- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-171393
- Uitspraakdatum 05 oktober 2017
- Publicatiedatum 13 juni 2019
- Rechtsgebied Burger-overheid
-
Inhoudsindicatie
Eiseres voldeed niet aan de wettelijke vereisten om in aanmerking te komen voor een exploitatievergunning. Ingevolge artikel 27 lid 2 van de Wet Bosbeheer wordt een middellange concessie verleend onverminderd de bij die wet gestelde voorwaarden en is afhankelijk van de gunstige resultaten van een door de concessieaanvrager verricht onderzoek naar bosexploitatie overeenkomstig een exploratievergunning als bedoeld in artikel 23 van die wet. Aan eiseres is er geen exploratievergunning verleend voorafgaande aan de exploitatievergunning. De saldorekeningen van eiseres op de bank zijn in schril contrast met zijn investeringsplan. Eiseres voldoet niet aan de vereiste van solvabiliteit. Derhalve bezit zij niet de capaciteit om de exploitatie ter hand te nemen zoals aangegeven in artikel 27 lid 3 van de Wet Bosbeheer. Intrekking van de verleende concessievergunning niet onrechtmatig.
(art. 23 en 27 lid 2 en 3 Wet Bosbeheer (S.B. 1992 no. 80)SJB augustus 2018
Uitspraak
HET KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. no. 171393
5 oktober 2017
Vonnis in kort geding in de zaak van
Suriwood Lumber Company n.v.,
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,,
eiseres in kort geding,
gemachtigde: mr. F.F.P. Truideman, advocaat,
tegen
De Staat Suriname, met name het Ministerie van Ruimtelijke ordening, Grond- en Bosbeheer in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie;
kantoorhoudende te Paramaribo,
gedaagde in kort geding,
gemachtigde: mr. N.U. van Dijk, advocaat.
De kantonrechter spreekt in Naam van de Republiek het hierna volgend vonnis uit.
1. Het procesverloop
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:
– het verzoekschrift met bijbehorende producties dat op 29 maart 2017 ter griffie der kantongerechten is ingediend;
– de conclusie van antwoord;
– de conclusie van repliek met producties;
– de conclusie van dupliek.
1.2 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. De feiten
2.1 Bij beschikking d.d. 27 januari 2017 [nummer], MinRGB is aan eiseres een concessie verleend, tot exploitatie van hout op het terrein, vermoedelijk groot 18.195 ha., dat gelegen is in de districten Para en Sipaliwini, aan de Saramacca- en de Tibitirivier, deel uitmakende van voormalig terrein no. 366, thans bekend als terrein no. 366b, zoals nader aangeduid op de figuratieve kaart van de landmeter in Suriname, Ing. H. Kalloe d.d. 17 januari 2017, behoudens eventuele reeds bestaande rechten van derden voor de duur van 10 (tien) jaren onder de wettelijke bepalingen, onder meer van de Wet Bosbeheer en de aangehechte bijbehorende concessievoorwaarden, onder bijvoeging van de concessievoorwaarden (hierna concessie I).
2.2 Bij beschikking d.d. 2 maart 2017 [nummer] /MinRGB is de beschikking d.d. 27 januari 2017/Min RGB waarbij de concessie is verleend aan eiseres ingetrokken.
Voor de intrekking van de beschikking zijn de volgende gronden opgegeven:
– dat eiseres op 25 oktober 2016 is opgericht en nog niet operationeel is als houtverwerkingsbedrijf;
– dat eiseres haar aanvraag voor de houtkapconcessie heeft ingediend op 7 december 2016, gewijzigd d.d. 18 januari 2017 en geen exploratievergunning zoals aangegeven in artikel 23 juncto artikel 27 lid 2 van de Wet Bosbeheer heeft aangevraagd;
– dat eiseres de concessie aanvraagt op een terrein waar al een aanvraag van een derde op liep vanaf 9 december 2015;
– dat eiseres geen verklaring van solvabiliteit heeft overgelegd en niet de capaciteit bezit om de exploitatie ter hand te kunnen nemen zoals aangegeven in artikel 27 lid 3 van de Wet Bosbeheer.
2.3 Bij beschikking d.d. 25 april 2017 [nummer] /M in RGB is aan gedaagde sub b een vergunning tot exploitatie van hout verleend op het terrein, vermoedelijk groot 14500 ha., gelegen in de districten Para en Sipaliwini, deel uitmakende van voormalig terrein no. 366, thans bekend als terrein no. 366c, zoals nader aangeduid op de figuratieve kaart van de landmeter in Suriname, Caryl A. Cairo Lcs. d.d. 3 april 2017, behoudens eventuele reeds bestaande rechten van derden (hierna concessie II).
3. De vordering, de qrondslag daarvan en het verweer
3.1 Eiseres vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – zakelijk weergegeven:
Primair:
Intrekking en het ongedaan maken van de intrekkingsbeschikking van 2 maart 2017 en zoals nader omschreven onder 2.2 van de feiten, onder verbeurte van een dwangsom;
Subsidiair:
Schorsing van de intrekkingsbeschikking van 2 maart 2017 en zoals nader omschreven onder 2.2 van de feiten.
3.2 Eiseres heeft het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd.
Zij heeft voldaan aan alle voorwaarden ter verkrijging van de bedoelde vergunning op de concessie. De gronden voor de intrekking van de vergunning zijn vals, ondeugdelijk en in strijd met de Wet Bosbeheer.
3.3 Gedaagde heeft verweer gevoerd.
De kantonrechter komt zover nodig terug daarop in de beoordeling.
4. De beoordeling
4.1 Het spoedeisend belang blijkt uit de stellingen en het gevorderde.
4.2 Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft – zover van belang – het volgende aangevoerd.
Naderhand is gebleken dat eiseres niet voldeed aan de wettelijke vereisten om in aanmerking te komen voor een exploitatievergunning. Ingevolge artikel 27 lid 2 van de Wet Bosbeheer (S.B. 1992 no. 80) wordt een middellange concessie verleend onverminderd de bij die wet gestelde voorwaarden en is afhankelijk van de gunstige resultaten van een door de concessieaanvrager verricht onderzoek naar de mogelijkheden van bosexploitatie in het betreffend gebied overeenkomstig een exploratievergunning als bedoeld in artikel 23 van die wet. Hieruit vloeit voort dat voorafgaand aan de exploitatie eerst een exploratievergunning moest zijn verleend voor onderzoek waaruit er gunstige resultaten voor de concessie aanvrager aantoonbaar zijn. Aan eiseres is er geen exploratievergunning verleend voorafgaande aan de exploitatievergunning. Naast het voorgaande is ook gebleken, dat de aan eiseres verleende exploitatievergunning betreft een concessie waar er al een aanvraag van een derde op liep en wel vanaf 9 december 2015. Tenslotte zijn de saldorekeningen van eiseres op de bank in schril contrast met zijn investeringsplan. Uit de door eiseres overgelegde documenten blijkt dat zijn saldorekeningen op de bank bedragen SRD100,= respectievelijk USD34.000,= terwijl uit haar investeringsplan blijkt dat de investeringen voor 100% uit eigen middelen groot USD813.000,= gefinancierd zal worden. Eiseres heeft dus niet voldaan aan de vereiste van solvabiliteit. Zij bezit derhalve niet de capaciteit om de exploitatie ter hand te kunnen te nemen, zoals aangegeven in artikel 27 lid 3 van de Wet Bosbeheer.
4.3 Op dit gemotiveerd verweer van gedaagde heeft eiseres als volgt gereageerd. Zij heeft aan alle voorwaarden voldaan voor het verkrijgen van de concessievergunning. Het beginsel van rechtszekerheid brengt met zich dat de vergunning niet kan worden ingetrokken. Nalatigheid van gedaagde tot het eerst verlenen van een exploitatie- (lees exploratie-)vergunning komt voor rekening van gedaagde. De intrekking van de aan haar verleende vergunning is in strijd met de Wet Bosbeheer. Eiseres is voorts van mening dat het haar niet kan worden aangerekend dat er reeds eerder een aanvraag liep op de concessie.
4.4 Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is de intrekking van de aan eiseres verleende concessievergunning niet onrechtmatig. De werkwijze van gedaagde om te komen tot de intrekking van de concessievergunning verdient geen schoonheidsprijs, doch de gronden die geleid hebben tot de intrekking zijn volledig valide. De blote ontkenning van eiseres dat er al een eerdere aanvraag liep, is niet onderbouwd, terwijl gedaagde gemotiveerd heeft aangegeven dat er al een aanvraag van een derde liep, gedateerd 9 december 2015. De informatie over een eerdere aanvraag van een derde is de kantonrechter ambtshalve bekend uit het proces bekend onder AR no. 17-2141, waarin er samen met de onderhavige zaak vonnis zal worden gewezen.
Het rechtszekerheidsbeginsel brengt met zich dat op een eerdere aanvraag voor het verlenen van een vergunning op een bepaalde concessie eerst een beslissing wordt gegeven dan een latere aanvraag voor het verlenen van een vergunning op diezelfde concessie. Daarnaast heeft gedaagde, zoals omschreven onder 4.2 van de boordeling, ook aannemelijk gemaakt dat eiseres onvoldoende solvabel is om haar investeringsplan te financieren uit eigen middelen. Alhoewel eiseres thans het tegendeel beweert, laat zij na om dit aannemelijk te maken.
De hiervoor vermelde redenen rechtvaardigen dan ook de intrekking van de aan eiseres verleende vergunning. De door eiseres gevraagde voorzieningen zullen derhalve worden geweigerd.
4.5 De kantonrechter acht bespreking van de overige stellingen en weren van partijen overbodig.
4.6 Eiseres zal als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten moeten betalen.
5. De beslissinq
De kantonrechter:
5.1 Weigert de gevraagde voorziening.
5.2 Veroordeelt eiseres in de proceskosten aan de zijde van gedaagden gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter in kort geding mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het eerste kanton van donderdag 5 oktober 2017 te Paramaribo, door de kantonrechter-plaatsvervanger in kort geding, mr. A. Charan, in tegenwoordigheid van de griffier.
w.g. D. Ramdin w.g. I.S. Chhangur-Lachitjaran