en steeds opnieuw in het licht van artikel 10, 2e lid EVRM worden beoordeeld”. De Hoge Raad heeft in haar arrest geoordeeld dat deze rechtsopvattingen niet onjuist zijn en heeft geoordeeld dat het Hof op juiste wijze de afweging heeft gemaakt van de twee tegenover elkaar staande hoogwaardige en in beginsel gelijkwaardige belangen.

5.23 Door dit arrest wordt in beginsel het standpunt van zowel [gedaagde 1] als [eiseres] aan de orde gesteld. De vrijheid van meningsuiting wordt krachtig beschermd doch is niet absoluut.

5.24 Ook in het onderhavig geschil zal naar beide tegenover elkaar staande belangen moeten worden gekeken, ook indien het een volksvertegenwoordiger betreft die de uitlatingen heeft gedaan.

Het verweerpunt met betrekking tot de onrechtmatigheid van de uitlatingen

5.25 Onder 5.17 hierboven waren de belangen reeds genoemd, doch in de rechtspraak is er een nuancering aangebracht voor wat betreft personen die een publieke functie bekleden: “aan de ene kant het belang van individuele burgers niet door publicaties in de pers te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen en aan de andere kant het belang dat misstanden die de samenleving kunnen raken niet mogen blijven voortbestaan door gebrek aan bekendheid bij het grote publiek”. (vide arrest van de Hoge Raad van 24 juni 1983 NJ 1984 no. 801, van 11 november 2011 – LJN BU3917 en van 11 mei 2012 – LJN BV1031).

5.26 In het arrest van 11 mei 2012 (LJN BV1031) betrof het een politicus die in het openbaar werd beschuldigd van misdrijven. In dat arrest is in 3.4 door de Hoge Raad verwezen naar een overweging van het Hof in die zaak welke als volgt luidt: Het Hof stelt voorop dat de maatschappelijke zorgvuldigheid meebrengt dat een mening die een aantasting vormt van eer en goede naam, slechts dan in het openbaar mag worden geuit indien daarvoor een voldoende feitelijke onderbouwing is. Dit brengt met zich dat de bewering dat een persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een of meerdere stafbare feiten of andere laakbare gedragingen, alleen in openbaarheid geuit mogen worden indien zij onderbouwd kan worden met feitelijke gedragingen van de desbetreffende persoon die inderdaad als strafbaar feit dan wel laakbare gedraging gekwalificeerd kunnen worden, met andere woorden moet worden getoetst de mate waarin ten tijde van de publicatie de verdenkingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal.

5.27 In casu zal aan de hand van de rechtspraak de toets gedaan worden of [gedaagde 1] bij het gebruik van zijn recht niet de grens van het rechtmatige heeft overschreden. Voorts moet worden beoordeeld of de NDP, indien de grens door [gedaagde 1] is overschreden, daar mede aansprakelijk voor moet worden gesteld.

5.28 Welk van de twee belangen de doorslag behoren te geven hangt af van omstandigheden die door de rechtspraak (HR 1984 no. 801) alsvolgt zijn geformuleerd (vide eveneens: Tekst en Commentaar Burgerlijk Wetboek boek 6; zevende druk pagina 2480).

  1. de aard van de gepubliceerde verdenkingen;
  2. de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie de verdenkingen betrekking hebben;
  3. de ernst van de misstand welke de publicatie aan de kaak probeert te stellen;
  4. de mate waarin de verdenkingen ten tijde van de publicatie steun vonden in het toen beschikbare feiten materiaal;
  5. de inkleding van de verdenkingen;
  6. de mate van waarschijnlijkheid dat in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op spoedig succes had kunnen worden bereikt;
  7. de kans dat de betreffende informatie ook zonder de verweten ter beschikking stelling aan de pers, in de publicatie zou zijn gekomen.

5.29 Indien na een beoordeling van de hiervoor genoemde omstandigheden blijkt dat het belang van [eiseres] de doorslag moet geven zullen de uitspraken van [gedaagde 1] als onrechtmatig moeten worden aangemerkt en zal een rectificatie worden bevolen. Indien het belang van [gedaagde 1] de doorslag moet geven zullen de uitlatingen niet als onrechtmatig worden aangemerkt en zal geen rectificatie worden bevolen.

5.30 De gewraakte uitlatingen luiden als volgt: “deze crimineel [eiseres]” “genoeg geld heeft uit de drugswereld en wapensmokkel” “die boten en motoren die daar waren, waren op naam van [eiseres]” en “[eiseres] die samen criminele activiteiten heeft ontplooid met [naam 1]”. “sang eng zoon doe, a kiri, vermoord en volgende ochtend a mang verdwijn. [eiseres] je weet toch dat jouw zoon een moord heeft gepleegd en de volgende dag via Cayenne naar Nederland is gegaan en joe rij eng go na Cayenne of Albina”.

5.31 Deze uitspraken toetsend komt de kantonrechter tot het oordeel dat de uitspraken de suggestie wekken dat [eiseres] een crimineel is die veel geld heeft verdiend met drugs criminaliteit en wapensmokkel en haar zoon die een strafbaar feit gepleegd zou hebben heeft geholpen om het land uit te vluchten.

5.32 Bij de beoordeling van de omstandigheden zoals in de rechtspraak ontwikkeld ontstaat het volgende beeld:

5.33 De aard van de gepubliceerde verdenkingen: zoals hierboven reeds opgemerkt suggereren de publicaties dat [eiseres] een crimineel is die veel geld heeft verdiend met drugs criminaliteit en wapensmokkel en haar zoon die een strafbaar feit gepleegd zou hebben heeft geholpen om het land uit te vluchten. Het betreft dus wel uitspraken die een zodanige aard hebben dat zij de eer en goede naam van [eiseres] schaden.

5.34 De ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie de verdenkingen betrekking hebben: de gevolgen van deze verdenkingen voor [eiseres] zijn dat zij door [gedaagde 1] publiekelijk is neergezet als een persoon die kandidaat is voor De Nationale Assemblee, die commissaris van politie was en zich voordeed als voorbeeldig persoon, doch die eigenlijk criminele activiteiten heeft ontplooid en daarmee veel geld heeft verdiend en voorts dat zij haar zoon die een misdrijf zou hebben gepleegd, heeft geholpen het land uit te vluchten; het te verwachten gevolg is schade aan haar eer en goede naam en haar maatschappelijke reputatie;

5.35 De ernst van de misstand welke de publicatie aan de kaak probeert te stellen: de misstand door [gedaagde 1] aan de kaak gesteld is ernstig; indien een persoon die commissaris van politie was zich verkiesbaar stelt als lid van De Nationale Assemblee, verwacht de samenleving dat het betreft een persoon van onbesproken gedrag; indien een dergelijk persoon zich voordoet als voorbeeldig persoon doch van wie achteraf blijkt dat die zich bezig gehouden heeft met criminele activiteiten, zoals drugshandel en illegale wapenhandel en daarnaast een familielid dat een misdrijf gepleegd heeft, helpt om het land uit te vluchten, is het van bijzonder belang, en daarmee in het algemeen belang, dat de samenleving daarvan op de hoogste wordt gesteld; het zou ernstig zijn als dergelijke informatie, indien het waar zou zijn, niet aan het publiek kenbaar zou worden gemaakt; daardoor zou de kans ontstaan dat mensen die zich schuldig maken aan criminele feiten of hebben gemaakt aan criminele feiten, deel zouden gaan uitmaken van hoge organen van Staat zoals de leiding van de politie of De Nationale Assemblee.

5.36 De mate waarin de verdenkingen ten tijde van de publicatie steun vonden in het toen beschikbare feiten materiaal; het belang van deze omstandigheid is hierboven reeds uiteengezet; de vraag die in dit verband aan de orde is, is in hoeverre [gedaagde 1] feiten had die de verdenkingen ten tijde van de publicatie ondersteunden; immers, indien er geen sprake zou zijn van een omstandigheid dat de feiten de verdenkingen bevestigden, moet de uitlating als onrechtmatig worden aangemerkt en indien er sprake is van een omstandigheid dat de feiten de verdenkingen bevestigden, is er geen sprake van een situatie die onrechtmatig is; immers, de misstand die aan de orde is gesteld is ernstig zoals hierboven onder 5.35 reeds is vermeld.

5.37 [gedaagde 1] heeft in zijn verweer het volgende naar voren gebracht: gedaagden beschikken over zeer veel informatie ter staving van de gedane uitspraken en zijn bereid die aan te dragen, zowel door middel van geschrift, beeld- en geluidsopnamen, alsook getuigen; helaas is het onvermijdelijk dat met het in een openbaar geding kenbaar maken van deze informatie een ernstige smet zal worden geworpen op de integriteit van verschillende instituten, waaronder het Korps Politie Suriname en het Nationaal Leger.

5.38 In het tweede en derde sustenu van de conclusie van antwoord verwijst [gedaagde 1] naar een aantal producties waarmee hij onderbouwt dat de uitlatingen die hij heeft gedaan juist zijn namelijk:

  1. Een audio-opname van een speech van [naam 3];
  2. Een audio opname van een speech van [ naam 4], ook wel genoemd [ naam 4 variant] ;
  3. Een beeld-opname van een verklaring van de [naam 5] , ex-agent van politie;
  4. Een beeldopname van de speech van [gedaagde 1] waarin hij [naam 1] naar voren roept;
  5. Een krantenartikel uit Times of Suriname van 12 april 2006;
  6. Een verklaring afgelegd bij notaris Blom door [ naam 6 ];
  7. Een verklaring afgelegd bij notaris Bishoen door [naam 3];
  8. Een verklaring afgelegd bij notaris Bishoen door [naam 4].

5.39 In het achtste sustenu van zijn conclusie van antwoord somt [gedaagde 1] onder de punten 1 tot en met 14 op wat uit de producties blijkt, namelijk dat de uitlatingen van [gedaagde 1] op waarheid berusten, althans dat het aannemelijk is dat hetgeen [gedaagde 1] op die vergadering heeft geuit, daadwerkelijk de waarheid is.

5.40 De kantonrechter overweegt dat [eiseres] op de overgelegde beeldopnamen en verklaringen heeft gereageerd waarbij zij aanvoerde dat de verklaringen leugenachtig zijn.

5.41 De kantonrechter overweegt dat de verklaringen die zijn overgelegd zich voornamelijk richten op het justitieel onderzoek dat tegen de overleden echtgenoot van [eiseres] zou aanvangen en op de wijze waarop zij daarop heeft gereageerd. Echter zal er, gelijk [gedaagde 1] in zijn verweer aanvoert, diepgaand onderzoek moeten plaatsvinden teneinde de toedracht van de genoemde gebeurtenissen en het verband met de door [gedaagde 1] gedane uitlatingen te beoordelen. Ook zal diepgaand onderzoek moeten plaatsvinden naar de toedracht met betrekking tot de uitlating van [gedaagde 1] betreffende het wegbrengen van de zoon die een misdrijf zou hebben gepleegd, immers stelt [gedaagde 1] daarover dat [eiseres] willens en wetens haar zoon heeft geholpen het land te verlaten terwijl hij een misdrijf gepleegd zou hebben en heeft zij, [eiseres], daarop aangevoerd dat het niet juist is.

5.42 De kantonrechter overweegt dat derhalve zowel de door [gedaagde 1] aangevoerde weren en overgelegde producties als de door [eiseres] daarop gegeven reactie diepgaand onderzocht moeten worden, alvorens een oordeel gegeven kan worden over de vraag in hoeverre de uitspraken van [gedaagde 1] onrechtmatig zijn.

5.43 De kantonrechter komt op grond van het hiervoor overwogene niet toe aan de verdere bespreking van de in de rechtspraak bedoelde omstandigheden en ook niet aan de overige stellingen en weren van partijen.

5.44 De kantonrechter zal het gevorderde afwijzen en [eiseres] verwijzen naar de gewone wijze van rechtspleging.

5.45 Zij zal tevens worden veroordeeld in de kosten van het geding.

6.De beslissing
6.1 Wijst af het gevorderde.

6.2 Veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding aan de zijde van [gedaagde 1] gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

Aldus gewezen door mr. A.C. Johanns, kantonrechter-plaatsvervanger in kortgeding en uitgesproken door mr. S.M.M. Chu, kantonrechter, ter openbare terechtzitting van het kantongerecht in het eerste kanton te Paramaribo van donderdag 27 juli 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.

w.g. D. Ramdin w.g. A.C. Johanns
w.g. S.M. Chu