- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-165244
- Uitspraakdatum 12 januari 2017
- Publicatiedatum 17 juli 2019
- Rechtsgebied Burger-overheid
-
Inhoudsindicatie
Bestuursrecht. Overheidsinstantie heeft niet gehandeld conform art. 5 WUG; iedere aanvrager van domeingrond moet binnen zes maanden nadat zijn aanvraag bij het Ministerie is binnengekomen per brief worden bericht van de ontvangst van zijn aanvraag met vermelding van de termijn waarbinnen mogelijk een eindbeslissing op het verzoek zal worden gegeven.
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. No. 16-5244
12 januari 2017
Vonnis in de zaak van:
[eiseres],
wonende in [district 1],
eiseres,
gemachtigde: mr. S.T. Sewdien, advocaat,
tegen
DE STAAT SURINAME, M.N. HET MINISTERIE VAN RUIMTELIJKE ORDENING, GROND- EN BOSBEHEER,
in rechte vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
kantoorhoudende te Paramaribo,
gedaagde,
gemachtigde: mr. N.U. van Dijk, advocaat.
1. Het verloop van het proces
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en/of -handelingen:
– het inleidend verzoekschrift dat met de producties op 28 oktober 2016 op de griffie der kantongerechten is ingediend;
– de conclusie van eis die mondeling is genomen op03 november 2016;
– de conclusie van antwoord d.d.24 november 2016;
– de conclusie van repliek d.d. 01 december 2016, met productie;
– de conclusie van dupliek d.d. 08 december 2016.
1.2 De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1 Eiseres en haar inmiddels overleden echtgenoot zijn de rechthebbenden van “het erfpachtsrecht ter uitoefening van de landbouw voor de duur van 40 jaren op “het erfpachtsrecht ter uitoefening van de landbouw voor de duur van 40 jaren op het perceelland, groot 1.644 ha, gelegen in [district 2], ten westen van [gebied 1] en bekend als no. 54a, nader aangeduid op de kaart van de [landmeter] d.d. 26 mei 1965 met de letters EFGH”
2.2 Op 15 november 2006 heeft eiseres bij verzoekschrift aan gedaagde toestemming gevraagd om het hiervoor omschreven perceelland in 8 delen te mogen afrooien en om deze in grondhuur ter bebouwing en bewoning aan een achttal in dat verzoekschrift genoemde derden uit te geven. In het bedoelde verzoekschrift heeft eiseres het volgende vermeld:
“(…)
Dat aan haar bij beschikking d.d. 17 juli 1965 [nummer], in Erfpacht is afgestaan, het perceelland, groot 1,6440 ha, gelegen in het [district 1], ten westen van [gebied 2] (voorheen [gebied 1]) en bekend als No. 54a.
Dat voormeld Erfpachtsrecht op 17 juli 2005 is komen te vervallen.
Dat zij op voormeld perceel woont en het steeds heeft onderhouden.
Dat zij U thans vanwege haar hoge leeftijd hierbij nadert met het beleefd verzoek om voormeld perceel land in 8 (acht) delen te mogen verdelen en op naam van haar kinderen wenst te stellen ter BEBOUWING en BEWONING in GRONDHUUR (…)”
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 Eiseres vordert, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,:
– gedaagde te veroordelen om binnen drie dagen na het wijzen van dit vonnis, althans binnen een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn, een besluit te nemen op het verzoekschrift d.d.15 november 2006, en wel onder verbeurte van een dwangsom van SRD 1.000,- voor iedere dag dat gedaagde in gebreke blijft of nalaat uitvoering te geven aan dit vonnis.
3.2 Eiseres legt, tegen de achtergrond van de feiten vermeld onder 2, aan haar vordering het volgende ten grondslag: gedaagde handelt in strijd met de Wet Uitgifte Domeingronden (hierna afgekort WUG) door niet binnen een redelijke termijn te beslissen op het door haar ingediend verzoekschrift. Dit, ondanks het feit zij gedaagde ter zake heeft aangemaand.
Als spoedeisend belang stelt eiseres dat zij thans 74 jaar oud is en recht en belang bij heeft om binnen redelijke termijn van gedaagde te vernemen welk besluit zij ten aanzien van haar verzoek heeft genomen.
3.3 Gedaagde heeft verweer gevoerd. Op dit verweer komt de kantonrechter, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.
4. De beoordeling
4.1 Gedaagde voert als formeel verweer dat eiseres niet ontvankelijk dient te worden verklaard in het door haar gevorderde, omdat hetgeen eiseres vordert een definitief karakter heeft en toewijzing hiervan indruist tegen de aard van het kortgeding.
Naar het oordeel van de kantonrechter gaat gedaagde uit van een onjuist standpunt. Hetgeen eiseres vordert, houdt niets anders in dan dat gedaagde binnen een bepaalde termijn beslist op het door haar ingediende verzoekschrift. Het gevorderde zou een definitief karakter dragen, indien eiseres in het gevorderde zou opnemen welk besluit gedaagde ten aanzien van het door haar ingediende verzoekschrift zou moeten nemen. Daarom wordt het verweer van gedaagde verworpen.
4.2 Vervolgens voert gedaagde als verweer dat de kantonrechter vanwege het beginsel van Trias Politica niet bevoegd is om op de stoel van de uitvoerende macht te gaan zitten. Ook dit verweer gaat naar het oordeel van de kantonrechter niet op. Zoals reeds hiervoor onder 4.1 is overwogen heeft eiseres niet gevorderd welk besluit gedaagde ten aanzien van het door eiseres ingediende verzoekschrift zou moeten nemen en de kantonrechter daardoor dus niet op de stoel van de uitvoerende macht gaat zitten. Om die reden wordt dan ook dit verweer verworpen. In dat licht brengt de kantonrechter gedaagde in herinnering dat ingevolge artikel 158 lid 1 van de Grondwet een ieder recht heeft om door de organen van de overheidsadministratie geïnformeerd te worden over de voortgang in de behandeling van zaken waar hij direct belang bij heeft en omtrent eindbeslissingen, met betrekking tot hem genomen. Blijft de overheidsadministratie hierin in gebreke, dan mag iedere belanghebbende zich ter zake tot de rechter wenden.
4.3 Anders dan gedaagde is de kantonrechter van oordeel dat het spoedeisend belang van eiseres wel aannemelijk is. Het enkel opwerpen door gedaagde dat eiseres pas na tien jaren na de indiening van haar aanvraag gedaagde heeft aangemaand om haar schriftelijk in kennis te stellen als door gedaagde toestemming is verleend voor het afrooien en de uitgifte c.q. de overdracht van het betreffende perceelland acht de kantonrechter niet voldoende om het spoedeisend belang te weerspreken. Dit, temeer daar ingevolge artikel 5 WUG op gedaagde de plicht rust om iedere aanvrager van domeingrond binnen zes maanden nadat zijn aanvraag bij het Ministerie is binnengekomen per brief te berichten van de ontvangst van zijn aanvraag met vermelding van de termijn waarbinnen mogelijk een eindbeslissing op het verzoek zal worden gegeven, en gedaagde deze wettelijke plicht heeft verzaakt.
4.4 Tot slot werpt gedaagde op dat hij in voldoende mate naar redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld, omdat het verzoek van eiseres momenteel in behandeling is.Hij kan nog geen besluit nemen omdat de adviserende instanties nog advies aan hem moeten uitbrengen.
De kantonrechter gaat voorbij aan dit verweer, en wel op grond van de hierna volgende overweging. Uit het indieningsstrookje dat als productie ten processe is overgelegd en welke productie niet van valsheid is beticht, blijkt dat eiseres het verzoekschrift d.d. 15 november 2006 op 17 november 2006 bij gedaagde heeft ingediend en gedaagde tot op heden, dan wel na bijkans 10 jaren, nog geen besluit op het verzoekschrift van eiseres heeft genomen.
Gedaagde heeft in haar verweer geen inzicht aan de kantonrechter verschaft binnen welke termijn bij haar ingediende verzoekschriften in behandeling worden genomen, binnen welke termijn de adviserende instanties worden ingeschakeld voor het uitbrengen van advies, binnen welke termijn deze instanties advies ter zake aan hem uitbrengen en binnen welke termijn hij een besluit op ingediende verzoekschriften neemt nadat advies aan hem is uitgebracht. Evenmin heeft gedaagde gesteld op welke datum of in welk jaar hij het verzoekschrift van eiseres in behandeling heeft genomen en gedurende welke periode hij de adviserende instanties heeft benaderd tot het doen uitbrengen van advies ter zake het verzoek van eiseres.
4.5 Op grond van hetgeen hiervoor onder 4.4 is overwogen en mede op grond van het feit dat de kantonrechter het niet redelijk en billijk acht dat gedaagde na bijkans 10 jaren nog geen besluit heeft genomen op het verzoekschrift van eiseres en iedere belanghebben hoort te weten waar hij/zij aan toe is, zal het door eiseres gevorderde worden toegewezen met dien verstande dat gedaagde binnen twee weken na betekening van dit vonnis op het verzoekschrift zal moeten beslissen en dat de te verbeuren dwangsommen worden beperkt tot het maximum bedrag van SRD 200.000,-.
4.6 Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten omvatten tot de dag van de rechtspraak: de kosten voor oproep per exploit van de deurwaarder ad SRD 200,- en het vastrecht ad SRD 50,-.
5. De beslissing
5.1 Veroordeelt gedaagde om binnen twee weken na betekening van dit vonnis een besluit te nemen op het verzoekschrift van eiseres d.d. 15 november 2006, onder verbeurte van een dwangsom van SRD 1.000,- (Eenduizend Surinaamse Dollar) per dag voor iedere dag waarop hij in gebreke mocht blijven aan de veroordeling te voldoen, met dien verstande dat de te verbeuren dwangsommen het maximumbedrag van SRD 200.000,- (Tweehonderdduizend Surinaamse Dollar) niet overschrijden.
5.2 Verklaart hetgeen hiervoor onder 5.1 is beslist uitvoerbaar bij voorraad.
5.3 Veroordeelt gedaagde in de proceskosten aan de zijde van eiseres gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op SRD 250,- (Tweehonderd en Vijftig Surinaamse Dollar).
5.4 Weigert het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter in het eerste kanton, mr. S.M.M. Chu,en ter openbare terechtzitting uitgesproken door de plaatsvervangend-kantonrechter in het eerste kanton, mr. A.C. Johanns, op donderdag 12 januari 2017 te Paramaribo in aanwezigheid van de fungerend-griffier.