- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-175032
- Uitspraakdatum 19 april 2018
- Publicatiedatum 10 januari 2020
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Kortgeding
Eisers doen het verzoek tot opheffing van het executoriaal derdenbeslag onder een derde gearresteerde gelegd en executoriaal beslag op in eigendom toebehorend onroerend goed van eiser sub B.
Volgens vaste jurisprudentie zal de kantonrechter in kort geding bij executoriaal beslag slechts in de executie mogen ingrijpen indien de executant zich door de executie schuldig maakt aan misbruik van bevoegdheid.
Van misbruik van executie van bevoegdheid kan slechts sprake zijn indien de te executeren titel klaarblijkelijk berust op een feitelijke misslag, of indien tenuitvoerlegging op grond van na de titel voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Een executoriaal beslag zou tot een dergelijke situatie kunnen leiden.
De kantonrechter heft het beslag op.
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. No. 17-5032
19 april 2018
Vonnis in kort geding in de zaak van:
A. [eiser sub A],
B. [eiser sub B],
beiden wonende te [district],
eiser,
gemachtigde: mr. B.A.H. Pick, advocaat,
tegen
[gedaagde],
wonende te [district],
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.R. Bouterse, advocaat.
1. Het verloop van het proces
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en –handelingen:
- het inleidend verzoekschrift dat met de producties op 22 november 2017 op de Griffie der Kantongerechten is ingediend;
- de conclusie van eis die mondeling is genomen op 24 november 2017;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek, met producties;
- conclusie tot uitlating producties.
1.2 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. De feiten
2.1 Op 12 januari 2016 zijn eisers bij vonnis van de kantonrechter in de zaak bekend onder A.R. No. 15-3352 bij verstek veroordeeld tot betaling van een bedrag ad USD 10.000,-, vermeerderd met een rente van 1,5% per maand vanaf september 2002 tot aan de dag der algehele voldoening, vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten ad USD 1.500,-.
2.2 Gedaagde heeft op grond van het hiervoor vermeld vonnis op 03 maart 2016 bij exploit van de deurwaarder, G.F.N. Halfhuid, executoriaal derdenbeslag onder een derde gearresteerde gelegd en executoriaal beslag op het hierna omschreven in eigendom toebehorend onroerend goed van eiser sub B: “het perceelland, met al hetgeen daarop staat, groot zeshonderd twaalf, zevenendertig/honderdste vierkante meters, gelegen in het district Suriname, aangeduid op de kaart van de landmeter A.E. Calor de dato zevenentwintig april negentienhonderd zesenzestig met de letter ABCDE en op diens verzamelkaart de dato vijfentwintig april negentienhonderd zesenzestig met het [nummer], deel uitmakende van de [plantage].”
2.3 Eisers hebben verzet aangewend tegen het hiervoor vermeld vonnis.
2.4 Op 22 augustus 2016 heeft gedaagde op grond van het verstek vonnis vermeld onder 2.1 een bedrag ad USD 1.500,-, dat de derde-gearresteerde aan eisers verschuldigd was, van de derde –gearresteerde opgenomen.
2.5 Op 26 september 2016 is bij vonnis van de kantonrechter in de zaak bekend onder A.R. No. 16-3981 de schorsing van de executie van het vonnis gelast, totdat in de verzetprocedure zal zijn beslist en is het door gedaagde gelegde het executoriaal derdenbeslag onder de derde gearresteerde opgeheven.
Ter zake heeft de kantonrechter het volgende onder 5.7 tot en met 5.10 in het vonnis overwogen:
“5.7 De kantonrechter overweegt dat in casu drie feiten worden genoemd door eisers die na het vonnis aan het licht komen of zijn voorgevallen; allereerst kan als zo een feit worden aangemerkt dat na het vonnis, in het onderhavig kort geding, blijkt – uit het verzetrekest- dat eisers zich op het standpunt stellen dat zij reeds al het verschuldigde hebben betaald in de periode 2002 tot 2004 en dat zij de gedaagde geen rente verschuldigd zijn; voorts blijkt dat aan gedaagde in juli 2016 een bedrag van USD. 12.000,= aan gedaagde is afgegeven door de derdebeslagene; en eisers hebben tevens als feit aangevoerd dat zij voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van de huurpenningen van de derde beslagene waardoor zij thans in enorme financiele nood komen.
5.8 De kantonrechter overweegt dat het eerst gestelde bij de rechter die de verstekzaak behandelde niet bekend was. Ook is daarbij gesteld dat, doordat eisers reeds hadden betaald in de periode 2002 tot 2004, zij nimmer hadden verwacht dat zij na twaalf jaren in rechte zouden worden opgeroepen en van hun een hoofdsom en de rente daarvan over 12 jaren zou worden gevorderd. Zij stellen voorts dat in elk geval de rente bovendien reeds verjaard zou zijn op grond van artikel 1996 BW, indien zij niet al het verschuldigde voldaan zouden hebben.
5.9 De kantonrechter overweegt dat het tweede feit ook niet bekend was bij de kantonrechter die de verstekzaak behandeld heeft. Dit feit is niet door gedaagde betwist en heeft als gevolg dat eerst beoordeeld zal moeten worden of er nog iets verschuldigd zou zijn indien de eisers niet hadden betaald in 2002 en 2004 en thans het bedrag als genoemd was betaald in juli 2016.
5.10 De kantonrechter overweegt dat een redelijke belangenafweging, waarbij ook het derde genoemde feit wordt meegenomen, met zich meebrengt dat de gevolgen van de voortzetting van de executie niet kunnen worden aanvaard en de uitslag van de verzetzaak zal moeten worden afgewacht.”.
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 Eisers vorderen, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,:
I) de opheffing te gelasten van het executoriaal beslag gelegd bij deurwaardersexploit d.d. 03 maart 2016 no. 16-034 door de deurwaarder G.F.N. Halfhuid op het perceelland omschreven onder 2.1 in dit vonnis;
II) gedaagde te veroordelen tot terugbetaling aan eisers van het onrechtmatig opgenomen bedrag ad USD 1.500,-;
III) te bepalen dat gedaagde aan eisers een dwangsom verschuldigd zal zijn van SRD 10.000,-, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dwangsom, voor iedere dag dat gedaagde weigert aan dit vonnis te voldoen;
IV) gedaagde te veroordelen in de proceskosten van dit geding.
3.2 Eisers hebben, tegen de achtergrond van de feiten vermeld onder 2, het hierna volgende aan hun vordering ten grondslag gelegd:
- op 25 juli 2016 heeft gedaagde via de derde-gearresteerde reeds USD 12.000,- ontvangen. Dit bedrag is meer dan de hoofdsom waartoe eisers zijn veroordeeld, en is het beslag thans niet gerechtvaardigd;
- het opnemen van het bedrag ad USD 1.500,- bij de derde-gearresteerde op
22 augustus 2016 is onrechtmatig. Gedaagde dient dit bedrag terug te betalen.
3.3 Gedaagde heeft verweer gevoerd. De kantonrechter komt op het verweer, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.
4. De beoordeling
4.1 Het spoedeisend belang van het gevorderde onder I is voldoende aannemelijk voor de kantonrechter en zullen eisers ter zake in het kort geding worden ontvangen.
Ten aanzien van het gevorderde onder II is niet gesteld wat het spoedeisend belang daarvan is, zodat eisers daarin niet ontvankelijk zullen worden verklaard.
4.2 De kantonrechter stelt het volgende voorop. Volgens vaste jurisprudentie (waarbij verwezen wordt naar HR 22 december 2006, NJ 2007, 173), zal de kantonrechter in kort geding bij executoriaal beslag slechts in de executie mogen ingrijpen indien de executant zich door de executie schuldig maakt aan misbruik van bevoegdheid. Van misbruik van executie van bevoegdheid kan slechts sprake zijn indien de te executeren titel klaarblijkelijk berust op een feitelijke misslag, of indien tenuitvoerlegging op grond van na de titel voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Een executoriaal beslag zou tot een dergelijke situatie kunnen leiden.
De kantonrechter zal zich daarom toespitsen op hetgeen hiervoor is vooropgesteld. Zoals blijkt uit de inhoud van het vonnis dat tussen partijen is gewezen d.d. 26 september 2016 in de zaak bekend onder A.R. No. 16-3981, heeft de kantonrechter reeds terzake deze criteria geoordeeld en is op grond daarvan de executie van het vonnis geschorst. Daar gedaagde geen enkel te respecteren belang heeft met het blijven handhaven van het gelegde executoriale beslag op het onroerend goed, zal de door eisers gevraagde voorziening onder I betreffende opheffing van het beslag worden toegewezen.
De gevraagde voorziening onder III zal worden geweigerd, omdat het vonnis reeds het beslag opheft en het opleggen van een dwangsom als pressiemiddel daarom overbodig is.
4.3 Daar eisers reeds in de zaak bekend onder A.R. No. 16-3981 de vordering tot opheffing van het gelegde executoriaal beslag op het onroerend goed konden hebben gevorderd, zal de kantonrechter de proceskosten tussen partijen compenseren. De compensatie bestaat daarin dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.
5. De beslissing
5.1 Heft op het executoriaal beslag gelegd bij deurwaardersexploot d.d. 03 maart 2016 door de deurwaarder G.F.N. Halfhuid op het perceelland, met al hetgeen daarop staat, groot zeshonderd twaalf, zevenendertig/honderdste vierkante meters, gelegen in het district Suriname, aangeduid op de kaart van de landmeter A.E. Calor de dato zevenentwintig april neentienhonderd zesenzestig met de letter ABCDE en op diens verzamelkaart de dato vijfentwintig april negentienhonderd zesenzestig met het [nummer] , deel uitmakende van de [plantage].
5.2 Verklaart eisers niet ontvankelijk in het gevorderde onder II.
5.3 Verklaart hetgeen hiervoor onder 5.1 is beslist uitvoerbaar bij voorraad.
5.4 Compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.5 Weigert hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter in het eerste kanton, mr. S.M.M. Chu, en ter openbare terechtzitting uitgesproken door de kantonrechter in het eerste kanton, mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, op donderdag 19 april 2018 te Paramaribo in aanwezigheid van de fungerend-griffier.