SRU-K1-2018-15

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-181158
  • Uitspraakdatum 29 maart 2018
  • Publicatiedatum 29 mei 2020
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Er is sprake van een klaarblijkelijk juridische of feitelijke misslag als de vergissing in het recht of in de feiten zó in het oog springt, dat daarover geen redelijke twijfel kan bestaan. De kantonrechter constateert dat gedaagde zich op het standpunt stelt dat het Raadsvoorstel tot bewijs dient dat een schikking met de Staat is tot stand gekomen en eisers op grond van dit Raadsvoorstel het met de Staat overeengekomen bedrag ad US$ 11.500.00,- daadwerkelijk hebben geïnd.
    Naar het voorlopig oordeel kan een Raadsvoorstel niet tot bewijs dienen dat er een schikking is getroffen. Dit, omdat een Raadsvoorstel niet het karakter draagt van een schikkingsovereenkomst en derden geen rechten daaraan kunnen ontlenen.
    De kantonrechter merkt op dat het vaste jurisprudentie is dat in kort geding een geldvordering slechts voor toewijzing in aanmerking komt, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn terwijl voorts uit onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling – bij afweging van de belangen van partijen – aan toewijzing niet in de weg staat.

Uitspraak

KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. No. 18-1158
29 maart 2018

Vonnis in kort geding in de zaak van

A. BLUE WING AIRLINES N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
B. [eiseres sub B],
wonende te [district],
eisers,
gemachtigde: mr. H.R. Schurman, advocaat,

tegen

N.V. JUSESUR h.o.d.n. SEWCHARAN ADVOCATEN,
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
gedaagde,
gemachtigde: mr. G.R. Sewcharan, advocaat,

1. Het procesverloop

1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken/-handelingen:

  • het inleidend verzoekschrift dat op 15 maart 2018 op de griffie der kantongerechten is ingediend, met producties;
  • de conclusie van eis die mondeling is genomen op 21 maart 2018;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.

1.2. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2. De feiten

2.1 Eiseres sub A is een luchtvaartonderneming. Op 17 mei 2010 had de Staat in verband met een vliegtuigongeluk aan eiseres sub A een vliegverbod opgelegd om met 2 vliegtuigen haar luchtvaartoperaties te verrichten. Als gevolg van dit verbod dat achteraf volgens het standpunt van eiseres sub A onrechtmatig bleek te zijn, heeft eiseres sub A schade geleden.

In dat licht heeft eiseres sub B zich op 17 januari 2013 namens eiseres sub A tot gedaagde gewend voor juridische bijstand om de geleden schade van de Staat te incasseren.

2.2 Gedaagde heeft middels een schrijven d.d. 07 mei 2013 aan eiseres sub A kenbaar gemaakt de opdracht om haar juridische bijstand te verlenen te hebben aanvaard. In dat schrijven heeft gedaagde de declareergrondslag als volgt verwoord.

“ Ik stel voor om twee percentages met Blue Wing Arilines N.V. af te spreken:
– Indien de inning van de geleden schade door middel van onderhandelen, ongeacht de duur en de intensiteit, zal zijn geschied, bedraagt het honorarium op basis van een uurtarief van US$ 75.00

– Indien de inning van de geleden schade door middel geschiedt na verkrijging van rechtsingang, bedraagt het honorarium op basis van een uurtarief van US$ 75.00 en een fee van US$ 7.500

– Indien de inning van de geleden schade door middel geschiedt na verkrijging van rechtsingang, dupliek, repliek bij comparitie van de Rechter, bedraagt het honorrium op basis van een uurtarief van US$ 75.00 plus een fee van US$ 25.000

– Indien de inning van de geleden schade door middel geschiedt na verkrijging van een vonnis van de Kantonrechter, bedraagt het honorarium op basis van een uurtarief US$ 75.00 plus een fee van 5%

– Indien de inning van de geleden schade door middel geschiedt na verkrijging van een vonnis van de Kantonrechter, bedraagt het honorarium op basis van een uurtarief van US$ 75.00 plus een fee van 5%

– Indien de inning van de geleden schade door middel geschiedt na verkrijging van een vonnis van het Hof van Justitie, bedraagt het honorarium op basis van een uurtarief van US$ 75.00 plus een fee van 7,5% van het werkelijk geind bedrag.

Deze tarieven zijn exclusief overige kosten (onder andere deurwaarders- en vastrechtkosten).

Voor het geval er helemaal geen positief resultaat wordt bereikt, met andere woorden er wordt uiteindelijk na onderhandelen en/of procederen niets geind, niets moet worden uitgesloten, dan stel ik voor dat mijn vergoeding gebaseerd wordt op een sterk verlaagd uurtarief ad US$ 75,- voor de aan de zaak bestede tijd. Dit uurtarief exclusief 8% omzetbelasting en exclusief overige kosten”.

2.3 Bij schrijven d.d. 31 juli 2013 heeft gedaagde de Minister van TCT in kennis gesteld van zijn betrokkenheid bij het geschil tussen eiseres sub A en de Staat Suriname.

2.4 Op 07 oktober 2013 heeft gedaagde aan eiseres sub A een prijsvoorstel gedaan van de in de zaak verrichtte en te verrichten werkzaamheden en heeft eiseres sub A bij schrijven d.d. 13 oktober 2103 aan gedaagde een tegenvoorstel gedaan. Daar partijen geen overeenstemming konden bereiken, heeft eiseres sub A de aan gedaagde gegeven opdracht opgezegd welke opzegging gedaagde op 29 oktober 2013 heeft aanvaard.

2.5 Op 11 februari 2014 heeft eiseres sub A opnieuw dezelfde opdracht aan gedaagde gegeven. Bij schrijven d.d. 15 maart 2014 heeft gedaagde de opdracht aanvaard. In dat schrijven heeft gedaagde de prijsafspraken als volgt vastgelegd:
“(….)
Ik bevestig voor de goede orde de gemaakte prijsafspraken. Deze zijn overeenkomstig het schrijven d.d. 7 oktober 2013 mijnerzijds, met dien verstande dat het daarin opgenomen percentage is gesteld op 7% in plaats van 7,5%”.

2.6 Vanaf februari 2014 is gedaagde in onderhandeling met het Ministerie van Transport, Communicatie en Toerisme (hierna afgekort TCT) geweest, welke onderhandeling op 12 maart 2014 heeft geresulteerd in het totstandkomen van een Raadsvoorstel dat is opgemaakt door de minister van TCT met [nummer]. In het Raadsvoorstel is opgenomen het voorstel om een bedrag ad US$ 11.500.000,- als schade aan eiseres sub A uit te keren. Dit Raadsvoorstel diende de minister van TCT nog aan de Raad van Ministers ter goedkeuring aan te bieden.

2.6 Bij schrijven van 24 maart 2016 heeft eiseres sub A aan gedaagde medegedeeld dat mr. H.R. Schurman door haar is aangewezen voor afhandeling van de rechtszaak tegen de Staat Suriname. In dat schrijven heeft eiseres sub A aan gedaagde gevraagd de einddeclaratie volgens het afgesproken uurtarief voor haar op te sturen.

2.7 Bij schrijven d.d. 06 februari 2017 is aan gedaagde medegedeeld dat hij zijn werkzaamheden dient te declareren op basis van gewerkte uren. Ter zake heeft de gemachtigde van eiseres sub A het volgende in het schrijven vermeld:

“ Naar aanleiding van een tussen u en mijn cliente onstaan dispuut heeft mijn cliente u zowel mondeling als schriftelijk bericht dat zij geen prijs meer stelt op uw rechtskundige hulp bij opgemelde zaak.

Tevens heeft zij u gevraagd om uw factuur bij haar in te dienen waarin u gespecificeerd uw tot dan toe verrichte werkzaamheden omschrijft op basis van de gewerkte uren. Na ontvangst van deze factuur zal cliente uw factuur reviewen waarna ik u hierover nader bericht.

Gelet op de financieel precaire situatie waarin het bedrijf zich thans bevindt, vraag ik dringend uw medewerking binnen 8 (acht) dagen na heden de factuur aan mij te willen doen toekomen. Indien de factuur mij niet binnen 8 (acht) dagen na heden heeft bereikt, zal mijn cliente u US$ 1.500,- (…) betalen voor naar schatting 20 gewerkte uren. Daarna is hij u niets meer verschuldigd”.

2.8 Bij schrijven d.d. 20 juni 2017 heeft gedaagde de factuur d.d. 20 juni 2017 met nr. 17.06.333 aan eiseres sub A en diens gemachtigde opgestuurd. In dat schrijven heeft gedaagde onder meer het volgende vermeld:
“(….)
Uw stelling in de eerste alinea van uw schrijven gaat, zoals u zelf behoort te weten, niet op want er is geind, dus het tarief van US$ 75,- per uur is niet van toepassing.

Dat de inning niet door Sewcharan Advocaten is gedaan, doet daar niets aan af. Sewcharan Advocaten heeft wel al de onderhandelingen gevoerd, adviezen gegeven en werkzaamheden verricht die de inning door uw cliente thans mogelijk hebben gemaakt.
(….)
Voor wat betreft het honorarium waarop Sewcharan Advocaten aanspraak maakt, kan op geen enkele wijze en onder geen enkele voorwaarde akkoord gegaan worden met het voorstel van uw cliente ad US$ 1.500,-.
Vaststaat immers dat uw cliente geind heeft en vaststaat ook dat er niet geprocedeerd is. Vaststaat ook dat Sewcharan Advocaten tot aan de tostandkoming van de schikking de overeengekomen diensten correct heeft verleend. Ik doe u hierbij een afschrift toekomen van mijn schrijven d.d. 7 oktober 2013, waaruit de gemaakte prijsafspraak blijkt.
Het als honorarium te hanteren vergoeding, is zoals overeengekomen daarom 5% van het geinde bedrag. Het is Sewcharan Advocaten niet bekend welk bedrag door haar gewezen, thans uw cliente, uiteindelijk is geind.
Wel is het Sewcharan Advocaten bekend dat de zaak geschikt was voor een bedrag van US$ 11.500.000,-. Zoals u weet, heeft uw cliente kort voordat de inning zou plaatsvinden, in ieder geval nadat de deal rond was, zonder reden, de bijstandsverlening door Sewcharan Advocaten opgezegd.

Indien er dus niet een minnelijke settlement wordt bereikt in dezen zal Sewcharan Advocaten genoodzaakt zijn het aan haar toekomende honorarium ad US$ 575.000,- door tussenkomst van de rechter van uw cliente te vorderen. De factuur bestemd voor uw cliente doe ik u hierbij alvast toekomen (bijlage 2). Is er een ander bedrag geind dan de US$ 11.500.000,- waarvoor er was geschikt, dan verneem ik zulks van u, waarna de factuur dienovereenkomstig aangepast zal worden”.

2.9 Per exploot van een deurwarader d.d. 11 juli 2017 is eiseres sub A in gebreke gesteld tot betaling van het bedrag af US$ 575.000,-. Daar de uitbetaling uitbleef heeft gedaagde een vordering ter zake tegen eisers ingesteld in de kort geding zaak bekend onder A.R.No. 17-4395.

2.10 Op 15 februari 2018 heeft de kantonrechter in kort geding vonnis gewezen in de hiervoor vermelde zaak en zijn eisers veroordeeld om aan gedaagde tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van US$ 575.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente ad 6% per jaar met ingang van 16 oktober 2017 en tot betaling van de proceskosten ad SRD 790,-. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.11 In het hiervoor vermeld vonnis heeft de kantonrechter ter zake het tussen partijen bestaande geschil, voor zover voor de beslissing van belang, onder meer het volgende overwogen:

‘ 4.4.1 Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter heeft eiseres (lees thans gedaagde) voldoende aannemelijk gemaakt dat er een schikking tot stand is gekomen tussen gedaagden en de Staat. Dit blijkt met name uit het onder 4.2 hiervoor omschreven raadsvoorstel van de minister van TCT en voorts uit de brief van de minister van Financien d.d. 3 juli 2007, in welke brief deze minister impliciet aangeeft dat er wel een schikking is bereikt tussen gedaagde sub A en de Staat. Alhoewel de minister van Financien in voormelde brief heeft aangegeven dat de argumenten en werkzaamheden van mr. G. Sewcharan op geen enkele wijze hebben geleid tot een schikking tussen de Staat Suriname en Blue Wing Airlines N.V., acht de kantonrechter dit niet aannemelijk nu genoemde minister eerder niet heeft uitgeweid over de vraag hoe de schikking met gedaagde A dan wel tot stand is gekomen. Dit had wel verwacht mogen worden nu vast staat dat door inspanningen van eiseres er een raadsvoorstel door de minister van TCT is opgemaakt ter zake het bereiken van een schikking tussen gedaagden en de Staat Suriname. Onduidelijk is waarom dit raadsvoorstel niet verder is uitgewerkt – zoals de kantonrechter begrijpt uit het verweer van gedaagden. Het had op de weg van gedaagden gelegen om over deze onduidelijkheid informatie te verschaffen hetgeen zij hebben nagelaten. Het nader bij dupliek gevoerde verweer door gedaagden dat zij hun openstaande rekeningen over de afgelopen 6 jaren betaald hebben gekregen is te laat gevoerd (pas bij dupliek) als gevolg waarvan eiseres zich niet meer heeft kunnen uitlaten. Dit is in strijd met de regels van een goede procesorde.
Bovendien komt dit verweer de kantonrechter ook niet geloofwaardig over. Nu vast staat dat er een schikking tussen gedaagden en de Staat tot stand is gekomen door de minister van TCT en voorts ook vast staat dat gedaagden een financiele uitkering hebben gehad van de Staat (zoals bij dupliek door gedaagden aangevoerd ligt het voor de hand dat de door gedaagden van de Staat ontvangen financiele uitkering is geschied op grond van het raadsvoorstel van de minister van TCT”.

2.12 Eisers hebben hoger beroep aangewend tegen dit vonnis.

2.13 Gedaagde is middels het leggen van beslag reeds gestart met het tenuitvoerleggen van het vonnis. Op basis van het vonnis heeft gedaagde bij exploot van de deurwaarder, L. Tran van Can-Doesburg:

  • d.d. 07 maart 2018, no. Q-50 – executoriaal beslag doen leggen onder eiseres sub A op alle gelden, geldswaarden waardevolle goederen en/of andere emolumenten, welke zij van eiseres onder zich hebben en/of zullen verkrijgen en/of verschuldigd mochten worden;
  • d.d. 07 maart 2018, no. Q-51 executoriaal beslag doen leggen op de in het exploit omschreven roerende goederen van eiseres sub A;
  • d.d. 01 maart 2018, no’s Q-43, Q-44, Q-45, Q-46, Q-47 executoriaal derdenbeslag gelegd onder respectievelijk:
    • a) de Hakrinbank N.V.
    • b) de Surinaamsche Bank N.V.
    • c) de Finabank N.V.
    • d) Republic Bank (Suriname) N.V.,
    • e) Surichange Bank N.V.
  • d.d. 05 maart 2018 no. Q-48 en Q-49 executoriaal derdenbeslag gelegd onder respectievelijk: de Staat Suriname met name het Ministerie van Transport, Communicatie en Toerisme, en de Staat Suriname met name het Ministerie van Financien,
  • op alle gelden, geldswaarden, waardevolle goederen en/of andere emolumenten, welke zij van eisers onder zich hebben en/of zullen verkrijgen verschuldigd mochten worden.

3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer

3.1 Eisers vorderen om bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:

Primair:

a) de schorsing van de executie te gelasten van het vonnis gewezen d.d. 15 februari 2018, bekend onder A.R. No. 17-4395;
b) de opheffing te gelasten van het door deurwaarder Tran van Can-Doesburg d.d. 07 maart 2018, bekend onder A.R. No. Q-51 onder de in het exploit genoemde roerende goederen;
c) de opheffing te gelasten van het door deurwaarder Tran van Doesburg d.d. 01 maart 2018, bekend onder A.R. No. Q-43, Q-44, Q-45, Q-46, Q-47 en op 05 maart 2018, bekend onder no. Q-48 en Q-49 gelegd executoriaal derdenbeslag onder de 2.11 genoemde instellingen.
d) de opheffing te gelasten van het door deurwaarder Tran van Can-Doesburg d.d. 07 maart 2018, bekend onder no. Q-50 gelegd executoriaal derden beslag onder eiseres sub A ten laste van eiser sub B;
e) gedaagde te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers te voldoen het bedrag ad US$ 2.160,-, vermeerderd met de wettelijke rente ad 6% per maand, vanaf de dag der indiening tot de dag der algehele voldoening;
f) gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding.

Subsidiar:

a) de schorsing vsn het vonnis te gelasten van het vonnis gewezen d.d. 22 december 2016, bekend onder A.R. No. 16-2737;
b) de opheffing te gelasten van het door deurwaarder Tran van Can-Doesburg d.d. 07 maart 2018, bekend onder A.R. No. Q-51 onder de in het exploit genoemde roerende goederen;
c) de opheffing te gelasten van het door deurwaarder Tran van Doesburg d.d. 01 maart 2018, bekend onder A.R. No. Q-43, Q-44, Q-45, Q-46, Q-47 en op 05 maart 2018, bekend onder no. Q-48 en Q-49 gelegd executoriaal derdenbeslag onder de 2.11 genoemde instellingen;
d) de opheffing te gelasten van het door deurwaarder Tran van Can-Doesburg d.d. 07 maart 2018, bekend onder no. Q-50 gelegd executoriaal derden beslag onder eiseres sub A ten laste van eiser sub B;
e) gedaagde te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers te voldoen het bedrag ad US$ 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente ad 6% per maand, vanaf de dag der indiening tot de dag der algehele voldoening;
f) gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding.

3.2 Eisers leggen aan hun vordering ten grondslag dat het vonnis van de kantonrechter d.d. 15 februari 2018 apert onjuist is. Daartoe voeren zij, tegen de achtergrond van de feiten vermeld onder 2, onder andere het volgende aan:

  • de overweging van de kantonrechter dat er een schikking zou zijn bereikt is een juridische misslag, omdat het Raadsvoorstel door de Raad van Ministers, de President en Vice president moet worden goedgekeurd. Het Raadsvoorstel is geen schikkingsovereenkomst en daraaan kunnen derden geen rechten ontlenen;
  • eiser sub B heeft in de hoedanigheid van directeur van eiseres sub A aan gedaagde de opdracht verleend. Hij is dus niet persoonlijk aansprakelijk voor de overeenkomsten aangegaan door eiseres sub A en diende gedaagde om die reden niet ontvankelijk te worden verklaard jegens eiser sub B;
  • eisers hebben geen gelden geïnd van de Staat;
  • het onverwijld tenuitvoerleggen zal tot gevolg hebben dat eiseres sub A haar gehele bedrijfsvoering wordt lamgelegd. Zij heeft een groot arbeidsbestand, waaronder piloten, mecaniciens, administratief medewerkers, laders, lossers etc., wiens loon op het spel komt te zitten;
  • als gevolg van het onrechtmatig gedrag van gedaagde lijden eisers schade, daarin bestaande dat zij genoodzaakt waren een advocaat in de arm te nemen voor juridische bijstand. Deze schade ad US$ 2.160,-, bestaande uit advocaatkosten ad US$ 2.000,- en de omzetbelasting ad 8% over dit bedrag, dient gedaagde aan eisers voldoen.

3.3 Gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt daartoe dat de stellingen van eisers veel weg hebben van een verkapt appèl. De kantonrechter komt op dit verweer, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.

4. De beoordeling

4.1 Het spoedeisend belang blijkt uit de de aard van de vordering zelf, in het bijzonder uit het feit dat gedaagde reeds bezig is met de executie van het vonnis dat tussen partijen is gewezen d.d. 15 februari 2018, in de zaak bekend onder A.R. No. 17-4395 en het feit dat gedaagde op vrijdag 23 maart 2018 over zal gaan tot openbare verkoop van de in beslag genomen roerende goederen van eisers, welke openbare verkoop op de eerste dag van de behandeling van de onderhavige zaak door gedaagde met twee weken is aangehouden. Daarom worden eisers in het kort geding ontvangen.

4.2 Zoals de kantonrechter de stellingen van eisers begrijpt, kan de onverwijlde tenuitvoerlegging van het vonnis van 15 februari 2018 niet worden aanvaard, omdat daarin sprake is van een klaarblijkelijk juridische of feitelijke misslag. Voorts dat de onverwijlde tenuitvoerlegging door gedaagde een noodtoestand aan de zijde van eisers zal doen ontstaan, Hiervan uitgaande, stelt de kantonrechter het volgende voorop. Naar analogie van de vaste jurisprudentie, waarbij wordt verwezen naar H.R. 22 april 1983, NJ 1984, no. 145 en H.R. 22 december 2006, NJ 2007, no. 173 kan de kantonrechter in kortgeding de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant, in casu gedaagde, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde, in casu eisers, die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (het zogeheten in de jurisprudentie ontwikkelde Ritzen/Hoekstrat-criterium).
Ditzelfde criterium wordt gehanteerd bij opheffing van executoriaal beslag dat als vexatoir of onrechtmatig kan worden aangemerkt.

4.3 Allereerst ligt ter beantwoording de vraag of sprake is van een “ klaarblijkelijk juridische of feitelijke misslag”. Hiervan is pas sprake als de vergissing in het recht of in de feiten zó in het oog springt, dat daarover geen redelijke twijfel kan bestaan. De stellingen van eisers worden tegen deze achtergrond beoordeeld. De kantonrechter constateert dat gedaagde zich op het standpunt stelt dat het Raadsvoorstel tot bewijs dient dat een schikking met de Staat is tot stand gekomen en eisers op grond van dit Raadsvoorstel het met de Staat overeengekomen bedrag ad US$ 11.500.00,- daadwerkelijk hebben geïnd. Dit standpunt is in het tussen partijen gewezen vonnis van 15 februari 2018 aangenomen.

Naar het voorlopig oordeel kan een Raadsvoorstel niet tot bewijs dienen dat er een schikking is getroffen. Dit, omdat – zoals eisers terecht hebben betoogd – een Raadsvoorstel niet het karakter draagt van een schikkingsovereenkomst en derden geen rechten daaraan kunnen ontlenen.

Dat het Raadsvoorstel geen schikkingsovereenkomst kan zijn valt bovendien af te leiden uit de inhoud van punt 3 en punt 7 in het bedoelde Raadsvoorstel. Met name staat in punt 3 van het Raadsvoorstel het volgende vermeld: “ Goed te keuren dat aan de Minister van TCT goedkeuring wordt verleend een schikking aan te gaan met BlueWing Airlines Ltd m.b.t. het rechtsgeding Blue Wing Airline Ltd contra de Staat Suriname in casu het Ministerie van Transport, Communicatie en Toerisme tot een bedrag van US$ 11.500.00,-,” en in punt 7: “ Na goedkeuring van de RvM zal in contact met Financien worden getreden voor de afhandeling”.

Hieruit valt duidelijk af te leiden dat aan de Minister van TCT geen goedkeuring was verleend om met eiseres sub A een schikking te treffen, omdat eerst goedkeuring moest worden verleend door de Raad van Ministers, hierna afgekort RvM.

Dat de Miniser van TCT goedkeuring van RvM had en heeft verkregen om in onderhandeling met eiseres sub A te treden, is in het onderhavige proces geenszins gesteld en evenmin uit enig ander bescheid gebleken.
Evenmin kan naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter het schrijven van de Minister van Financien d.d. 3 juli 2017 gericht aan de gemachtigde van eisers tot bewijs dienen dat tussen eiseres sub A en de Staat een schikking is getroffen, omdat dit niet in de brief staat vermeld. In de brief staat onder meer het volgende vermeld: “ Met referte aan uw schrijven van 28 juni 2017 kan ik u berichten dat de argumenten en werkzaamheden van mr. G. Sewcharan op geen enkele wijze hebben geleid tot een schikking tussen de Staat Suriname en Blue Wings Airlines N.V.. De schikking die is bereikt heeft buiten mr. G.Sewcharan plaatsgevonden”.

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is voor de kantonrechter aannemelijk dat hetgeen onder 4.4.1 in het vonnis van 15 februari 2018 is overwogen op een “klaarblijkelijke feitelijke misslag” berust.

4.4 Wat naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter ook op een “ klaarblijkelijke feitelijke misslag” in het vonnis berust, is de veroordeling van eiser sub B tot betaling van het in het vonnis vermelde bedrag aan gedaagden, en wel op grond van de hierna volgende overweging. Uit de tussen partijen gevoerde correspondenties valt zó in het oog op dat gedaagde door eiser sub B in diens hoedanigheid van directeur van eiseres sub A was benaderd om eiseres sub A juridische bijstand te verlenen in het geschil tussen eiseres sub A en de Staat. Duidelijk is dat niet aan eiser sub B juridische bijstand is verleend, doch aan eiseres sub A en zou eiser sub B om die reden niet moeten worden veroordeeld tot betaling. Daarbij merkt de kantonrechter op dat het vaste jurisprudentie is dat in kort geding een geldvordering slechts voor toewijzing in aanmerking komt, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn terwijl voorts uit onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling – bij afweging van de belangen van partijen – aan toewijzing niet in de weg staat.

4.5 Op grond van hetgeen hiervoor onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen, heeft gedaagde naar het oordeel van de kantonrechter geen in redelijkheid te respecteren belang bij de verdere tenuitvoerlegging van het vonnis van 15 februari 2018, en daarbij voortvloeiend tot handhaving van de opgelegde executoriale beslagen. Dit, omdat voldoende aannemelijk is dat de gelegde executoriale beslagleggingen tot gevolg hebben dat de gehele bedrijfsvoering van eiseres sub A in gevaar dreigt te komen en het onverwijld executeren van de gelden en goederen door gedaagde een noodtoestand aan de zijde van eisers zal doen ontstaan. De noodtoestand zal daarin bestaan dat eiseres sub A van wie voldoende aannemelijk is dat zij een groot arbeidsbestand heeft, in financieel opzicht volledig zal worden lamgelegd.

4.6 Voor de kantonrechter is voldoende aannemelijk dat eisers als gevolg van de beslagleggingen, van welke beslagleggingen aannemelijk is dat die vexatoir en onrechtmatig zijn, schade hebben geleden. Nu gedaagden de hoogte van de schade niet hebben weersproken, zal zulks worden toegewezen, doch met uitzondering van de mede gevorderde wettelijke rente over de gevorderde schade.

4.7 Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten omvatten tot de dag van de uitspraak: het vastrecht ad SRD 100,- en de kosten voor oproep per exploit van een deurwaarder ad SRD 250,-.

5. De beslissing

5.1 Schorst de executie van het vonnis gewezen d.d. 15 februari 2018, bekend onder A.R. No. 17-4395, totdat daarop in hoger beroep is beslist.

5.2 Heft op het door gedaagde bij exploot van de deurwaarder, L. Van Tran van Can-Doesburg:

  • d.d. 07 maart 2018, no. Q-51 gelegd executoriaal beslag op het in het exploit omschreven roerende goederen;
  • d.d. 07 maart 2018, no. Q-50 – gelegd executoriaal derdenbeslag onder eiseres sub A op alle gelden, geldswaarden waardevolle goederen en/of andere emolumenten, welke zij van eiseres onder zich heeft en/of zal verkrijgen en/of verschuldigd mocht worden;
  • d.d. 01 maart 2018, no’s Q-43, Q-44, Q-45, Q-46, Q-47 gelegd executoriaal derdenbeslag onder respectievelijk:
    • a) de Hakrinbank N.V.
    • b) de Surinaamsche Bank N.V.
    • c) de Finabank N.V.
    • d) Republic Bank (Suriname) N.V.,
    • e) Surichange Bank N.V., op alle gelden, geldswaarden waardevolle goederen en/of andere emolumenten, welke zij van eiseres onder zich hebben en/of zullen verkrijgen en/of verschuldigd mochten worden;
  • d.d. 05 maart 2018 no. Q-48 en Q-49 gelegd executoriaal derdenbeslag onder respectievelijk: de Staat Suriname met name het Ministerie van Transport, Communicatie en Toerisme, en de Staat Suriname met name het Ministerie van Financien, op alle gelden, geldswaarden waardevolle goederen en/of andere emolumenten, welke zij van eiseres onder zich hebben en/of zullen verkrijgen en/of verschuldigd mochten worden;

5.3 Veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting bij wege van voorschot aan eisers te voldoen het bedrag as US$ 2.160,- (Tweeduizend Eenhonderd en Zestig Amerikaanse Dollar).

5.4 Verklaart hetgeen hiervoor onder 5.2 tot en met 5.3 is beslist uitvoerbaar bij voorraad.

5.5 Veroordeelt gedaagde in de proceskosten aan de zijde van eisers gevallen en tot een deze uitspraak begroot op SRD 350,-(Driehonderd en Vijftig SurinaamseDollar).

5.6 Weigert het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is ter openbare terechtzitting uitgesproken door de kantonrechter in het eerste kanton, mr. S.M.M. Chu, op donderdag 29 maart 2018 te Paramaribo in aanwezigheid van de fungerend-griffier.

w.g. D. Ramdin w.g S.M.M. Chu