- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-180001
- Uitspraakdatum 08 februari 2018
- Publicatiedatum 13 september 2019
- Rechtsgebied Burger-overheid
-
Inhoudsindicatie
Een 2e verlengingsbeschikking dient inhoudelijk voort te borduren op de oorspronkelijke beschikking en kunnen additionele voorwaarden NIET als donderslag bij heldere hemel aan belanghebbenden worden opgedrongen.
Artikel 27 lid 4, Decreet Mijnbouw biedt aan de minister van N.H. geen discretionaire bevoegdheid om éénzijdig nadere bijzondere voorwaarden op te nemen in een verlengingsbeschikking. Het handelen van gedaagde in dit specifiek geval riekt naar willekeur en draagt zorg voor rechtsonzekerheid.
SJB dec. 2018 no. 3
Uitspraak
DE KANTONRECHTER IN HET EERSTE KANTON
A.R. No. 18-0001
08 februari 2018
Vonnis in kort geding inzake:
N.V. NATURE BEAUTY
rechtspersoon, gevestigd aan de Twee Kinderenweg no. 46
te Paramaribo,
eiseres in kort geding,
gemachtigde: mr. R. Sohansingh, advocaat
tegen
DE STAAT SURINAME,
met name het Ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen,
te dezen vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal
bij het Hof van Justitie, zetelende te diens Parkette aan de
Limesgracht no. 92 te Paramaribo,
gedaagde in kort geding,
gemachtigde: mr. N.U. van Dijk, advocaat.
De Kantonrechter in het Eerste Kanton spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis in kort geding uit;
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:
- Het inleidend rekest met bijlagen hetwelk op 02 januari 2018 op de griffie der kantongerechten is ingediend;
- De mondelinge conclusie van eis;
- De schriftelijke conclusie van antwoord, onder overlegging van productie;
- De mondelinge conclusies van re- en dupliek respectievelijk uitlating producties;
1.2 De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis is hierna bepaald op heden.
2. Waarvan kan worden uitgegaan
2.1 Op 24 november 2017 heeft de Kantonrechter gedaagde veroordeeld om:
A. binnen 1 (een) week na uitspraak van dit vonnis aan eiseres bij beschikking de tweede verlenging van het recht tot exploratie naar goud en andere mineralen te verstrekken en thans bekend is als [GMD no.1] op het perceelland vermoedelijk groot 17.645 hectaren, deel uitmakende van het perceelland groot 26.467 hectare gelegen in het district Sipaliwini ten Oosten van de Saramaccarivier en aan weerszijden van de Kleine Saramaccarivier, onder verbeurte van een dwangsom van SRD 500.000,= per dag voor elke dag dat gedaagde in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen, met dien verstande dat de te verbeuren dwangsommen het bedrag van SRD 10.000.000,= niet te boven gaan.
B. De aan derden uitgegeven beschikkingen ter uitoefening van mijnbouwrechten op het perceelland vermoedelijk groot 17.645 hectaren, deel uitmakende van het perceelland groot 26.467 hectaren gelegen in het district Sipaliwini ten Oosten van de Saramaccarivier en aan weerszijden van de Kleine Saramaccarivier in te trekken, onder verbeurte van een dwangsom van SRD 500.000,= per dag voor elke dag dat gedaagde in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen, met dien verstande dat de te verbeuren dwangsommen het bedrag van SRD 10.000.000,= niet te boven gaan.
2.2 Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
2.3 Vermeld vonnis is op 24 november 2017 aan gedaagde betekend;
2.4 Op 4 december 2017 in de middag is er een “tweede verlengingsbeschikking” verstrekt (de kantonrechter begrijpt: aan eiseres);
3. De standpunten van partijen
3.1 Eiseres vordert – kort samengevat – dat bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad primair zal worden opgeschort/geschorst de in het petitum van het inleidend rekest nader genoemde bepalingen en voorwaarden casu quo aanvullingen in de tweede verlengingsbeschikking van het recht tot Exploratie naar Goud en andere Mineralen, [GMD no. 1], gedateerd 30 november 2017, ten name van eiseres. Voorts vordert zij dat gedaagde zal worden verboden om handelingen te plegen die enige beperking en/of stopzetting van de tweede exploratiebeschikking van eiseres tot gevolg heeft anders dan wanneer eiseres in strijd zou handelen met de voorwaarden en bepalingen zoals opgenomen in de eerdere beschikkingen bekend onder [GMD no. 2] en [GMD no.3] en indien eiseres in strijd zou handelen met de tweede verlengingsbeschikking na schorsing casu quo opschorting van de voorwaarden en bepalingen casu quo aanvullingen zoals onder het 4e sustenu en punt A van het petitum vermeld, op straffe van een dwangsom van per dag die gedaagde aan eiseres zal verbeuren voor elke dag dat zij in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen. Subsidiair vordert eiseres – kort samengevat – dat gedaagde zal worden veroordeeld om binnen 1 x 24 uur na uitspraak de door haar aan eiseres verstrekte tweede verlengingsbeschikking gedateerd 30 november 2017 [GMD no.1] te corrigeren, in dier voege dat de in het petitum genoemde voorwaarden, bepalingen en aanvullingen uit de beschikking [GMD no. 1] worden verwijderd casu quo ongedaan worden gemaakt, op straffe van een dwangsom van SRD 500.000,= per dag. Tenslotte vordert zij dat gedaagde zal worden veroordeeld in de kosten van het geding.
3.2 Aan de vordering legt eiseres – naast voormelde vaststaande feiten – ten grondslag, zakelijk weergegeven en in zoverre ten deze van belang, dat uit de overgelegde beschikking blijkt dat gedaagde niet, althans niet geheel heeft voldaan aan de wet en het vonnis. Gedaagde heeft namelijk bij deze beschikking een aantal nieuwe bepalingen en voorwaarden opgenomen casu quo aanvullingen gepleegd, als gevolg waarvan eiseres ernstig beperkt wordt in de uitoefening van haar exploratieactiviteiten, zodanig zelfs dat het door gedaagde aan haar verstrekte exploratierecht (gedeeltelijk) illusoir is gemaakt. Vergeleken met de oorspronkelijke beschikkingen de data 5 augustus 2010 ( [GMD no. 2]) en 10 januari 2014 ([GMD no.3]) blijkt namelijk dat gedaagde in de “tweede verlengingsbeschikking”de navolgende bepalingen en voorwaarden heeft toegevoegd, althans aanvullingen heeft gedaan:
a. Pagina 1 punt 6: “Jurisprudentie m.n. het Samaaka en Kalina/Lokono vonnis”.
b. Pagina 2 onder II:
- Punt a is gewijzigd c.q. aangevuld met “van de aldaar in stam verband wonende “tribale en inheemse volkeren
- Onder punt f is toegevoegd: “naleving van de milieustandaarden van de Wereldbank”. Op deze pagina onder g staat in de voorwaarden dat de verlenging van het recht van exploratie slechts mogelijk zal zijn, zolang Nature Beauty zal voldoen aan de punten b, c, d, e en f. Aan deze bepaling is dus onder punt f genoemde voorwaarde toegevoegd.
c. Pagina 2 en 3 onder III:
- Onder b is toegevoegd: “en/of ministeriele beschikking”.
- Onder d is toegevoegd: “waarbij er met in achtneming van de waarden en normen van de plaatselijke gemeenschappen gehandeld zal worden”.
- Onder f is een nieuwe voorwaarde opgenomen: “de aanvraag van het recht van exploitatie slechts gegeven kan worden indien er consultatie en toestemming is van de aldaar in stamverband wonende tribale en inheemse volkeren”.
- Onder g is toegevoegd: “.. en verder aan punt III”.
- Onder j heeft gedaagde een nieuwe voorwaarde toegevoegd: “de waterwegen geen onderdeel zijn van dit mijnbouwrecht”.
- Onder k is een voorwaarde toegevoegd die overigens reeds in artikel 11 van het decreet Mijnbouw staat: “bij overdracht en verhuur van dit mijnbouwrecht schriftelijke goedkeuring vooraf is vereist van het gezag dat tot verlening van dit recht bevoegd is”.
Deze bepalingen en voorwaarden waren dus niet in de eerste twee beschikkingen opgenomen. De nieuwe bepalingen en voorwaarden in de tweede verlengingsbeschikking zijn in strijd met de wet en het vonnis, aangezien een verlengingsbeschikking een prolongatie inhoudt en er daarbij geen ruimte is voor het invoegen van nieuwe bepalingen en het stellen van nieuwe voorwaarden anders dan de wet toelaat, terwijl daar er ook geen enkel in rechte te respecteren belang mee gemoeid is. Met de verlenging diende slechts alleen de tijdsduur en de grootte van het terrein te worden aangepast, doch mochten er geen nieuwe bepalingen en voorwaarden aan de beschikking worden toegevoegd. Met en aantal van deze nieuwe bepalingen en voorwaarden heeft gedaagde het vonnis van de kantonrechter ondermijnd en wordt eiseres ernstig beperkt in de uitoefening van haar exploratieactiviteiten, zelfs zodanig dat het door gedaagde aan haar verstrekte exploratierecht (gedeeltelijk) illusoir is gemaakt. Dit geldt bijvoorbeeld voor de nieuwe voorwaarde die gedaagde aan eiseres oplegt dat zij “de milieu standaarden van de Wereldbank” zal naleven en de bepaling waarin wordt gesteld dat “de waterwegen geen onderdeel zijn van dit mijnbouwrecht”. Voornoemde beperkingen die gedaagde thans in de tweede verlengingsbeschikking heeft opgenomen hebben tot gevolg dat er geen sprake is van een verlenging van een eerder afgegeven vergunning als bedoeld met het vonnis en de wet, doch dat gedaagde een geheel nieuwe vergunning heeft afgegeven met daarin zodanige bepalingen en voorwaarden, waardoor eiseres niet op dezelfde wijze als onder de eerste twee beschikkingen haar activiteiten kan uitvoeren. Gedaagde heeft geen enkele onderbouwing gegeven voor zijn beslissing om deze nieuwe voorwaarden en bepalingen in de laatst afgegeven beschikking toe te voegen. Hiermee handelt gedaagde onrechtmatig jegens eiseres, zijnde dat er hier sprake is van in strijd handelen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het vertrouwens-, motiverings-, rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsbeginsel. Eiseres vreest dat gedaagde met deze nieuwe bepaling en voorwaarden tracht het eiseres onmogelijk te maken om activiteiten te ontplooien en erger nog, om het eiseres in de toekomst onmogelijk te maken in aanmerking te kunnen komen voor een exploitatiebeschikking, dan wel daarover in de toekomst te kunnen beschikken. Het is in het vorig proces reeds gebleken dat er door gedaagde alles aan wordt gedaan om bedoeld exploratiegebied terug te nemen teneinde het aan derden te verstrekken. Hierdoor zal eiseres enorme schade lijden, ondanks de opgelopen en verbeurde dwangsom. Eiseres heft enorme investeringen gedaan en dreigt dan een grote schade te lijden door toedoen van gedaagde;
3.3 Gedaagde heeft verweer gevoerd en de kantonrechter zal daarop in het hiernavolgende – voor zover voor de beslissing van belang – terugkomen;
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Het spoedeisend belang van eiseres bij de ingestelde vordering vloeit voort uit de stellingen van het inleidend rekest alsmede de aard van het gevorderde. Aan het voorgaande doet niet af hetgeen gedaagde bloot heeft aangevoerd ter afwering daarvan
4.2 Gedaagde heeft als verweer aangevoerd-kort gezegd en voor zover voor de beslissing van belang–dat zij wel degelijk voldaan heeft aan het vonnis van de kantonrechter de dato 24 november 2017. Anders dan eiseres beweert is er geen sprake van geheel nieuwe voorwaarden oftewel nieuwe bepalingen in de verlengingsbeschikking. Gedaagde heeft inderdaad belangrijke aanvullingen aangebracht in de beschikking. Echter is dit geheel conform jurisprudentie en de laatste internationale- en nationale ontwikkelingen in het mijnbouwrecht. Echter is er aan de essentie van de beschikking niets veranderd. Voorts heeft gedaagde aangevoerd dat artikel 27 lid 4 van het Decreet Mijnbouw E-58 als volgt luidt: “Alvorens tot verlenging van het recht tot exploratie over te gaan, kan de Minister een overeenkomst met de aanvrager aangaan inzake de bijzondere voorwaarden waaronder het recht tot exploratie zal worden uitgeoefend”. Alhoewel de Minister in onderhavige casus niet een dergelijke overeenkomst is aangegaan, impliceert dit artikel dat het tot de discretionaire bevoegdheid van de Minister behoort om nadere voorwaarden te koppelen aan de uitgifte van een beschikking. Het aanvullen van een beschikking behoort wel tot de discretionaire bevoegdheid van de Minister, des te meer er niets veranderd is aan de essentie van de beschikking. Voorts heeft gedaagde aangegeven dat eiseres de verlengingsbeschikking reeds heeft ingeschreven waarmee zij blijk heeft gegeven zich te berusten in de verlengingsbeschikking immers had zij anders het recht niet ingeschreven;
4.3 Waar gaat het in dit geding om? Gedaagde is bij vonnis van de kortgedingrechter d.d. 24 november 2017 veroordeeld zoals hiervoor onder 2.1 van dit vonnis is aangegeven. Voormeld vonnis is op 24 november 2017 aan gedaagde betekend. Gedaagde heeft pas op 04 december 2017 uitvoering gegeven aan het bepaalde in voormeld vonnis (dus bijkans 10 dagen na betekening van het vonnis) terwijl in het vonnis een termijn van een week was opgenomen. Daarenboven zijn er aanvullende casu quo nieuwe voorwaarden zijdens gedaagde opgenomen in de verlengingsbeschikking waartegen eiseres ageert in dit geding terwijl gedaagde aanvoert dat er geen vuiltje aan de lucht is aangezien de essentie van de verlengingsbeschikking ongewijzigd is gebleven en gedaagde daardoor niet in enig rechtens te respecteren belang is geschaad;
4.4 Na doorname van de gedingstukken komt de kantonrechter tot de navolgende slotsom. In casu is er reeds een beslissing van Onze Ambtsgenote de dato 24 november 2017 weshalve deze kantonrechter in dezelfde instantie niet zal treden in de beoordeling van voormeld vonnis. Evenwel schijnt er in de executiefase van voormeld vonnis een geschil gerezen te zijn. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter blijkt uit de handelingen van gedaagde in onderhavige zaak van het begin af aan een zekere mate van onwilligheid zijdens gedaagde om de tweede verlengingsbeschikking aan eiseres te verstrekken. Bij de aanvraag daarvan werden volgens de stellingen van eiseres, welke niet zijn weersproken door gedaagde, additionele eisen gesteld waaraan voldaan diende te worden door eiseres. Nadat aan deze additionele eisen was voldaan bleek gedaagde niet bereid om tot een tweede verlenging van de beschikking van eisers over te gaan en was er daarvoor een kortgedingprocedure nodig teneinde afgifte van de tweede verlengingsbeschikking te bewerkstelligen. Nadat gedaagde daartoe was veroordeeld besloot gedaagde “aanvullende”voorwaarden in de tweede verlengingsbeschikking op te nemen die in feite – in de visie van de kantonrechter – geheel nieuwe voorwaarden blijken te zijn, zoals onder andere de voorwaarde strekkende tot naleving van de milieustandaarden van de Wereldbank alsmede de voorwaarde strekkende tot inachtneming van de waarden en normen van de plaatselijke gemeenschappen. Voorts is ook bepaald door gedaagde dat de waterwegen geen onderdeel zijn van dit mijnbouwrecht. Deze nieuwe voorwaarden blijken –zoals eiseres terecht heeft aangevoerd– een vergaande beperking casu quo inperking van het aan eiseres verleende recht van exploratie in te houden. In de visie van de kantonrechter dient een tweede verlengingsbeschikking inhoudelijk in hoofdlijnen voort te borduren op de oorspronkelijke beschikking en dienen additionele voorwaarden niet als donderslag bij heldere hemel aan belanghebbenden te worden opgedrongen, die uitgaande van de wettelijke bepalingen en anticiperend op de goedkeuring van hun verlengingsaanvraag ruime investeringen hebben gepleegd. Immers is de wetgever kennelijk van hetzelfde standpunt uitgegaan waarbij in artikel 27 lid 4 van Decreet Mijnbouw (E-58) is aangegeven dat de Minister een overeenkomst met de aanvrager kan aangaan inzake de bijzondere voorwaarden waaronder het recht tot exploratie zal worden uitgeoefend. Indien gedaagde meent in voormeld wetsartikel een discretionaire bevoegdheid voor de Minister te constateren waarbij die eenzijdig nadere bijzondere voorwaarden kan opnemen in een verlengingsbeschikking, getuigt dat in de visie van de kantonrechter van een onjuiste rechtsopvatting. De kantonrechter zal derhalve voorbijgaan aan al hetgeen gedaagde dienaangaande heeft aangevoerd.
4.5 Voorts heeft gedaagde aangevoerd dat het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens beslissingen heeft gegeven ten aanzien van de in stamverband levende volkeren en dat daarmede rekening dient te worden gehouden bij de uitgifte van vergunningen. Eveneens heeft gedaagde aangevoerd dat de mensenrechtenverdragen rechtstreekse werking hebben. Dienaangaande overweegt de kantonrechter dat wat daar ook van zij het in dit geding bevreemding wekt dat gedaagde zich plotseling in allerlei bochten wringt met een beroep op mensenrechtenverdragen waar Suriname al een hele tijd partij bij is casu quo jurisprudentie van het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens. Immers had het op de weg van gedaagde gelegen om het voorgaande ruimschoots van tevoren kenbaar te maken aan belanghebbenden en deze zaken met een vooraf aangekondigde ingangsdatum te implementeren zodat belanghebbenden niet verrast zouden worden zoals in casu het geval is geweest. Door het voorgaande als donderslag bij heldere hemel (“out of the blue sky”) te implementeren voor een specifiek geval laadt gedaagde het odium op zich van willekeurig handelen en het creëren van rechtsonzekerheid. Daarenboven is gesteld doch niet gebleken dat voornoemde voorwaarden standaard in elke beschikking worden opgenomen. Aangezien gedaagde ter adstructie daarvan slechts één (1) beschikking ten processe ter inzage heeft overgelegd, waaruit dus geenszins de conclusie kan worden getrokken dat het opnemen van voornoemde voorwaarden een vaste gedragslijn van gedaagde is. Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter het daartoe strekkend verweer van gedaagde verwerpen;
4.7 Al het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd leidt tot de slotsom dat de grondslag van het gevorderde aannemelijk is geworden in rechte en dat het primair gevorderde voor toewijzing in aanmerking komt. Door nieuwe voorwaarden in de verlengingsbeschikking op te nemen heeft gedaagde onrechtmatig gehandeld jegens eiseres die erop mocht vertrouwen dat de tweede verlengingsbeschikking onder dezelfde voorwaarden als de oorspronkelijke beschikking aan haar zou worden verleend. De kantonrechter ziet aanleiding om de mede gevorderde dwangsom te limiteren tot SRD. 10.000.000,= hetgeen inmiddels een vaste gedragslijn van de kantonrechter is. Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de gedingkosten aan de zijde van eiseres gevallen en zoals hierna in het dictum te begroten;
4.8 Bespreking van de overige stellingen en weren van partijen zal de kantonrechter, als voor de beslissing niet relevant zijnde, achterwege laten;
5. De beslissing in kort geding
De kantonrechter:
5.1 Schorst de navolgende bepalingen en voorwaarden casu quo aanvullingen in de tweede verlengingsbeschikking van het recht tot Exploratie naar Goud en andere Mineralen, [GMD no. 1], gedateerd 30 november 2017, ten name van eiseres:
Op pagina 1 punt 6: “Jurisprudentie m.n. het Samaaka en Kalina/Lokono vonnis”.
Op pagina 2:
- onder ll punt a: “van de aldaar in stam verband wonende “tribale en inheemse volkeren
- onder punt f: “naleving van de milieustandaarden van de Wereldbank”.
- onder g derde regel “en f”;.
- punt lll b: “en/of ministeriële beschikking”.
- onder lll onder d: “waarbij er met in achtneming van de waarden en normen van de plaatselijke gemeenschappen gehandeld zal worden”.
Op pagina 3:
- onder lll f : “de aanvraag van het recht van exploitatie slechts gegeven kan worden indien er consultatie en toestemming is van de aldaar in stamverband wonende tribale en inheemse volkeren”.
- onder lll g: “.. en verder aan punt lll”.
- onder lll j: “de waterwegen geen onderdeel zijn van dit mijnbouwrecht”.
- onder lll k: “bij overdracht en verhuur van dit mijnbouwrecht schriftelijke goedkeuring vooraf is vereist van het gezag dat tot verlening van dit recht bevoegd is”.
5.2 Verbiedt gedaagde om handelingen te plegen die enige beperking en/of stopzetting van de tweede exploratiebeschikking van eiseres tot gevolg heeft anders dan wanneer eiseres in strijd zou handelen met de voorwaarden en bepalingen zoals opgenomen in de eerdere beschikkingen bekend onder [GMD no. 2] en [GMD no. 3] of indien eiseres in strijd zou handelen met de tweede verlengingsbeschikking na schorsing van de voorwaarden en bepalingen casu quo aanvullingen zoals onder 5.1 van dit vonnis is vermeld, op straffe van een dwangsom van SRD 500.000,= (vijfhonderdduizend Surinaamse Dollars) per dag die gedaagde aan eiseres zal verbeuren voor elke dag dat zij in gebreke blijft aan het bepaalde in dit vonnis te voldoen, het bedrag van SRD 10.000.000,= (tien miljoen Surinaamse Dollars) niet te boven gaand;
5.3 Verklaart dit vonnis voor zover nodig uitvoerbaar bij voorraad.
5.4 Veroordeelt gedaagde in de gedingkosten aan de zijde van eiseres gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op SRD 313,= (driehonderd en dertien Surinaamse Dollars).
5.5 Weigert hetgeen meer of anders is gevorderd.
Aldus gewezen door mr. A. Charan, kantonrechter in het Eerste Kanton in kort geding, en in het openbaar uitgesproken te Paramaribo op de terechtzitting van donderdag 08 februari door mr. A.C. Johanns, Kantonrechter-Plaatsvervanger in het Eerste Kanton in kort geding in tegenwoordigheid van de griffier.
w.g. J. Pinas w.g. A.Charan
w.g. A.C. Johanns