- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-105078
- Uitspraakdatum 14 november 2017
- Publicatiedatum 18 oktober 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Er kan geen beroep gedaan worden op kennelijk onredelijk ontslag indien het gaat om een zeer ernstig vergrijp zijdens de werknemer.
De kantonrechter overweegt dat uit stukken blijkt dat de werknemer domicilie heeft gekozen bij de advocaat.
Nu de schriftelijke opzegging is gedaan ten kantore van de advocaat is zij naar dezerzijds oordeel rechtsgeldig geschied zodat de dienstbetrekking tussen de werknemer en de werkgever na ommekomst van de opzeggingsperiode is beëindigd.
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. no. 10-5078
14 november 2017
Vonnis in de zaak van:
[werknemer],
wonende te [district],
eiseres in conventie, verweerder in reconventie,
hierna aangeduid als “de werknemer”,
gemachtigde: mr. H.R. Schurman, advocaat,
tegen
de Bolivariaanse Republiek Venezuela, rechtspersoon,
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna aangeduid als “de werkgever”,
gemachtigde: mr. A.R. Baarh, advocaat.
Dit vonnis bouwt voort op het door de Kantonrechter in het Eerste kanton op 12 mei 2015 in onderhavige procedure gewezen tussenvonnis.
1. Het verder procesverloop
Het verder procesverloop blijkt uit de volgende processtukken en -handelingen:
a) de conclusie tot overlegging bescheiden zijdens de werkgever, met producties;
b) de conclusie tot uitlating producties zijdens de werknemer.
De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. De beoordeling
In conventie:
Het primair onder A gevorderde: de betaling van de boete, dan wel verhoging van 50% van het loon over de maanden februari tot en met mei (de kantonrechter begrijpt: 2010), zijnde een bedrag van USD 3.786,00.
2.1 De werkgever heeft in de conclusie van antwoord melding gemaakt van het vonnis in kort geding gewezen op 6 oktober 2011, A.R. no. 105085 en heeft verklaard dat de verhoging ad USD 3.785,00 onverplicht aan de werknemer is betaald.
2.2 De werknemer heeft niet ontkend of betwist dat de door de werkgever aangevoerde betaling heeft plaats gehad, zodat dit tussen partijen in rechte vast staat.
Het primair onder A gevorderde is derhalve niet toewijsbaar.
Het primair onder B gevorderde: betaling van het loon over de maanden juli tot en met november 2010, vermeerderd met de boete dan wel verhoging ex artikel 1614q BW.
2.3 De werknemer heeft gesteld dat de opzegging van de dienstbetrekking aan de werknemer in persoon moet geschieden. Verder is gesteld dat, nu de opzegging aan de procesgemachtigde van de werknemer is gericht en aangeboden, de dienstbetrekking niet rechtsgeldig is opgezegd, zodat de werknemer nog in dienst is van de werkgever en zij aanspraak maakt op tijdige uitbetaling van haar salaris.
2.4 De werkgever heeft in de conclusie van antwoord aangevoerd dat blijkens het bij deze conclusie als productie 6 overgelegd exploot van deurwaarder R. Sontono d.d. 28 januari 2010 de werknemer domicilie heeft gekozen ten kantore van “Schurman advocaten”
De werkgever heeft daarbij geïndiceerd dat niet wettelijk is vereist dat een opzegging in persoon moet geschieden.
2.5 De werknemer heeft hierop in de conclusie van repliek gesteld dat krachtens de wet (art. 1615a BW) een arbeidsovereenkomst strikt persoonlijk is, zodat, nu het een persoonlijke relatie betreft tussen de werkgever en werknemer – en de procesgemachtigde geen partij is bij die overeenkomst – er niet bij de procesgemachtigde kan worden opgezegd, nog minder aan een collega/kantoorgenoot van de procesgemachtigde.
Tevens is gesteld dat het kiezen van domicilie slechts betrof de betaling van de achterstallige honoraria en alles daaromtrent, maar niet de rechtsrelatie tussen werkgever en werknemer. Dit blijkt, aldus de werknemer, uit productie C overgelegd bij het inleidend verzoekschrift.
2.6 De werkgever heeft hierop in de conclusie van dupliek verklaart dat artikel 1615a BW uitsluitend ziet op wie de bedongen arbeid moet verrichten. Tevens is ten aanzien van de gekozen woonplaats verwezen naar artikelen 74 tot en met 77 BW en artikelen 1 en 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Aangevoerd is dat de domicilie keuze vermeld in het onder 2.4 van dit vonnis vermeld exploot algemeen is, zodat de beperking die de werknemer wenst aan te brengen in strijd met de waarheid is.
2.7 De kantonrechter merkt op dat als productie C bij het inleidend verzoekschrift is overgelegd een kwitantie d.d. 8 april 2010 verstrekt door de procesgemachtigde van de werknemer als wettelijk vertegenwoordiger. Deze kwitantie heeft betrekking op de ontvangst van een cheque d.d. 9 maart 2010 behorend tot de betaling van het salaris van de werknemer over de maand februari 2010 en een cheque d.d. 30 maart 2010, behorend tot de betaling van het salaris van de werknemer over de maand maart 2010. Naar dezerzijds oordeel blijkt uit dit bescheid de door de werknemer gestelde beperking van de domiciliekeuze niet.
De kantonrechter constateert dat in hoofde van het exploot van deurwaarder R. Sontono van 28 januari 2010 no. 60, bij welk exploot een schrijven van de procesgemachtigde van de werknemer is betekend aan de werkgever, is vermeld als volgt:
“[werknemer](…) ten deze domicilie kiezende te Paramaribo aan de Watermolenstraat no. 32, bij Schurman Advocaten, voor wie Mr. H.R. SCHURMAN, advocaat, als gemachtigde optreedt”.
De kantonrechter overweegt dat uit voornoemd citaat blijkt dat de werknemer domicilie heeft gekozen aan de Watermolenstraat no 32, bij Schurman Advocaten.
Noch uit betreffend exploot, noch uit het schrijven dat bij betreffend exploot aan de werkgever is betekend blijkt de beperking die thans door de werknemer wordt gesteld.
Nu de schriftelijke opzegging ná 28 januari 2010 is gedaan ten kantore van Schurman Advocaten aan de Watermolenstraat no. 32, is zij naar dezerzijds oordeel rechtsgeldig geschied zodat de dienstbetrekking tussen de werknemer en de werkgever na ommekomst van de opzeggingsperiode is beëindigd. Geconstateerd is dat de werkgever er in de schriftelijke opzegging van 10 februari 2010 heeft verklaard dat de dienstbetrekking zes maanden na 15 februari 2010 eindigt.
Geconcludeerd wordt derhalve dat de dienstbetrekking is beëindigd op 15 augustus 2010, zodat de werknemer aanspraak maakt op het salaris over de maanden juli en de helft van de maand augustus 2010.
Geconstateerd wordt dat bij conclusie van repliek de volgende ten behoeve van de werknemer uitgeschreven cheques d.d. 23 augustus 2010 zijn overgelegd:
1. | Chequenummer 125-9246 | voor USD 1.893,00 |
2. | Chequenummer 125-9247 | voor USD 1.893,00 |
3. | Chequenummer 125-9248 | voor USD 3.726,00 |
4. | Chequenummer 125-9249 | voor USD 931,50. |
Niet in het geding is dat het salaris over de maanden april mei en juni 2010 is voldaan op 28 juni 2010. De kantonrechter concludeert derhalve dat het salaris over de maanden juli en augustus is voldaan op 23 augustus 2010.
De werkgever is de werkgever derhalve geen salaris meer verschuldigd, zodat het primair onder B gevorderde niet toewijsbaar wordt geacht.
Het primair onder C, D en E gevorderde: betaling van het loon vanaf juli tot en met november 2010, vermeerderd met de boete dan wel verhoging ex artikel 1614q BW, de werknemer gelasten de werknemer in de gelegenheid te stellen haar werkzaamheden te kunnen hervatten en de werkgever veroordelen in de kosten van het geding.
2.8 Gelijk hiervoor onder 2.7 is overwogen is het salaris over de maanden juli en augustus 2010 reeds aan de werknemer uitgekeerd. Nu de werkrelatie tussen partijen in augustus 2010 is beëindigd maakt de werknemer geen aanspraak op loon vanaf de maand augustus 2010. Ook de gevorderde hervatting van de werkzaamheden wordt niet toewijsbaar geacht.
Nu geen veroordeling van de werkgever zal worden gegeven, is voor haar veroordeling in de kosten van het geding geen plaats.
Het subsidiair gevorderde: schadevergoeding ad USD 136.296,00 vermeerderd met de wettelijke rente ad 6% per jaar
2.9 Gesteld is dat door de werkgever als ontslagreden is opgegeven “geschonden vertrouwen waardoor van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht de dienstbetrekking te laten voortduren”, waarbij de werknemer het verwijt is gemaakt dat zij:
a. zonder afstemming met de ambassadeleiding een blanco blad met brievenhoofd van de ambassade en voorzien van een stempel verzonden heeft naar de ambassadeur die is teruggeroepen;
b. gevoelige informatie die de diplomatieke betrekkingen tussen Suriname en Venezuela zouden kunnen schaden, onrechtmatig verstuurd heeft naar de media, oppositionele partijen en de teruggeroepen ambassadeur.
Verder is gesteld dat de werknemer heeft ontkend zich te hebben schuldig gemaakt aan het verzenden van de onder b genoemde gevoelige informatie.
De werknemer heeft erkend een blanco brievenhoofd van de ambassade, voorzien van een stempel te hebben gezonden aan een ambassadeur en heeft aangevoerd dat zulks niet onrechtmatig is geschied aangezien het haar niet bekend was dat hij was terug geroepen.
Door de werknemer is gesteld dat het ontslag kennelijk onredelijk is omdat:
- zij 59 jaar oud is en zij op haar 65e jaar met pensioen zou gaan; de werkgever heeft geen adequate voorzieningen voor haar getroffen;
- zij is ontslagen na 31 jaar trouwe dienst en haar werk over het algemeen naar volle tevredenheid heeft verricht;
- de kans dat de werknemer een andere dienstbetrekking zal kunnen bemachtigen vrij miniem is;
- het ontslag desastreuze gevolgen heeft voor de werknemer: zij is een alleenstaande vrouw die in haar eigen levensonderhoud moet voorzien en heeft maandelijkse vaste lasten en verplichtingen welke zij zal dienen te voldoen.
Gesteld is dat afgewogen tegen de aard en de ernst van de handelingen die zij heeft gepleegd, terwijl zij in de veronderstelling leefde de mail te hebben verzonden aan een nog aanzittende ambassadeur, het nadeel van de werknemer onevenredig groot is.
Tenslotte is gesteld dat de werkgever zich niet heeft gehouden aan de wettelijke eis van goed werkgeverschap (artikel 1614ij BW): de werkgever moest erop toezien dat de toe te passen disciplinaire maatregen in evenredigheid was met de ernst van het verwijt aan de werknemer. De maatregel van ontslag diende pas genomen te worden als de andere disciplinaire maatregelen geen soelaas boden.
2.10 De werkgever heeft in reactie hierop erkend dat de werknemer als executive secretary in dienst was en heeft verklaard dat alle vertrouwelijke en geheime correspondentie van de Ambassade in Suriname hetzij eerst bij de werknemer in handen komen, hetzij vanaf de voorbereiding tot de expeditie onder de werknemer berusten.
De werkgever heeft betwist dat de werknemer er niet van op de hoogte was dat de ambassadeur was teruggeroepen, aanvoerende dat de fax van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Venezuela d.d. 24 april 2009 betreffende de nota inhoudende dat [naam] met ingang van 23 april 2009 als tijdelijk zaakwaarnemer van de diplomatieke missie in Suriname zou fungeren, het eerst in handen van de werknemer is gekomen.
Daarnaast is aangevoerd dat de werknemer voormelde nota, na kennisneming en instructie van de zaakgelastigde, administratief heeft afgehandeld met het Ministerie van Buitenlandse Zaken hier te lande, alsook dat het bericht betreffende de tijdelijke zaakwaarnemer ter kennis is gebracht van het personeel, inclusief de werknemer.
2.11 De kantonrechter constateert dat de werknemer het onder 2.10 weergegeven verweer niet heeft bestreden. Hierdoor is tussen partijen komen vast te staan dat de werknemer, wetende dat de ambassadeur was teruggeroepen, een blanco brievenhoofd van de ambassade voorzien van een stempel aan hem heeft gezonden.
Zulks is naar het oordeel van de kantonrechter een zeer ernstig vergrijp, hetgeen voor de werknemer, mede gezien haar lange dienstverband, eveneens duidelijk moet zijn geweest.
Nu de werknemer zich daardoor niet heeft laten weerhouden, is het aan haar verleend ontslag naar dezerzijds oordeel een passende maatregel, zodat van een kennelijk onredelijk ontslag geen sprake is. Het subsidiair gevorderde wordt dan ook niet toewijsbaar geacht.
2.12 De werknemer zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden verwezen.
In reconventie:
2.13 De kantonrechter constateert dat in de procedure bekend onder A.R. no. 105085 de werknemer onder meer heeft gevorderd dat de werkgever ertoe wordt veroordeeld de boete van 50% ex artikel 1614q BW vanwege vertraging in de betaling van het loon over de maanden februari tot en met mei 2010 ad USD 3.786,00 te betalen, welke vordering bij vonnis van 6 oktober 2011 is toegewezen. Voornoemd vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Nu de werkgever zich op het standpunt heeft gesteld dat zij het op de verhoging wegens vertraging in de betaling van het loon over de maanden februari tot en met mei 2010 onverplicht heeft betaald, gaat de kantonrechter ervan uit dat de betaling daarvan niet vrijwillig, doch ter nakoming van het vonnis van 6 oktober 2011, A.R. 105085 is geschied, zodat van ongerechtvaardigde verrijking geen sprake is.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.
2.14 De werkgever, zal als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden verwezen.
3. De beslissing
De kantonrechter:
In conventie:
3.1 Wijst het primair en subsidiair gevorderde af.
3.2 Veroordeelt eiseres in de proceskosten aan de zijde van gedaagde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
In reconventie:
3.3 Wijst de vordering af.
3.4 Veroordeelt eiser in de proceskosten aan de zijde van gedaagde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Jensen en uitgesproken door mr. R.M. Praag, Kantonrechters in het Eerste Kanton, leden-plaatsvervanger, ter openbare terechtzitting te Paramaribo van dinsdag 14 november 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.