SRU-K1-2018-10

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-184437
  • Uitspraakdatum 26 oktober 2018
  • Publicatiedatum 13 september 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Kort geding. De Wet Militair Tuchtrecht is ten onrechte toegepast. Eiser was geen militair meer. Ten onrechte de tuchtstraf van zwaar arrest toegepast.

Uitspraak

KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON

A.R. No. 18-4437
26 oktober 2018

Vonnis in kort geding in de zaak van:

[eiser],
thans onder zwaar arrest in het cellenhuis verbonden aan de Brigade van de Militaire Politie,
eiser,
gemachtigden: mr. C.A.F. Meijnaar en mr. B.A. Pick, advocaten,

tegen

DE STAAT SURINAME, met name het Ministerie van Defensie,
in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
kantoorhoudende te diens Parkette aan de Limesgracht no. 92 te Paramaribo,
gedaagde,
gevolmachtigde: mr. D.G. Duurham, jurist verbonden aan het Buro Landsadvocaat.

1. Het verloop van het proces
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en –handelingen:

  • het inleidend verzoekschrift dat met de producties op 25 oktober 2018 op de griffie der kantongerechten is ingediend;
  • de conclusie van eis die mondeling is genomen op 26 oktober 2018;
  • de conclusie van antwoord die mondeling is genomen op 26 oktober 2018
  • de conclusie van repliek die mondeling is genomen op 26 oktober 2018;
  • de conclusie van dupliek die mondeling is genomen op 26 oktober 2018;
  • de rolbeschikking d.d. 26 oktober 2018, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van de gehouden comparitie van partijen d.d. 26 oktober 2018.

1.2 De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2. De feiten
2.1 Op 30 juli 2018 heeft eiser bij gedaagde het verzoek ingediend om aan hem met ingang van 01 september 2018 eervol ontslag uit militaire dienst te verlenen.

2.2 Op 23 oktober 2018 heeft gedaagde aan eiser de tuchtstraf van zwaar arrest opgelegd voor de duur van 15 dagen.

3. De vordering en de grondslag daarvan
3.1 Eiser vordert, om bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad,:
I) gedaagde te gelasten eiser onmiddellijk in vrijheid te stellen, binnen een uur na de uitspraak, althans binnen een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen termijn, onder verbeurte van een dwangsom van SRD 100.000,- per dag, althans binnen een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dwangsom;
II) gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding.

3.2 Eiser legt aan zijn vordering ten grondslag dat gedaagde een onrechtmatige daad jegens hem pleegt en in strijd handelt met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daartoe stelt hij tegen de achtergrond van de feiten vermeld onder 2 dat hij vanaf 01 september 2018 met ontslag is, geen militair meer is en gedaagde hem onterecht een militaire tuchtstraf heeft opgelegd. Het opleggen van de tuchtstraf is in strijd met de wet en aldus onrechtmatig.

3.3 Gedaagde heeft verweer gevoerd. De kantonrechter komt op dit verweer, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.

4. De beoordeling
4.1 Het spoedeisend belang van eiser blijkt uit de aard van de stellingen, in het bijzonder uit de stelling dat hij vanaf 23 oktober 2018 onder zwaar arrest is.

4.2 De kern van het geschil betreft de beantwoording van de vraag of mag worden aangenomen dat eiser reeds met ontslag is, dan wel nog in militaire dienst is. Volgens de stelling van eiser is hij geen militair meer, omdat hij vanaf 01 september 2018 niet meer in militaire dienst is. Gedaagde daarentegen stelt zich op het standpunt dat gedaagde nog in militaire dienst is, omdat er zoals de kantonrechter gedaagde begrijpt, nog geen ontslagresolutie is waaruit dat blijkt. In dat licht heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast voor het inwinnen van inlichtingen. Dit ook, temeer daar het een feit van algemene bekendheid is dat het formaliseren van ontslagresoluties binnen het overheidsbestuur maanden kan duren.

4.3 Ter comparitie van partijen d.d. 26 oktober 2018 zijn de volgende feiten aan het licht gekomen:

  • eiser heeft zijn resterende verlofdagen opgenomen, met goedkeuring van zijn meerdere en is in aansluiting daarop per 01 september 2018 niet meer aan het werk verschenen. Eiser is ervan uitgegaan dat hij per die datum met ontslag is, omdat zulks hem zou zijn medegedeeld;
  • vanaf 01 september 2018 heeft eiser geen gebruik kunnen maken van de geneeskundige voorzieningen waarop militairen aanspraak maken;
  • vanaf 01 september 2018 ontvangt eiser geen salaris meer van gedaagde;
  • eiser heeft zijn standaarduitrusting reeds bij gedaagde ingeleverd;
  • eiser is vanaf 01 september 2018 elders werkzaam.

Deze feiten in onderling samenhang beschouwd en gelezen, maken het voor de kantonrechter voldoende aannemelijk dat eiser met ingang van 01 september 2018 met ontslag is en sedertdien niet meer de status van militair heeft. Dit brengt de kantonrechter tot de voorlopige slotsom dat gedaagde op 23 oktober 2018 onterecht de Wet Militair Tuchtrecht op eiser heeft toegepast en aldus onrechtmatig jegens eiser heeft gehandeld, met alle nadelige gevolgen van dien voor eiser.

4.4 Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen zal de door eiser gevraagde voorziening worden toegewezen.

4.5 Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Deze omvatten tot de dag van de uitspraak: het vastrecht ad SRD 50,- en de kosten voor oproep per exploot van een deurwaarder ad SRD 250,-.

5. De beslissing
De kantonrechter:

5.1 Veroordeelt gedaagde om eiser op heden d.d. 26 oktober 2018 om uiterlijk 19.30 uur in vrijheid te stellen.

5.2 Veroordeelt gedaagde tot het betalen van een dwangsom ad SRD 10.000,- (Tienduizend Surinaamse Dollar) per uur, voor elk uur gedaagde nalaat aan de beslissing onder 5.1 te voldoen.

5.3 Verklaart hetgeen hiervoor onder 5.1 en 5.2 is beslist uitvoerbaar bij voorraad.

5.4 Veroordeelt gedaagde in de proceskosten aan de zijde van eiser gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op SRD 300,- (Driehonderd Surinaamse Dollar).

Dit vonnis is gewezen en ter openbare terechtzitting uitgesproken door de kantonrechter in het eerste kanton, mr. S.M.M. Chu, op vrijdag 26 oktober 2018 te Paramaribo, in aanwezigheid van de fungerend-griffier.