- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-170362
- Uitspraakdatum 23 februari 2017
- Publicatiedatum 15 mei 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Volgens de kantonrechter bestaat in kort geding de mogelijkheid voor de eisende partij om tot afloop van de zaak een wijziging van eis, inclusief een vermeerdering van eis te doen, ingeval zich hangende het geding gewijzigde omstandigheden voordoen;
De rechtsvraag of er aan het stakingsrecht als grondrecht beperkingen kunnen worden opgelegd dient volgens de kantonrechter bevestigend te worden beantwoord. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat op grond van de toetsing van twee zware procedurele regels, te weten de aanzeggingsplicht en het ultimum remedium beginsel, wel beperkingen aan het stakingsrecht kunnen worden opgelegd;
Het beroep van BvL en ALS op artikel 14 van de Wet Vrijheid Vakvereniging kan nimmer slagen. De kantonrechter is namelijk van oordeel dat BvL en ALS vakverenigingen zijn voor landsdienaren. Uit de inhoud van de Wet Vrijheid Vakvereniging leidt de kantonrechter immers af dat deze wet slechts van toepassing is op vakverenigingen van werknemers die werkzaam zijn in ondernemingen en niet op vakverenigingen van landsdienaren.
SJB
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. No. 17-0362
23 februari 2017
Vonnis in de zaak van:
DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, met name het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur,
in recht vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal,
ten deze domicilie kiezende te Paramaribo aan de Costerstraat no.07 als ook aan de mr. E.J. Brumastraat no. 63, eiser in conventie, tevens gedaagde in reconventie,
hierna aangeduid als de Staat,
gemachtigden: mr. E. Naarendorp en mr. D.S. Kraag, advocaten,
tegen
A. DE BOND VAN LERAREN, rechtspersoon,
B. ALLIANTIE VOOR LEERKRACHTEN IN SURINAME, rechtspersoon,
beide kantoorhoudende aan de F. Derbystraat no. 33 te Paramaribo,
gedaagden in conventie, tevens eisers in reconventie,hierna aangeduid respectievelijk als BVL en ALS,
gemachtigde: mr. G. Sewcharan, advocaat.
1. Het verloop van het proces
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en/of handelingen:
– het inleidend verzoekschrift dat met de producties op 24 januari 2017 op de griffie der kantongerechten is ingediend;
– de conclusie van eis die mondeling is genomen op 25 januari 2017;
– de mondelinge behandeling ter terechtzitting d.d. 26 januari 2017, waarbij partijen de zaak mondeling hebben bepleit en waarna bij rolbeschikking een comparitie van partijen is bepaald;
– de processen-verbaal betreffende de gehouden comparitie van partijen respectievelijk d.d. 30 januari 2017, 6 februari 2017 en 13 februari 2017;
– de conclusie tot uitlating na gehouden comparitie van partijen en wijziging van het petitum aan de zijde van de Staat d.d. 14 februari 2017, met producties;
– de conclusie van antwoord in het incident in conventie en uitlating na gehouden comparitie van partijen aan de zijde van BVL en ALS d.d. 15 februari 2017, met producties;
– de conclusie tot uitlating aan de zijde van de Staat over de overgelegde producties d.d. 17 februari 2017;
– de rolbeschikking d.d. 21 februari 2017;
– de conclusies tot uitlating aan de zijde van ALS d.d. 21 februari 2017.
1.2 De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
In conventie en in reconventie.
2.1 BVL en ALS zijn rechtspersoonlijkheid bezittende vakverenigingen van landsdienaren die overwegend werkzaam zijn bij onderwijsinstellingen van het Voortgezet onderwijs op Seniorenniveau (V.O.S.) respectievelijk het Voortgezet Onderwijs op Juniorenniveau (V.O.J.) en het Gewoon Lager Onderwijs (G.L.O.). Zij vertegenwoordigen een aanmerkelijk deel van de landsdienaren werkzaam in de onderwijssector.
2.2 Vanaf het jaar 2014/2015 zijn BvL en de Staat bezig met het onderhandelen over de herwaardering van de leden van de BvL
Uit die onderhandelingen vloeit voort een overeenkomst die de Staat enerzijds met BvL en FOLS anderzijds op 21 maart 2016 heeft gesloten. In de overeenkomst (overgelegd als productie 2 bij conclusies van antwoord door BvL en ALS) staat, voor zover voor de beslissing van belang, het volgende vermeld:
“De Regering van de Republiek Suriname – in deze vertegenwoordigd door de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur-, de Bond van Leraren en de Federatie voor Organisaties van Leerkrachten in Suriname zijn op 21 april 2016 overeengekomen dat:
- De Overeenkomst die op 03 juni 2015 zou worden ondertekend, nu wordt ondertekend.
- Met de invoering van het herwaarderingsprogramma voor de onderwijsgevenden in ons land, zoals het reeds is vastgesteld, op 1 oktober 2016 een begin zal worden gemaakt.
- De implementatie van het loonaspect van het herwaarderingsprogramma gefaseerd zal verlopen met dien verstande, dat voor de periode augustus 2016 en september 2016 het besteedbaar inkomen van de onderwijsgevenden op peil zal worden gehouden door middel van een tijdelijke verhoging van de huidige onbelaste toelage en ten bedrage van SRD 100 per maand waarvoor onderwijsgevenden vanaf december 2015 reeds in aanmerking komen. Deze toelage is toegekend om het besteedbaar inkomen van onderwijsgevenden met voornoemd bedrag te verhogen. Bij de bepaling van de tijdelijke verhoging in verband met de invoering van het herwaarderingsprogramma over de periode augustus 2016 en september 2016 zal het gemiddelde inflatiecijfer over de periode januari 2016 t/m juli 2016 als ijkpunt (referentie) dienen.
- Naast de overeenkomst met de gezamenlijke vakbeweging over verhoging van de heffingskorting van SRD 50,- naar SRD 125,- en welke in 2016 betrekking heeft op de maanden maart tot en met december, is met de onderwijsvakorganisaties overeengekomen dat de verhoogde heffingskorting voor de onderwijsgevenden terugwerkt tot half februari 2016”.
2.3 In een Addendum met betrekking tot de overeenkomst d.d. 21 april 2016 als hiervoor onder 2.2. vermeld, is het volgende opgenomen:
“De Regering en de Onderwijsvakorganisaties zijn ook overeengekomen dat een Commissie zal worden ingesteld ter voorbereiding van de implementatie van het herwaarderingsprogramma. De voorbereidende werkzaamheden dienen op uiterlijk 31 mei 2016 te zijn afgerond”.
2.4 Bij Presidentieel Besluit d.d. 27 april 2016 is de “Commissie Voorbereiding Implementatie Herwaardering Onderwijsgevenden in Suriname” ingesteld op grond van de volgende overwegingen:
“dat de te bereiken kwaliteit van ons onderwijs voor een groot deel afhangt van de onderwijsgevenden: de vakinhoudelijke kwaliteit van de onderwijsgevenden, de didactische kwaliteit van de onderwijsgevenden, de maatschappelijke en economische mogelijkheden of positie van de onderwijsgevenden;
Dat in verband met het gestelde het noodzakelijk is over te gaan tot het operationeel maken van een herwaarderingsprogramma voor onderwijsgevenden in Suriname;
Dat in verband met voorgaande overwegingen er behoefte bestaat om over te gaan tot het instellen van een Commissie Voorbereiding Implementatie Herwaardering Onderwijsgevenden in Suriname”.
2.5 Vervolgens hebben de Staat enerzijds en de BvL en FOLS anderzijds op 17 oktober 2016 een overeenkomst getekend (overgelegd als productie 2 bij conclusie van antwoord in conventie door BvL en ALS), waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“De Regering enerzijds en de Bond van Leraren (BvL) en de Federatie van Organisaties van Leerkrachten in Suriname (de FOLS) anderzijds, verklaren op 29 september 2016 het navolgende te zijn overeengekomen:
- De resterende heffingskorting van SRD 75,- (…) per maand als een onbelaste toelage over de periode 1 februari 2016 – 1 mei 2016 zal gespreid worden betaald in de maanden oktober 2016, november 2016 en december 2016.
- De tijdelijke verhoging van het besteedbaar inkomen van de onderwijsgevenden in Suriname over de periode augustus/september 2016 is bepaald op SRD 300,- (…) per maand. De uitbetaling van het hiervoor genoemde bedrag over de maand augustus/september 2016, als onderdeel van het herwaarderingsprogramma onderwijsgevenden, geschiedt in oktober en november 2016.
- Aan alle onderwijsgevenden zal over de maand december 2016, indien het herwaarderingsprogramma voor onderwijsgevenden in Suriname nog niet (volledig) geïmplementeerd, een bedrag van SRD 300,- (…) wordt uitgekeerd.
- De Regering enerzijds en de BvL en de FOLS anderzijds zullen alles in het werk stellen om de volledige implementatie van het herwaarderingsprogramma op 1 januari 2017 een feit te doen zijn.”
2.6 Bij Annex d.d. 21 oktober 2016 is het volgende opgenomen:
“Bij de overeenkomst van 29 september 2016 tussen de Regering van de Republiek Suriname, de Bond van Leraren (de BvL) en de Federatie van Organisaties van Leerkrachten in Suriname (de FOLS)
Samen te noemen partijen
- Partijen zijn op 21 oktober 2016 overeengekomen dat de feitelijke implementatie van het herwaarderingsprogramma op 1 januari 2017 zal plaatsvinden.
- Partijen gaan vooralsnog ervanuit dat dit herwaarderingsprogramma als ingangsdatum 1 oktober 2016 heeft”.
2.7 Bij schrijven d.d. 11 januari 2017 (overgelegd als productie 2 bij het inleidend verzoekschrift door de Staat) hebben de besturen van ALS en BvL aan de Staat, zijnde de Minister van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur, medegedeeld dat hun leden vanaf die datum in actie zijn. De reden daartoe hebben de ALS en BvL als volgt in het schrijven verwoord:
“(…) Hierbij delen de besturen van de ALS en de BvL u mede dat vanaf heden de leden van beide organisaties in actie zijn vanwege de volgende redenen:
- De stappen die de regering ondernomen heeft in het kader van de herwaardering van alle onderwijsgevenden zonder zich te houden aan de overeenkomst van 21 april 2016 gesloten tussen de BvL, FOLS en de Staat van de Republiek Suriname.
- Uw opstelling en handelen in de kwestie openbare school Uitkijk;
- De onrechtvaardige mutatie van een drietal leerkrachten van de A.R. Leeuwinschool.
- Het opschorten van de acties zal afhangen van de opstelling van u en de regering in deze aangelegenheid. Nochtans roepen wij u en de regering op om samen met de ALS en de BvL te werken aan een oplossing”.
2.8 Per schrijven d.d. 13 januari 2017 heeft BvL aan de Staat, zijnde de Minister van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur, het volgende bericht:
“Betreft: Uw schrijven kenmerk M-0066 m.b.t. werkneerlegging leden van de ALS en BvL.
Heer minister,
Wij hebben Uw brief in goede orde ontvangen en brengen het volgende ter verduidelijking onder uw aandacht:
- In de overeenkomst van 17 en 21 oktober 2016 zijn door de BvL, de FOLS en de Regering duidelijke afspraken gemaakt over de ingangsdatum met betrekking tot de implementatie van het herwaarderingsprogramma. Het is wederom gebleken dat de regering zich niet houdt aan zaken die overeen zijn gekomen. De feitelijke implementatie van het herwaarderingsprogramma zou 1 januari 2017 een feit moeten zijn, met als ingangsdatum 1 oktober 2016. Echter heeft de regering aangegeven dat dit in maart 2017 zal plaatsvinden. De Bond van Leraren en de ALS wijzen dit resoluut af en eisen dat de regering zich houdt aan de overeenkomst.
- In de reeks van voorlichtingssessies aan onderwijsgevenden betreffende de loonparagraaf worden loonreeksen gepresenteerd door de regering die niet tot stand zijn gekomen door overleg met de BvL. De BvL en de ALS verwerpen deze loonreeksen. Zij eisen dat de regering, conform de overeenkomst, met partijen gaat onderhandelen om tot een gemeenschappelijk product te komen.
Er zal onderhandeld moeten worden met partijen over de condities voor overgang van FISO naar een mogelijke nieuwe entiteit. - In de kwestie OS Uitkijk zijn er afspraken gemaakt met u en de raadsadviseur van de president, de heer Errol Alibux, dat in de periode november-december 2016 verder overleg met de ALS zou plaatsvinden, alvorens u een definitief besluit zou nemen met betrekking tot de aanwijzing van een nieuwe schoolleider voor de openbare school Uitkijk per 1 januari 2017. Ook dit overleg bleef helaas uit. U heeft zich niet gehouden aan de gemaakte afspraken hieromtrent en is de benoeming van een nieuwe schoolleider eenzijdig geschied.”
2.9 Op 20 januari 2017 en 21 januari 2017 hebben partijen besprekingen gevoerd. Per schijven d.d. 23 januari 2017 (overgelegd als productie 6 bij conclusie van antwoord in conventie door BvL en ALS) hebben BvL en ALS hun standpunten aan de Staat kenbaar gemaakt met betrekking tot de gevoerde besprekingen, en wel als volgt:
“(…)
Middels dit schrijven willen wij onder uw aandacht brengen het standpunt dat aangenomen is door de algemene ledenvergadering van de ALS en BvL op maandag 23 januari 2017.
De leden van de BvL en de ALS gaan niet akkoord met het feit dat de regering eenzijdig de loonparagraaf heeft ingevuld en verwerpen derhalve de loonreeksen, zoals door de regering is gepresenteerd gedurende de onlangs gehouden informatiesessies met de onderwijsgevenden.
Ten aanzien van het voorstel om SRD 500,- toe te kennen aan de onderwijsgevenden voor de periode januari en februari 2017 als voorloper op de implementatie van het herwaarderingsprogramma in maart 2017, kan het bestuur u mededelen dat de vergadering onder protest daarmee akkoord gaat.
Met betrekking tot de kwestie Uitkijk kan de vergadering meegaan dat de leerkrachten terug kunnen naar hun oorspronkelijke school, echter doet de algemene ledenvergadering een beroep op de regering om het besluit met betrekking tot de aanwijzing van de schoolleider te herzien in het belang van het onderwijs.
De algemene ledenvergadering is van oordeel dat de regering wederom met de vakbond aan tafel gaat zitten om zo tot een vergelijk te geraken met betrekking tot de invulling van de loonparagraaf van het herwaarderingsprogramma.
De algemene ledenvergadering heeft ook nadrukkelijk bepaald dat de leden in actie zullen blijven totdat er overeenstemming is bereikt tussen de regering en de vakbonden met betrekking tot de invulling van de loonparagraaf van het herwaarderingsparagraaf. De BvL heeft daartoe een voorstel ingediend dat als basis kan dienen om tot een oplossing te geraken.
De besturen van de ALS en de BvL doen en ernstig beroep op u het daarheen te willen leiden dat er spoedig overleg zal plaatsvinden met de vakbond om tot een oplossing te komen”.
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
In conventie en in reconventie
3.1 In conventie heeft de Staat oorspronkelijk gevorderd, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
– BvL en ALS te veroordelen om binnen 1 uur na het wijzen van dit vonnis althans binnen en door de kantonrechter in goede justitie te bepalen spoedige termijn, haar leden zijnde landsdienaren werkzaam op de openbare V.O.S., V.O.J. en GLO onderwijsinstellingen op te roepen en aan te zeggen om de in dit verzoekschrift aangeduide staking c.q. werkneerlegging te beëindigen en beëindigd te houden en onmiddellijk de werkzaamheden waartoe zij gehouden zijn te hervatten en deze op normale wijze te verrichten overeenkomstig het voor hen geldende werkrooster en het gebruik binnen het onderwijs en op de betreffende scholen, met veroordeling van zowel BvL als ALS tot betaling aan de Staat van een dwangsom ad SRD 100.000,- voor elk uur van een dag dat zij met de uitvoering dit vonnis in gebreke mocht zijn of blijven.
3.2 Aan de oorspronkelijk vordering in conventie heeft de Staat ten grondslag gelegd, dat de werkneerlegging door BvL en ALS onrechtmatig is. Daartoe heeft de Staat, tegen de achtergrond van de feiten vermeld onder 2, het volgende gesteld:
– BvL en ALS hebben op 11 januari 2017 het werk volledig neergelegd zonder dat andere mogelijkheden om tot overeenstemming te komen waren uitgeput, en werd tijdens de gesprekken tussen partijen de werkneerlegging onverkort voortgezet;
– BvL en ALS hebben bij de algehele werkneerlegging geen redelijke termijnen van voorbereiding en uitvoering in acht genomen jegens eisers, noch hebben zij de duur van de werkneerlegging en eventuele andere acties aangegeven;
– de werkneerlegging heeft geleid en leidt nog steeds tot maatschappelijke ontregeling, omdat de leerlingen van diverse onderwijsinstellingen geen onderwijs wordt gegeven en het wordt niet uitgesloten geacht dat het huidig schooljaar verloren gaat, althans dat de achterstand in het onderwijsproces ernstige nadelige gevolgen zal hebben voor de doorstroming van leerlingen van en naar andere schooltypen;
– BvL en ALS hebben bij het gebruik maken van het grondrecht tot staking het veel grotere belang van studenten volledig uit het oog verloren.
– Studentenorganisaties hebben gedaagden benaderd een ander c.q. gewijzigd actiemodel te hanteren, waarbij er toch enigszins onderwijs wordt verzorgd, welk voorstel BvL en ALS hebben afgewezen.
Als spoedeisend belang heeft de Staat oorspronkelijk gesteld dat het door BvL en ALS gehanteerde stakingsparool op geen enkele wijze opweegt tegen de belangen van de leerlingen en studenten, die nu reeds twee weken verstoken zijn van onderwijs. De belangen van studenten die in examenklassen zitten worden door deze staking volkomen geschonden.
3.3 In conventie hebben BvL en ALS verweer gevoerd. Op dit verweer komt de kantonrechter, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.
3.4 In reconventie hebben BvL en ALS oorspronkelijk gevorderd, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
– de Staat te veroordelen om de overeenkomst van 21 april 2016, 17 oktober 2016, inclusief annex 21 oktober 2016 met onmiddellijke ingang na te komen, in dier voege dat de Staat binnen 1 (een) uur na het wijzen van dit vonnis, althans binnen een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn, de BvL uit te nodigen om in overleg te treden over de invulling van de loonparagraaf als onderdeel van het
herwaarderingsprogramma, onder verbeurte van een dwangsom van SRD 1.000.000,- voor elk uur dat zij nalaat aan dit vonnis te voldoen.
3.5 Oorspronkelijk hebben BvL en ALS aan de vordering in reconventie ten grondslag gelegd, dat de Staat wanprestatie jegens hen pleegt door hetgeen hij met hen is overeengekomen niet uit te voeren.
3.6 In reconventie heeft de Staat verweer gevoerd. De kantonrechter komt op dit verweer, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.
4. De beoordeling
In conventie en reconventie
4.1 In conventie
4.1.1 Bij conclusie na gehouden comparitie van partijen d.d. 14 februari 2017 heeft de Staat gevorderd om het petitum te wijzigen, en wel als volgt:
om BvL en ALS bij vonnis uitvoerbaar bij voorrad te verbieden:
– de opgeschorte staking te hervatten;
– een staking uit te roepen ter zake van hetzelfde onderwerp;
– BvL en ALS te veroordelen tot betaling van een dwangsom ad SRD 1.000.000,- voor elke uur van een dag dat zij met de uitvoering van het door de kantonrechter te wijzen vonnis in gebreke mocht blijken.
Als grondslag tot wijziging van het petitum c.q. wijziging van eis heeft de Staat, zoals de kantonrechter diens stellingen ter zake begrijpt, aangevoerd dat hangende het geding zich gewijzigde omstandigheden hebben voorgedaan die de aanpassing van het petitum rechtvaardigen. Die gewijzigde omstandigheden houden, aldus de stelling van de Staat, in dat de onderwijsstaking die de directe aanleiding vormde voor de vordering de facto is opgeschort en de hoofdlijnenovereenkomst die in april 2016 tussen partijen was bereikt, inmiddels in details is uitgewerkt.
Als spoedeisend belang voor de wijziging van het petitum stelt de Staat dat de concrete staking inmiddels is veranderd in een stakingsdreiging, daarin bestaande dat het stakingsparool niet is ingetrokken en BvL en ALS herhaaldelijk de bereidheid tot hervatting van de staking hebben uitgesproken.
4.1.2 BvL en ALS hebben zich verzet tegen de gevorderde wijziging van eis, in die zin dat zij hebben opgeworpen dat de Staat niet ontvankelijk moet worden verklaard in de gevorderde wijziging van eis. Daartoe hebben BvL en ALS aangevoerd dat de Staat een vermeerdering van eis vordert en zulks niet kan worden toegestaan.
4.1.3 De kantonrechter verwerpt het bezwaar van BvL en ALS, en wel op grond van de hierna volgende overweging. In kort geding bestaat de mogelijkheid voor de eisende partij om tot afloop van de zaak een wijziging van eis, inclusief een vermeerdering van eis te doen, ingeval zich hangende het geding gewijzigde omstandigheden voordoen. Nu zulks het geval is, zal de kantonrechter de door de Staat gevorderde wijziging van eis zoals hiervoor onder 4.1.1 weergegeven toestaan en zich hierna daarop toespitsen.
4.1.4 Met inachtneming van de wederzijdse belangen van partijen en de belangen van een derde belanghebbende groep, zijnde VOS-, VOJ- en GLO leerlingen/studenten die geen invloed op het belangengeschil tussen partijen kunnen uitoefenen, en met in achtneming van de regel dat de rechter in beginsel niet hoort te treden in de merites van de wederzijdse, ter zake van de aan de staking ten grondslag liggende belangengeschillen ingenomen standpunten, heeft de kantonrechter het voorstel aan partijen gedaan om overleg met elkaar te plegen ter zake de standpunten die hen verdeeld houden. Uit dien hoofde hebben partijen overleg met elkaar gepleegd en hebben BvL en ALS vanaf 30 januari 2017 de acties c.q. staking opgeschort. Ondanks het gepleegde overleg zijn partijen niet tot een vergelijk gekomen. Obstakels daartoe zijn geweest de verwijten die partijen over en weer naar elkaar toe maken en het wantrouwen dat partijen jegens elkaar hebben, waarbij de comparitie-gevolmachtigde van de Staat op de comparitiezitting d.d. 13 februari 2017 op niet mis te verstane wijze aan de kantonrechter heeft kenbaar gemaakt dat de Staat niet meer met de voorzitter van BvL in overleg wenst te treden. Nu partijen op grond van de hiervoor vermelde obstakels niet tot een vergelijk zijn gekomen en zullen komen, ziet de kantonrechter zich thans genoodzaakt om over te gaan het wijzen van vonnis in de onderhavige zaak.
4.1.5 Voor de beantwoording van de vraag of het spoedeisend belang van het door de Staat gevorderde aannemelijk is, neemt de kantonrechter de hiernavolgende feiten en omstandigheden in overweging.
In het schrijven d.d. 11 januari 2017 en 23 januari 2017 gericht aan de Staat, hebben BvL en ALS ondubbelzinnig aan de Staat kenbaar gemaakt dat zij in actie zullen blijven totdat er overeenstemming is bereikt tussen de regering en de vakbonden met betrekking tot de loonparagraaf van het herwaarderingsprogramma. Nu de Staat ter comparitiezitting heeft kenbaar gemaakt geen overleg meer met de voorzitter van de BvL te willen plegen en BvL zich op het standpunt stelt dat het stakingsrecht een grondrecht is waaraan geen beperkingen kunnen worden opgelegd, is voor de kantonrechter voldoende aannemelijk dat BvL en ALS de opgeschorte acties kunnen hervatten. Dit brengt de kantonrechter tot de voorlopige slotsom dat er een stakingsdreiging aan de zijde van BvL en ALS is. Derhalve is het spoedeisend belang van de Staat voldoende aannemelijk en zal de Staat in het kort geding worden ontvangen.
4.1.6 Tussen partijen is niet in geschil of het stakingsrecht een grondrecht is, doch of aan dit grondrecht beperkingen kunnen worden opgelegd. Volgens het betoog van de Staat kunnen op grond van artikel 33 van de Grondwet van de Republiek Suriname (GW) wel beperkingen aan het stakingsrecht worden opgelegd. Dit, in tegenstelling tot BvL en ALS, die betogen dat de wet geen beperkingen aan het stakingsrecht oplegt. Ter zake dit geschilpunt is de kantonrechter het volgende van oordeel.
Uitgangspunt bij het stakingsrecht is artikel 33 GWW, welk artikel als volgt luidt: “Het stakingsrecht wordt erkend behoudens de beperkingen die uit het recht voortvloeien”.
Uit dit artikel leidt de kantonrechter af dat er wel beperkingen kunnen worden opgelegd aan het stakingsrecht, en wel uit het woord “het recht”, waaronder jurisprudentie valt, en er is jurisprudentie over het stakingsrecht. In dat licht verwijst de kantonrechter naar het arrest van de Hoge Raad van 28 januari 2000, ECLI: NL: PHR: 2000: AA4618 (Douwe Egberts arrest), waaruit blijkt dat op grond van de toetsing aan twee zware procedurele regels, te weten de aanzeggingsplicht en het ultimum remedium beginsel, wel beperkingen aan het stakingsrecht kunnen worden opgelegd, hetgeen blijkt uit de volgende overwegingen van de Hoge Raad:
“Het Hof heeft bij zijn beoordeling van de vraag of de onderhavige staking moet worden verboden, tot uitgangspunt genomen dat de staking wordt gedekt door art. 6, aanhef en onder 4, ESH. Voor de beoordeling van het principale beroep zal ook de Hoge Raad hiervan uitgaan. Dit uitgangspunt brengt mee dat deze staking, ondanks de met haar beoogde en op de koop toe genomen schadelijke gevolgen, in beginsel moet worden geduld als een rechtmatige uitoefening van het in deze verdragsbepaling erkend grondrecht. Voor het oordeel dat zij niettemin onrechtmatig is, is dan slechts plaats indien zwaarwegende procedureregels (“spelregels”) zijn veronachtzaamd dan wel – met inachtneming van de door art. 31 ESH gestelde beperkingen – op grond van afweging van alle omstandigheden van het gegeven geval in onderling verband en samenhang moet worden geoordeeld dat de Bonden in redelijkheid niet tot deze actie hadden kunnen komen (HR 30 mei 1986, nr. 12698, NJ 1986, 688). De door art. 31 ESH gestelde beperkingen spelen in het geval van een door art. 6 lid 4 gedekte staking dus pas een rol, indien vorenbedoelde procedurele regels in acht zijn genomen.
(…)
Tot die procedurele regels behoort ook de regel dat voor rechtmatigheid van de staking in een concreet geval is vereist dat het door art. 6 gewaarborgde recht op collectief onderhandelen niet daadwerkelijk op andere wijze tot gelding kan worden gebracht. Anders gezegd: een staking kan slechts rechtmatig zijn als zij als uiterste middel is toegepast. Dit volgt niet alleen, zoals het Hof in dit verband heeft overwogen, uit de opbouw van art. 6, maar ook uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling;
De vraag of een staking in een concreet geval anders dan als uiterste middel is gehanteerd, dient door de rechter met terughoudendheid te worden beantwoord. Dit volgt niet alleen hieruit dat het gaat om de uitoefening van een grondrecht, maar hangt ook samen met de omstandigheid dat de vraag of in een conflictsituatie nog een ander middel dan staking kan worden gebruikt, geredelijk kan afhangen van verschillen in waardering van de omstandigheden van taxaties omtrent de met dat middel te bereiken resultaten, terwijl de situatie veelal meebrengt dat de beslissing of het middel van staking moet worden toegepast dan wel nog andere mogelijkheden bestaan in korte tijd moeten worden gnomen”.
4.1.7 Dat er beperkingen aan het stakingsrecht kunnen worden opgelegd, leidt de kantonrechter ook af uit:
1) de hiernavolgende passage uit de Memorie van Toelichting op de Wet Vrijheid Vakvereniging op blz. 42-43;
“Artikel 11 is gebaseerd op artikel 33 van de Grondwet. De Wetgever heeft hier de gelegenheid om, wanneer het noodzakelijk is in de toekomst na een brede maatschappelijke discussie, het stakingsrecht te beperken. Volgens de uitspraken gedaan en de uitgangspunten ingenomen door de Committee on the Freedom of Association en de Committee of Experts van de ILO is de beperking toelaatbaar voor landsdienaren (civil servants), de essentiële diensten en bij een acute noodsituatie. Onder het beperken kan worden begrepen een compleet stakingsverbod, een gedeeltelijk stakingsverbod waarbij een verbod geldt ten aanzien van een “minimum service”of het onderwerpen van de staking aan een aantal spelregels. Deze spelregels kunnen betrekking hebben op de interne procedures binnen de vakvereniging om te komen tot het besluit tot staking, de afkondiging van de staking en waarborging van de openbare orde, veiligheid en gezondheid”.
en
2) het vonnis van het Hof van Justitie d.d. 20 januari 2012 G.R. 14415 (in de zaak tussen De Bond van Leraren en de Staat Suriname), waarin het Hof van Justitie het volgende ter zake dit onderwerp het volgende heeft overwogen:
(…) staat vast dat de Grondwet van Suriname aan werknemers en ambtenaren het stakingsrecht garandeert en dat dat recht kan worden beperkt door de wet. Zoals de kantonrechter terecht tot uitgangspunt heeft genomen, dient hetzelfde te worden aangenomen ten aanzien van andere collectieve acties, niet zijnde (algehele) werkstakingen, van werknemers en ambtenaren die ertoe dienen in geval van belangengeschillen met werkgevers hun standpunten kracht bij te zetten.
Zo kan een staking dan wel het organiseren daarvan of het oproepen daartoe door vakorganisaties op grond van artikel 1386 BW onrechtmatig zijn. Het oordeel over de “rechtmatigheid van een staking is afhankelijk van een afweging van de belangen van de werknemers bij de staking tegenover de gevolgen daarvan ten opzichte van werkgever en eventuele derden. In het onderhavige geval geldt dat de Staat niet alleen als werkgever optreedt maar tevens tot doel heeft het algemeen belang te dienen en de openbare orde te bewaken.
4.1.8 Zoals reeds eerder onder 4.1.4 is overwogen, mag de kantonrechter zich vanwege het feit dat het stakingsrecht een grondrecht is, niet inlaten met de geschilpunten die partijen verdeeld houden bij de onderhandelingen c.q. het overleg, omdat die bevoegdheid de kantonrechter niet toekomt. Daarom zal de kantonrechter zich, gelet op de stellingen van de Staat en uitgaande van de jurisprudentie, toespitsen op de vraag of het geoorloofd zal zijn dat BvL en ALS de opgeschorte staking – welke staking voortvloeide uit het vastlopen van de onderhandelingen met betrekking tot enkele punten van het herwaarderingsprogramma – hervatten. Daarbij zal de kantonrechter uitgaan van de in de jurisprudentie ontwikkelde toetsingscriteria of in de gegeven omstandigheden maatregelen noodzakelijk zijn voor de bescherming van rechten en vrijheden van derden, inhoudende de afweging van het belang van het gebruikmaken van het stakingsrecht door BvL en ALS tegenover het algemeen belang, het belang van derden evenals het belang van de Staat.
4.1.9 Het belang dat BvL en ALS hebben gesteld bij het gebruikmaken van het stakingsrecht waarbij zij gedurende twee weken volledig het werk hebben neergelegd, is zoals de kantonrechter het begrijpt, dat de leerkrachten het onder de huidige omstandigheden financieel niet meer kunnen volhouden, zij hierdoor gedemotiveerd raken om te werken en dit zijn invloed zal hebben op de kwaliteit van het onderwijsgebeuren. Tegenover dit belang van BvL en ALS staat het belang van een derde groep, zijnde de VOS-, VOJ- en GLO- studenten/leerlingen die vanwege deze acties reeds een achterstand van twee weken in het leerproces hebben opgelopen, welk achterstanden zij thans nog dienen in te lopen. BvL en ALS hebben de stelling van de Staat dat, ondanks studentenorganisaties hen hebben benaderd een ander c.q. gewijzigd actiemodel te hanteren, waarbij er toch enigszins onderwijs wordt verzorgd, niet weersproken. Hiervan uitgaande en uitgaande van de achterstanden die de VOS-, VOJ- en GLO-studenten/leerlingen nog binnen een bepaalde periode moeten inlopen, acht de kantonrechter het niet geoorloofd dat BvL en ALS de geschorste staking hervatten. Zulks, omdat het wederom verstoren van het arbeidsproces voor de studenten/leerlingen een verloren schooljaar tot gevolg zal hebben en zulks mogelijk ook psychische gevolgen voor deze groep jongeren zal hebben. De hiervoor vermelde feiten en omstandigheden in onderling samenhang beschouwd en gelezen, brengen de kantonrechter tot het oordeel dat het belang van BvL en ALS niet in evenredigheid staat tot het belang van de groep VOS-, VOJ- en GLO- studenten/leerlingen. Om die reden en ook mede vanwege het feit dat de Staat ingevolge artikel 39 GW de verantwoordelijkheid draagt voor het garanderen van dit sociaal grondrecht op onderwijs, acht de kantonrechter het noodzakelijk om BvL en ALS te verbieden de opgeschorte staking te hervatten en wel totdat in bodemprocedure over de rechtmatigheid van de door hen gevoerde acties over de periode 11 januari 2017 tot 30 januari 2017 definitief zal zijn beslist.
De kantonrechter laat het aan partijen over of zij al dan niet in bodemprocedure een vordering bij de kantonrechter zullen instellen om voor recht te verklaren of de door BvL en ALS gevoerde acties al dan niet onrechtmatig zijn geweest.
4.1.10 Voor wat betreft de medegevorderde dwangsommen kan deze niet worden toegewezen, omdat de leerkrachten verbonden aan BvL en ALS met het opschorten van de staking hebben getoond hun verantwoordelijkheid te kennen en niet de indruk hebben gewekt dat zij het vonnis naast zich zullen neerleggen. Eveneens komt niet voor toewijzing in aanmerking het opleggen van het verbod aan BvL en ALS om wederom over het herwaarderingsproces te staken. Dit, vanwege de obstakels van wantrouwen die nog tussen partijen bestaan, het feit dat het stakingsrecht de werknemers toekomt en vanwege het feit dat het herwaarderingsproces ook na implementatie daarvan een voortdurend proces zal zijn die bijgesteld zou kunnen worden.
4.1.11 Daar BvL en ALS met het doen opschorten van de acties op 30 januari 2017 hun verantwoordelijkheid als leerkrachten naar de Staat, studenten en leerlingen toe hebben getoond, acht de kantonrechter het redelijk en billijk de proceskosten in conventie tussen partijen te compenseren, en wel in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.2 In reconventie
4.2.1 Bij conclusie na gehouden comparitie van partijen d.d. 15 februari 2017 heeft ALS het door haar gevorderde in reconventie ingetrokken, omdat zij volgens haar betoog geen partij is geweest bij de overeenkomsten d.d. 21 april 2016 en 17 oktober 2016 waardoor zij geen nakoming van deze overeenkomsten kan vorderen. Naast deze intrekking heeft ALS tezamen met BvL bij de hiervoor bedoelde conclusie een wijziging van eis gevorderd, inhoudende een vermeerdering van eis. Deze wijziging van eis hebben BvL en ALS als een gehele wijziging van eis meegenomen, welke onder meer luidt als volgt:
– om de Staat, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad op de dag en het uur, te veroordelen om:
I) de overeenkomst d.d. 21 april 2016 en 17 oktober 2016, inclusief annex d.d. 21 oktober 2016, met de BvL na te komen, met dien verstande dat de Staat met de BvL verder onderhandelt, gedurende een door de rechter in goede justitie te bepalen termijn, over de concrete aanvulling van de loonparagraaf c.q. de vaststellingen van de loonparagraaf, als onderdeel van het herwaarderingsprogramma en te gelasten dat de Staat niet eenzijdig tot implementatie overgaat van het concept- herwaarderingsprogramma d.d. 27 januari 2017 van de eenzijdig door hem vastgestelde loonreeks totdat beide partijen over en weer te kennen hebben gegeven dat de onderhandelingen beëindigd kunnen worden;
II) de Staat te verbieden om de onderwijsgevenden verbonden aan de BvL en de ALS, zonder nadrukkelijke schriftelijke instemming van de BvL en de ALS, uit het fiso- beloningssysteem te halen en hen, de onderwijsgevenden, eenzijdig een andere werkgever dan de Staat op te leggen c.q. toe te kennen;
III) de Staat een dwangsom van SRD 1.000.000,- op te leggen voor elk uur dat hij in strijd handelt met de in deze uit te spreken veroordeling;
IV) de Staat te veroordelen in de kosten van dit geding.
4.2.2 Bij akte d.d. 21 februari 2017 heeft ALS – nadat de kantonrechter ALS daartoe bij rolbeschikking d.d. 21 februari 2-17 in de gelegenheid heeft gesteld – verduidelijkt dat zij de gevorderde wijziging van eis in reconventie onder II tot en met IV tezamen met BvL heeft gevorderd.
Op grond van deze verduidelijking komt de kantonrechter tot de slotsom dat de wijziging van eis in reconventie onder II tot en met IV BvL en ALS regarderen.
4.2.3 BvL en ALS hebben aan de wijziging van eis in reconventie ten grondslag gelegd dat artikel 14 van de Wet Vrijheid Vakvereniging de Staat verplicht om te onderhandelen met de vertegenwoordiger van vakverenigingen, in casu BvL en ALS. Vanwege deze wettelijke plicht kan de Staat, aldus BvL en ALS, niet de eenmaal aangevangen onderhandelingen eenzijdig afbreken c.q. beëindigen of niet opstarten.
De Staat heeft tegen de wijziging van eis en de aanvulling van de grondslag geen bezwaar geopperd. Om die reden en om proceseconomische reden zal de kantonrechter de gevorderde wijziging van eis, inhoudende de vermeerdering van eis, toestaan en zich hierna daarop en op de gewijzigde grondslag ter zake toespitsen.
4.2.4 Het spoedeisend belang van BvL en ALS blijkt voldoende uit hun stellingen en de aard van het door hun gevorderde. Om die reden zullen zij in het kort geding worden ontvangen.
4.2.5 De Staat heeft opgeworpen dat BvL zich ten onrechte beroept op artikel 14 van de Wet Vrijheid Vakvereniging, omdat deze wettelijke bepaling specifiek betrekking heeft op onderhandelingen in het kader van een collectieve arbeidsovereenkomst.
Terzake het beroep van BvL en ALS op het hiervoor vermelde artikel en het verweer van de Staat daarop, stelt de kantonrechter het volgende voorop:
BvL en ALS zijn vakverenigingen voor landsdienaren. Uit de inhoud van de Wet Vrijheid Vakvereniging leidt de kantonrechter af dat deze wet slechts van toepassing is op vakverenigingen van werknemers die werkzaam zijn in ondernemingen en niet op vakverenigingen van landsdienaren. Dat deze wet niet van toepassing is op landsdienaren leidt de kantonrechter ook ondubbelzinnig af uit de twee hierna weergegeven passages uit de Memorie van Toelichting van de bedoelde wet:
1) op bladzijde 17: “Ook deze wet is van toepassing op de relaties die uitsluitend beheerst worden door de arbeidsovereenkomst zoals omschreven in het Surinaams Burgerlijk Wetboek. Bij gebleken noodzaak zal ook voor de landsdienaren een soortgelijke regeling worden getroffen”, en
2) op bladzijde 42: “Deze wet is niet van toepassing op de landsdienaren en de rechtsbetrekkingen die bestaan tussen de Staat en de landsdienaren”.
Hetgeen hiervoor is opgeworpen brengt de kantonrechter tot de voorlopige slotsom dat BvL en ALS zich, zoals de Staat terecht heeft opgeworpen, onterecht beroepen op artikel 14 van de Wet Vrijheid Vakvereniging. Simpelweg, omdat deze wet niet op hen van toepassing is. Hierdoor is de grondslag van zowel de gevraagde voorziening onder I in reconventie als de gevraagde voorzieningen onder II tot en met IV in reconventie komen weg te vallen. Daarom zullen de door BvL en ALS gevraagde voorzieningen als ongegrond worden geweigerd.
4.2.6 Ten overvloede oordeelt de kantonrechter ter zake de gevraagde voorziening onder I het volgende.
BvL vordert nakoming van de overeenkomsten d.d. 21 april 2016 en 17 oktober 2016, welke overeenkomsten zij tezamen met FOLS heeft getekend. Uit de inhoud van deze overeenkomsten leidt de kantonrechter af dat BvL en de Staats reeds op één stonden over het herwaarderingsprogramma. Zoals de kantonrechter BvL nu begrijpt, kan zij zich niet verenigen met een deel van de inhoud van het herwaarderingsprogramma en wenst zij ter zake nog verder met de Staat daarover te onderhandelen. Tijdens de gehouden comparitie van partijen is aan het licht gekomen dat de Staat – met het oog op een streefdatum tot volledige implementatie van het herwaarderingsprogramma en het beroep van BvL dat de Staat de overeenkomsten binnen de overeengekomen termijn dient na te komen – reeds bezig is met de uitvoering van deze overeenkomsten en de uitvoering van deze overeenkomsten zich reeds in een vergevorderd stadium bevindt. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter kan BvL om voren vermelde reden niet in redelijkheid van de Staat verwachten om thans nog verder te onderhandelen voor het doe wijzigen van het herwaarderingsprogramma. Dit temeer daar BvL na invoering van het herwaarderingsprogramma tezamen met de Staat evaluatiemomenten zou kunnen inbouwen om daar waar nodig het programma bij te kunnen stellen. Daarbij neemt de kantonrechter ook in overweging dat het herwaarderingsprogramma zoals dat is neergelegd in de bedoelde overeenkomsten alle leerkrachten van Suriname regardeert, de Staat verantwoordelijk is voor het totaal onderwijsgebeuren in Suriname en de Staat vanuit die verantwoordelijkheid ook rekening dient te houden met de belangen van leerkrachten die geen deel uitmaken van BvL.
4.2.7 In reconventie zullen BvL en ALS, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
5 De beslissing
In conventie en in reconventie
5.1 In conventie
5.1.1 Staat toe de gevorderde wijziging van eis, zoals weergegeven onder 4.1.1 in dit vonnis.
5.1.2 Verbiedt BvL en ALS de opgeschorte staking te hervatten, totdat definitief over de rechtmatigheid over de gestaakte periode vanaf 11 januari 2017 tot en met 30 januari 2017 in bodemgeschil zal zijn beslist.
5.1.3 Verklaart hetgeen hiervoor onder 5.1.2 is beslist uitvoerbaar bij voorraad.
5.1.4 Compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.1.5 Weigert het meer of anders gevorderde.
5.2 In reconventie
Ten aanzien van BvL:
5.2.1 Staat toe de gevorderde wijziging van eis, zoals weergegeven onder 4.2.1 in dit vonnis.
5.2.2 Weigert de gevraagde voorzieningen.
5.2.3 Veroordeelt BvL in de proceskosten aan de zijde van de Staat gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Ten aanzien van ALS:
5.2.4 Verstaat dat het oorspronkelijk door ALS gevorderde op 15 februari 2017 is ingetrokken.
5.2.5 Staat toe de gevorderde wijziging van eis onder II tot en met IV, zoals weergegeven onder 4.2.1 in dit vonnis.
5.2.6 Weigert de gevraagde voorzieningen.
5.2.7 Veroordeelt ALS in de proceskosten aan de zijde van de Staat gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen en ter openbare terechtzitting uitgesproken door de kantonrechter in het eerste kanton, mr. S.M.M. Chu, op donderdag 23 februari 2017 te Paramaribo in aanwezigheid van de fungerend-griffier.
w.g. D. Ramdin w.g. S.M.M. Chu