- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-102694
- Uitspraakdatum 31 augustus 2017
- Publicatiedatum 13 juni 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Met betrekking tot de bevoegdheid van eiseres sub A om de nietigheid van de statuten dan wel de nietigheid van het besluit tot wijziging daarvan in te roepen, overweegt de kantonrechter dat zulks een aangelegenheid is van het bestuur van gedaagde sub a zelf.
SJB
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. no. 10-2694
31 augustus 2017
Vonnis inzake:
A. DE EVANGELISCHE BROEDERGEMEENTE IN SURINAME,
B. DE EVANGELISCHE LUTHERSE KERK IN SURINAME,
beiden gevestigd te Paramaribo, eisers,
gemachtigde: mr. R. Sohansingh, advocaat,
tegen
a. De Stichting ‘SURINAAMSE STICHTING DIAKONESSENARBEID (SSD)’, rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
b. [gedaagde 2] , wonende te [district 1],
d. [gedaagde 3], wonende te [district1]
e. [gedaagde 4], wonende in het [district 2],
f. [gedaagde 5], wonende te [district 1],
g. [gedaagde 6] , wonende te [district 1]
h. [gedaagde 7] , wonende te [district 1],
gedaagden sub b en d t/m h pro sé en in hun hoedanigheid van bestuurslid van gedaagde sub a,
gemachtigde voor gedaagden sub a t/m h: mr. H.R. Lim A Po, advocaat,
Vooraf
Dit vonnis bouwt voort op het in deze zaak gewezen tussenvonnis 21 april 2015.
1. Het verdere verloop van het geding
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en/of –handelingen:
– het proces-verbaal d.d. 22 mei 2015 van de gehouden comparitie van partijen;
– het proces-verbaal d.d. 12 juni 2015 van de voortgezette comparitie van partijen;
– de conclusie tot uitlating na gehouden comparitie van partijen zijdens gedaagden, met een productie;
– de conclusie tot uitlating na gehouden comparitie van partijen en uitlating productie zijdens gedaagden.
1.2 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1 Gedaagden hebben als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat eisers niet- ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering omdat zij geen rechtspersonen zijn zoals gesteld in het verzoekschrift, terwijl er geen wettelijke regeling is die godsdienstige gemeenschappen als rechtspersoon aanwijst. Gedaagden voeren aan dat de zelfstandige onderdelen van de Hervormde Kerk en de Evangelisch-Lutherse Kerk, met name de ‘Evangelische Lutherse Gemeente in Suriname’ en de ‘Hervormde Gemeente van Paramaribo’, wel rechtspersoonlijkheid bezaten, doch zijn eisers sub B en C niet hun rechtsopvolgers.
Met betrekking tot eiseres sub A voeren gedaagden aan dat eiseres sub A volgens haar eigen kerkorde slechts een provincie is van de Broeder Entiteit (Unitas Fratrum), zodat de kerkorde (Church Order of the Unitas Fratrum) beslissend is voor de status van eiseres sub A. Ter adstructie wordt de kerkorde van eiseres sub A als productie overgelegd.
Voorts stellen gedaagden zich op het standpunt dat eisers geen bevoegdheid bezitten om bestuursbesluiten van gedaagde sub a aan te tasten, nu bestuursbesluiten van gedaagde sub a slechts kunnen worden aangetast door gedaagde sub a zelf of door degenen wiens rechten door het besluit zijn geschonden. Volgens gedaagden is geen enkel recht van eisers geschonden door de statutenwijziging, nu zij niet tot de oprichters van gedaagde sub a behoren of deelnemers zijn in gedaagde sub a, terwijl zij in het kader van hun eigen doelstelling geen enkel recht hebben om mede te beslissen over de doelbereiking van gedaagde sub a.
Tevens voeren gedaagden aan dat eisers ingevolge artikel 8 lid 1 van de Wet op Stichtingen geen ontslag van bestuursleden kunnen vorderen, nu zij gezamenlijk noch afzonderlijk als belanghebbende kunnen worden aangemerkt.
Tenslotte voeren gedaagden aan dat eisers niet-ontvankelijk zijn in hun vordering tegen gedaagden sub c en h, omdat gedaagde sub c ten tijde van de statutenwijziging nog geen bestuurslid was van gedaagde sub a, terwijl gedaagde sub h reeds ettelijke jaren geen bestuurslid meer is van gedaagde sub a.
2.2 Eisers voeren hiertegen aan dat zij wel degelijk rechtspersoon zijn en leggen ter adstructie diverse producties over. Ten aanzien van het processueel belang van eisers voeren zij aan dat hun rechten wel degelijk zijn geschonden door de statutenwijziging, met name het recht om bestuursleden te benoemen en te ontslaan, zodat zij ingevolge artikel 8 lid 1 van de Wet op Stichtingen wel belanghebbende zijn. Eisers voeren aan dat gedaagden sub c en h hebben meegewerkt aan de totstandkoming van de statutenwijziging, weshalve zij terecht zijn betrokken.
2.3 Gedaagden voeren hiertegen aan dat gedaagde sub h geen bestuurslid meer is, terwijl gedaagde sub c niet heeft deelgenomen aan de besluitvorming. Gedaagden persisteren dat eisers geen rechtspersonen zijn en beroepen zich op artikel 1666 BW, terwijl de door eisers overgelegde producties worden betwist. Gedaagden persisteren dat aan eisers niet het recht toekomt om de bestuursbesluiten van gedaagde sub a aan te tasten, omdat zij geen inbreng hebben in het besluitvormingsproces binnen gedaagde sub a.
2.4 Tijdens de gehouden comparitie en voortgezette comparitie van partijen is door eisers aangegeven dat de zaak tegen gedaagde sub c zal worden ingetrokken, aangezien hij is overleden. Eveneens zal eiseres zich terugtrekken als eiseres sub C.
Gedaagden sub b en h hebben verklaard dat zij de kerk die zij vertegenwoordigen respectievelijk eiseres sub C en A, op de hoogte hadden gesteld van de voorgenomen statutenwijziging. Gedaagde sub f verklaarde dat zij ervan uit zijn gegaan dat de vertegenwoordiger van eiseres sub B, [naam] , eiseres sub B op de hoogte had gesteld omtrent de noodzaak om de statuten te wijzigen.
Eiseres sub A verklaarde dat er op geen enkel wijze met eisers is overlegd en dat eiseres sub A na onderzoek er echter is gekomen dat de statuten waren gewijzigd.
Eiseres sub B verklaarde eveneens dat gedaagde sub a geen overleg met eisers had gevoerd. Gedaagde sub f verklaarde dat zij geen bestuursleden meer zijn en dat in 2013 er nieuwe bestuursleden zijn gekozen op voordracht van de kerken op basis van de nieuwe statuten. Eiseres sub A verklaarde dat het bestuur heeft gesproken met niet-leden en dat er schriftelijk verwoord moet worden dat de kerken hebben ingestemd met de wijziging.
2.5 De kantonrechter overweegt dat, nu gedaagden zich niet hebben verzet tegen de intrekking van de vordering van eiseres sub C, zal worden verstaan dat de vordering van eiseres sub C tegen gedaagden is ingetrokken. Hiermee is reeds rekening gehouden in de aanhef van dit vonnis.
2.6 Nu er ten aanzien van eiseres sub B geen statuten zijn overgelegd waaruit blijkt dat zij rechtspersoon is, wordt het ervoor gehouden dat eiseres sub B geen rechtspersoon is en zal zij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tegen gedaagden.
2.7 De kantonrechter overweegt dat Par. 81 van de Kerkorde Der Evangelische Broedergemeente in Suriname 1999, als volgt luidt:
“a. De eigendomstitel is “De Evangelische Broedergemeente in Suriname”.
b. De Evangelische Broedergemeente in Suriname is als rechtspersoon eigenares van alle vermogensbestanddelen van alle onderdelen”.
Op grond hiervan overweegt de kantonrechter dat eiseres sub A, mede in acht nemende de door eisers overgelegde hypothecaire uittreksel en beschikking ten name van eiseres sub A, ingevolge voornoemde kerkorde wel rechtspersoon is en derhalve kan worden ontvangen in haar vordering. Het beroep van gedaagden op artikel 1666 BW wordt derhalve verworpen.
2.8 Nu gedaagden zich niet hebben verzet tegen de intrekking van de vordering tegen gedaagde sub c, zal de kantonrechter verstaan dat de vordering tegen gedaagde sub c is ingetrokken.
Ten aanzien van gedaagde sub h, overweegt de kantonrechter dat hij blijkens de notulen d.d. 11 mei 2004 aanwezig was op de bewuste vergadering en de functie van ondervoorzitter van gedaagde sub a bekleedde. Het verweer van gedaagden ter zake wordt derhalve verworpen en kan eiseres sub A worden ontvangen in haar vordering tegen gedaagde sub h.
2.9 Als niet betwist staat vast dat gedaagden sub b, d t/m h geen bestuursleden meer zijn van gedaagde sub a, zodat eiseres sub A niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering tegen gedaagden sub b, d t/m h om hun te ontslaan als bestuursleden, zoals gevorderd onder c van het petitum.
Met betrekking tot de bevoegdheid van eiseres sub A om de nietigheid van de statuten dan wel de nietigheid van het besluit tot wijziging daarvan in te roepen, overweegt de kantonrechter dat zulks slechts een aangelegenheid is van het bestuur van gedaagde sub a zelf. Naar het oordeel van de kantonrechter had eiseres sub A een dergelijke vordering tegen gedaagde sub a moeten instellen middels haar vertegenwoordiger in het bestuur van gedaagde sub a, omdat eiseres sub A niet rechtstreeks deelnam of deelneemt in het bestuur van gedaagde sub a. Eiseres sub A zal derhalve niet- ontvankelijk worden verklaard in het door haar gevorderde onder a en b van het petitum.
2.10 Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van gedaagden gevallen, zoals nader begroot in de beslissing.
3. De beslissing
De kantonrechter
3.1 Verklaart eisers sub A en B niet-ontvankelijk in hun vordering tegen gedaagden sub a, b en d t/m h.
3.2 Verstaat dat eiseres sub C de vordering tegen gedaagden heeft ingetrokken.
3.3 Verstaat dat de vordering tegen gedaagde sub c is ingetrokken.
3.4 Veroordeelt eisers sub A en B in de proceskosten aan de zijde van gedaagden gevallen, tot aan de uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. S.S. Nanhoe-Gangadin en uitgesproken door mr. R.M. Praag, kantonrechters in het Eerste Kanton, leden-plaatsvervanger, ter openbare terechtzitting te Paramaribo, van donderdag 31 augustus 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.
w.g. G. Moerlie w.g. S.S. Nanhoe-Gangadin
w.g. R.M. Praag