- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-133217
- Uitspraakdatum 10 april 2018
- Publicatiedatum 04 november 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Zakenrecht. Het recht van vruchtgebruik eindigt niet door wanprestatie.
Indien een perceelland onder voorbehoud van vruchtgebruik is verkocht, is de verkoper dus niet gehouden om zekerheid te stellen.
De kantonrechter merkt op dat de beschrijving ingevolge de artikel 810 leden 1 en 2 BW betreft de staat van het onroerend goed waar het recht van vruchtgebruik op is gevestigd. Het ontbreken van een dergelijke beschrijving kan evenwel niet leiden tot vernietiging van het recht van vruchtgebruik nu een dergelijke sanctie daar niet op is gesteld.
Indien geconfronteerd met de situatie dat een persoon de woning ten aanzien waarvan hij het recht van vruchtgebruik heeft, niet kan binnengaan is deze persoon gerechtigd maatregelen te treffen om dat binnentreden mogelijk te maken. De daardoor veroorzaakte vernielingen kunnen derhalve niet leiden tot vernietiging van het recht van vruchtgebruik.
Indien er niet nader is gedefinieerd welke kleine en grote reparaties dienden te worden verricht, kan niet worden nagegaan of het niet verrichten van die reparaties kan leiden tot een dergelijke mate van verwaarlozing van het goed dat vernietiging van het recht van vruchtgebruik dient te volgen
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. no. 13-3217
10 april 2018
Vonnis in de zaak van:
[vrouw],
wonende te [district],
eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
hierna aangeduid als “[vrouw]”,
gemachtigde: mr. L.T. Patterson, advocaat,
tegen
[man],
wonende te [district],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna aangeduid als “[man]”,
gemachtigde: mr. K.J. Kraag-Brandon, advocaat.
1. Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken en -handelingen:
a) het verzoekschrift dat op 25 juli 2013 met producties ter griffie der kantongerechten is ingediend;
b) de mondelinge conclusie van eis;
c) de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties;
d) de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie, met producties;
e) het voor dupliek in conventie, repliek in reconventie en uitlating persisteren zijdens [man] ;
f) de schriftelijke rolbeschikking d.d. 2 februari 2016, waarbij partijen in de gelegenheid zijn gesteld zich uit te laten over de stand van zaken in de procedure bekend onder A.R. no. 13-2294 en, indien daarin reeds vonnis is gewezen, een goed leesbare kopie van het vonnis pen processe over te leggen;
g) de conclusie tot uitlating in conventie en in reconventie zijdens [vrouw];
h) de conclusie tot uitlating in conventie en in reconventie zijdens [man];
i) de conclusie tot overlegging productie in conventie en in reconventie zijdens [vrouw];
j) de conclusie tot overlegging productie in conventie en in reconventie zijdens [man];
k) de schriftelijke rolbeschikking d.d. 13 juni 2017 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
l) de op 6 oktober 2017 gehouden comparitie van partijen en het daarvan opgemaakt proces-verbaal;
m) de conclusie tot uitlating na gehouden comparitie zijdens [man].
De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1 [vrouw] en [man] hebben een buitenechtelijke relatie met elkaar gehad.
2.2 [man] heeft op 14 oktober 2008 bij akte verleden voor mr. Loyd Djaiprakash Hira Sing, notaris in Suriname, onder voorbehoud van het levenslange recht van vruchtgebruik te zijner behoeve, het perceelland met al hetgeen daarop staat, groot 485,80 m², gelegen te [district] ten noorden van de [weg], op de kaart van de landmeter S.O. Esajas, d.d. 29 oktober 1981 aangeduid met de letters ABCD, hierna aangeduid als “het perceelland”, verkocht aan [vrouw].
2.3 Op het perceelland is ten behoeve van de Surinaamsche Bank een hypotheek gevestigd voor een hoofdsom ad SRD 110.000,00. Daarnaast is op het perceelland een hypotheek gevestigd ten behoeve van de Stichting Pensioenfonds van de Surinaamsche Bank N.V. voor een hoofdsom van SRD 18.000,00.
2.4 [man] heeft in kort geding in een procedure bekend onder A.R. nr. 13-2294 de ontruiming van [vrouw] gevorderd. [vrouw] heeft in die procedure in reconventie gevorderd het recht van vruchtgebruik onder het beheer van haar, [vrouw], danwel een door de Kantonrechter te benoemen bewindvoerder te stellen, totdat de bodemrechter zal hebben beslist over de rechtmatigheid, de schorsing van het recht op afgifte van het in vruchtgebruik gegeven onroerend goed en de veroordeling van [man] om de bestemming van de woning c.q. het recht van gebruik en bewoning van [vrouw] te gehengen en te gedogen.
De in conventie en in reconventie gevorderde voorzieningen zijn bij vonnis in kort geding van 4 december 2014 geweigerd.
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
In conventie:
3.1 [vrouw] heeft, zakelijk weergegeven, gevorderd om bij vonnis zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. haar toestemming te verlenen kosteloos te mogen procederen;
b. het recht van vruchtgebruik van [man], zoals gevestigd bij de akte van koop en verkoop d.d. 14 oktober 2008 te vernietigen c.q. vervallen te verklaren op grond van misbruik van het genot;
c. [man] te veroordelen om het vonnis te gehengen en te gedogen onder verbeurte van een dwangsom van SRD 5.000,00 per dag voor iedere dag, waarop hij nalaat aan het te wijzen vonnis uitvoering te geven;
d. [man] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2 [vrouw] heeft, tegen de achtergrond van de als vaststaand aangenomen feiten, zakelijk weergegeven, het navolgende aan de vordering ten grondslag gelegd: Gesteld is dat tussen partijen is afgesproken dat [man] zou bijdragen in de aflossingen van de hypotheekschulden; [man] heeft dit slechts voor korte tijd gedaan. Verder is gesteld dat [vrouw] het recht van bewoning voor zichzelf heeft bedwongen van [man], hetgeen blijkt uit de hypotheekakte van 29 april 2009 onder punt 2 van de voorwaarden waarbij de bank uitdrukkelijk heeft gesteld dat de woning door [vrouw] zelf bewoond moest worden en dat elke vorm van verhuur of bewoning door een derde en in het algemeen elke commerciële aanwending van het woonhuis verboden is. Gesteld is dat [man] hiermee akkoord is gegaan door de vestiging van de hypotheken toe te staan.
[vrouw] heeft gesteld dat [man] door zich niet te houden aan zijn financiële verplichtingen jegens haar heeft gewanpresteerd en heeft de vraag opgeworpen in hoeverre het recht van vruchtgebruik zich uitstrekt tot de door haar gebouwde woning.
Verder is gesteld is dat [man] in gebreke is gebleven om ingevolge artikel 810 leden 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) terzake van zijn recht van vruchtgebruik een beschrijving op te maken van het onroerend goed. Tevens is gesteld dat [man] heeft nagelaten aan zijn wettelijke verplichting tot zekerheidstelling (artt. 811 en 812 BW) te voldoen
Voorts is gesteld is dat [man] misbruik maakt van zijn recht van vruchtgebruik.
3.3 [man] heeft verweer gevoerd.
De kantonrechter komt, indien nodig, in de beoordeling terug op het verweer.
In reconventie:
3.4 [man] heeft, zakelijk weergegeven, gevorderd om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [vrouw] te veroordelen alle goederen van hem die zich in de woning aan de [adres] te [district] bevonden wederom in de woning te plaatsen en die woning binnen 1 week na ontvangst van dit schrijven te ontruimen en te verlaten en ter algehele beschikking van hem te stellen, onder verbeurte van een dwangsom van SRD 5.000,00 per dag voor elke dag waarop [vrouw] nalaat aan het te wijzen vonnis uitvoering te geven.
3.5 [man] heeft, tegen de achtergrond van de als vaststaand aangenomen feiten, zakelijk weergegeven, het navolgende aan de vordering ten grondslag gelegd.
[man] heeft gesteld dat partijen samen een woning hebben gebouwd in welke woning zij in 2011 hun intrek hebben genomen. [vrouw] heeft hem belemmerd de woning te betreden en heeft in augustus 2012 de sloten van de deuren die toegang tot de woning verschaffen vervangen en de garage gebarricadeerd om hem zo doende te beletten de woning te betreden.
Verder is gesteld dat [vrouw] goederen die aan [man] toebehoren uit de woning heeft gehaald en in de garage heeft geplaatst en bloot gesteld aan weer en wind, met alle nadelige gevolgen daarvan voor hem, [man].
Ten slotte is gesteld dat [vrouw] door te weigeren de woning te ontruimen, een inbreuk maakt op zijn recht van vruchtgebruik en derhalve jegens hem onrechtmatig handelt.
3.6 [vrouw] heeft verweer gevoerd.
De kantonrechter komt, indien nodig, in de beoordeling terug op het verweer.
4. De beoordeling
In reconventie:
4.1 De gemachtigde van [man] heeft ter comparitie verklaard dat [man] afziet van zijn vordering. Zijdens [vrouw] zijn geen bezwaren hiertegen geopperd, zodat de kantonrechter verstaat dat de vordering is ingetrokken.
In conventie:
Kosteloos procederen
4.2 [vrouw] heeft als productie bij haar verzoekschrift gevoegd een certificaat van onvermogen [nummer] afkomstig van het Hoofd van het Bureau Rechtszorg van het Ministerie van Justitie en Politie. Haar zal derhalve toestemming worden verleend kosteloos te procederen.
Vruchtgebruik op de woning?
4.3 De kantonrechter is ten aanzien van de door [vrouw] opgeworpen vraag of het recht van vruchtgebruik tevens omvat de op het perceel staande woning, van oordeel dat deze bevestigend dient te worden beantwoord. De natrekkingsregeling heeft immers tot gevolg dat de woning deelt in de toestand van het perceelland waar het op staat; het op het perceelland gevestigd recht van vruchtgebruik behelst derhalve eveneens de daarop staande woning.
Recht van bewoning en financiële afspraken
4.4 [man] heeft ontkend dat aan [vrouw] het recht van bewoning toekomt, alsook dat hij zich ertoe zou hebben verplicht bij te dragen in de aflossing van de hypotheekschulden.
4.5 Geconstateerd wordt dat in de door [vrouw] overgelegde hypotheekakten er geen melding van wordt gemaakt dat [vrouw] de woning dient te bewonen. Ook indien dit echter het geval zou zijn geweest, is dat naar dezerzijds oordeel geen aanleiding [man] het recht van vruchtgebruik te ontnemen. Hiertoe is evenmin aanleiding indien [man] afspraken, die tussen partijen zouden zijn gemaakt ten aanzien van de afbetaling van de hypotheek, zo die in rechte zouden komen vast te staan, niet zou zijn nagekomen. In de artikelen 836 en volgende van het BW is immers bepaald hoe het recht van vruchtgebruik eindigt; wanprestatie maakt daar geen deel van uit.
Zekerheidstelling
4.6 Het door [vrouw] ten aanzien van de zekerheidsstelling gestelde gaat mank, aangezien in artikel 812 BW is bepaald dat diegenen die hun goed onder voorbehoud van vruchtgebruik hebben verkocht of ten geschenke hebben gegeven, niet gehouden zijn om zekerheid te stellen.
Nu [man] zijn perceelland onder voorbehoud van vruchtgebruik heeft verkocht, is hij dus niet gehouden om zekerheid te stellen.
Beschrijving van het onroerend goed
4.7 [man] heeft als verweer gesteld dat de beschrijving van het onroerend goed overbodig en irrelevant is daar partijen na de koop/verkoop een woning hebben gebouwd op het perceelland, zodat het logisch is dat het om een bloot perceelland ging.
4.8 De kantonrechter merkt op dat de beschrijving ingevolge de artikel 810 leden 1 en 2 BW betreft de staat van het onroerend goed waar het recht van vruchtgebruik op is gevestigd. Ook indien het een bloot perceelland betreft, is een dergelijke beschrijving naar dezerzijds oordeel geboden zodat tussen partijen vast staat in welke staat het perceelland zich bevond ten tijde van de aanvang van het recht van vruchtgebruik.
Het ontbreken van een dergelijke beschrijving kan evenwel niet leiden tot vernietiging van het recht van vruchtgebruik nu een dergelijke sanctie daar niet op is gesteld.
Misbruik van het recht van vruchtgebruik
4.9 In artikel 844 van het BW is bepaald dat het vruchtgebruik ook kan eindigen indien de vruchtgebruiker misbruik van zijn genot maakt, hetzij door het goed te beschadigen, hetzij door het goed, bij gebreke van genoegzame herstelling en onderhoud, te laten vervallen.
[man] heeft ten aanzien van de door [vrouw] gestelde door hem aan de woning aangebrachte vernielingen verklaard dat hij die heeft moeten aanbrengen nadat [vrouw] de sloten aangebracht op de deuren die toegang geven tot de woning, heeft veranderd om hem zodoende de toegang tot de woning te ontzeggen.
4.10 [vrouw] heeft in de conclusie van repliek gesteld dat [man] ten onrechte meent dat hij geen andere keus had dan de sloten open te breken; hij had toen reeds een rechtszaak aanhangig kunnen maken en hoefde niet over te gaan tot de vernieling van de sloten.
[vrouw] heeft tevens gesteld dat zij ook heeft overgelegd fotokopieën van fotos van andere vernielingen die [man] eerder heeft gepleegd en die niets met het betreden van de woning te maken hadden.
4.11 Geconstateerd wordt dat [vrouw] niet heeft ontkend dat [man] vernielingen heeft aangebracht nadat zij hem door het veranderen van de sloten, de toegang tot de woning wilde ontzeggen, zodat zulks in rechte tussen partijen vast staat.
Verder wordt geconstateerd dat zijdens [vrouw] bij inleidend verzoekschrift als productie V een zevental fotokopieën van fotos is overgelegd. Voorts wordt geconstateerd dat vijf van de overgelegde kopieën betreffen vernielingen aan deuren en een hangslot, alsook dat op de overige twee kopieën enige vernieling niet duidelijk valt waar te nemen.
Aan het verweer van [vrouw] dat het tevens betreft vernielingen die niet te maken hebben met het verkrijgen van toegang tot de woning wordt dan ook voorbij gegaan.
Overwogen wordt dat [man], geconfronteerd met de situatie dat hij de woning ten aanzien waarvan hij het recht van vruchtgebruik heeft, niet kon binnengaan, gerechtigd was die maatregelen te treffen om dat binnentreden mogelijk te maken, gelijk hij ook heeft gedaan. De daardoor veroorzaakte vernielingen kunnen derhalve niet leiden tot vernietiging van het recht van vruchtgebruik.
4.12 Ten aanzien van het door [vrouw] gestelde gebrek aan onderhoud is de Kantonrechter van oordeel dat ook indien [man] een lekkage in het toilet niet heeft verholpen, zulks niet kan leiden tot de vernietiging van het recht van vruchtgebruik, aangezien dat een niet-proportionele reactie zou zijn. Niet nader is gedefinieerd welke kleine en grote reparaties dienden te worden verricht, zodat niet kan worden nagegaan of het niet verrichten van die reparaties kan leiden tot een dergelijke mate van verwaarlozing van het goed dat vernietiging van het recht van vruchtgebruik dient te volgen.
4.13 Gelet op al het hiervoor overwogene wordt geconcludeerd dat het door [vrouw] gevorderde niet voor toewijzing in aanmerking komt.
4.14 [vrouw] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden verwezen.
5. De beslissing
De kantonrechter:
In conventie:
5.1 Wijst de vordering af.
5.2 Veroordeelt eiseres in de proceskosten aan de zijde van gedaagde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
In reconventie:
5.3 Verstaat dat de vordering is ingetrokken.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Jensen en uitgesproken door mr. R.M. Praag, Kantonrechters in het Eerste Kanton, leden-plaatsvervanger, ter openbare terechtzitting te Paramaribo van dinsdag 10 april 2018, in tegenwoordigheid van de griffier.