SRU-K1-2018-25

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-181163
  • Uitspraakdatum 03 april 2018
  • Publicatiedatum 13 januari 2020
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Kortgeding
    Eiseres vordert de opheffing te gelasten van het gelegde conservatoir derdenbeslagen. Verder stelt zij dat deze vexatoir en onrechtmatig zijn.
    De kantonrechter oordeelt dat er geen grond is om de gelegde beslagen te blijven handhaven, zodat de gevraagde voorziening voor toewijzing gereed ligt.

Uitspraak

KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. No. 18-1163
03 april 2018

Vonnis in kort geding in de zaak van:

PRESTIGE IMPORTS N.V.,
gevestigd en kantoor houdende te Paramaribo,
eiseres,
gemachtigde: mr. C.A.F. Meijnaar, advocaat,

tegen

DE SURINAAMSCHE BANK N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.R. Schurman, advocaat.

1. Het verloop van het proces

1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en –handelingen:

  • het inleidend verzoekschrift dat met de producties op 19 maart 2018 op de Griffie der Kantongerechten is ingediend;
  • de conclusie van eis die mondeling is genomen op 20 maart 2018;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek en uitlating producties.

1.2 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2. De feiten

2.1 Gedaagde heeft middels het indienen van een verzoekschrift d.d. 06 maart 2018 in de zaak bekend onder A.R. No. 18-0949, welk verzoekschrift zich richt tot A) Flex Cars N.V., B) Flex Wholesale & Retail N.V., C) [naam 1] h.o.d.n. Flex Luxuries, D) Prestige Imports N.V., zijnde eiseres, E) Flex Phones N.V. en F) Surglobe Trading N.V., aan de kantonrechter in het eerste kanton het verzoek gedaan tot het mogen leggen van conservatoir derden beslag. Aan dit verzoek heeft gedaagde het volgende ten grondslag gelegd:

  • zij heeft in het jaar 2014 aan Flex Cars N.V. en Flex Wholesale & retail N.V., hierna gezamenlijk te noemen de schuldenaars, een krediet verschaft;
  • de schuldenaars hebben niet voldaan aan hun terugbetalingsverplichtingen van het aan hun verschafte krediet. Instede daarvan kanaliseren zij financiële middelen naar [naam 1] en eiseres;
  • om het verhaalsrecht van gedaagde illusoir te maken, hebben de schuldenaars wijzigingen aangebracht in het team van eiseres, waarbij [naam 2], die tevens directeur van de schuldenaars is, werd vervangen door ene [naam 3]. Vanwege deze verwevenheid worden de gelden tussen de schuldenaars en eiseres heen en weer geschoven, welk handelen paulianeus is. Vanwege deze paulianeuze handeling zijn [naam 1] en eiseres mede aansprakelijk voor het terugbetalen van de verschuldigde bedragen aan gedaagde.

2.2 Gedaagde heeft, na daartoe verkregen toestemming bij beschikking van de kantonrechter in het eerste kanton d.d. 08 maart 2018, bij exploit van de deurwaarder bij het Hof van Justitie, P.S. Olensky,:

  • d.d. 09 maart 2018, no. 224-18, conservatoir derdenbeslag doen leggen onder
    A) De Staat Suriname, met name het Ministerie van Handel en Industrie,
    B) De Staat Suriname, met name het Ministerie van Landbouw, Veeteelt en Visserij,
    C) De Staat Suriname, met name het Ministerie van Financiën, op alle gelden/geldswaarden ten laste van eiseres;
  • d.d. 13 maart 2018, no. 228-18, conservatoir derdenbeslag onder
    B) Hakrinbank N.V.,
    C) RBC Royal Bank (Suriname) N.V., thans geheten Republic Bank (Suriname) N.V.,
    D) Surichange Bank N.V.,
    E) De Finanbank N.V.,
    F) Surinaamsche Volkscredietbank N.V.,
    G) Godo Cooperatieve Spaar- en Kredietbank G.A.,
    H) Surinaamse Postspaarbank N.V.,
    I) Soutern Commercial Bank N.V., op alle gelden, geldswaarden ten laste van eiseres;
  • d.d. 13 maart 2018, no. 229-18, conservatoir derdenbeslag doen leggen onder zichzelf op alle gelden, geldswaarden ten laste van eiseres.
    De hiervoor gelegde beslagen zijn ter verzekering tot betaling van de bedragen respectievelijk ad SRD 20.000.000,-, USD 3.000.000,- en Euro 19.500,- aan gedaagde.

3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer

3.1 Eiseres vordert, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,:

a) de opheffing te gelasten van de onder 2.2 van de feiten vermelde gelegde conservatoir derdenbeslagen;
b) gedaagde te veroordelen om binnen een uur na betekening van dit vonnis aan eiseres te betalen US$ 80.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente ad 6% per jaar vanaf de dag der indiening tot aan de dag der algehele voldoening;
c) gedaagde te veroordelen om aan eiseres de geleden schade ad US$ 32.640,- te betalen;
d) gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding.

3.2 Eiseres legt aan haar vordering ten grondslag dat de gelegde conservatoir derdenbeslagen vexatoir en onrechtmatig zijn. Daartoe stelt zij, naast de feiten vermeld onder 2, onder meer het volgende:

  • zij is niet aansprakelijk voor de gelden die de schuldenaars van gedaagde hebben geleend;
  • zij ontkent dat de schuldenaars gelden naar haar hebben gekanaliseerd;
  • zij kan thans niet over het bedrag van US$ 80.000,- beschikkingen, waardoor zij niet op adequate wijze haar bedrijfsactiviteiten kan voortzetten;
  • als gevolg van de gelegde beslagen lijdt zij schade, bestaande uit gederfde inkomsten ad US$ 24.000,- en advocaatkosten met daarover omzetbelasting totaal ad US$ 8.640,-.

3.3 Gedaagde heeft verweer gevoerd. De kantonrechter komt op dit verweer, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.

4. De beoordeling

4.1 Het spoedeisend belang van eiseres blijkt uit de aard van de vordering zelf, met name uit het feit dat eiseres vanwege de beslagleggingen haar bedrijfsactiviteiten niet kan ontplooien. Om die reden wordt zij in het kort geding ontvangen.

4.2 De kern van het geschil betreft de beantwoording van de vraag of de schuldenaars gelden hebben gekanaliseerd naar eiseres. In reactie op de stellingen van eiseres ter zake is gedaagde in het door haar gestelde bij het inleidend beslagrekest blijven volharden, zonder echter te onderbouwen vanaf welke periode de schuldenaars gelden naar eiseres hebben gekanaliseerd, wat de hoogte van de geldbedragen zijn die naar eiseres zouden zijn gekanaliseerd, via welke bankrekeningen deze gelden van de schuldenaars naar eiseres zouden zijn gekanaliseerd, en wat het totaal bedrag is dat de schuldenaars naar eiseres hebben gekanaliseerd tot het moment van de beslaglegging op de bankrekeningen van de schuldenaars. Evenmin heeft gedaagde zich enige moeite getroost om middels bescheiden te staven dan wel aannemelijk te maken dat de schuldenaars gelden naar eiseres hebben gekanaliseerd en wat de hoogte is van de gelden die tot en met de datum van de beslaglegging op de gelden van de schuldenaars naar eiseres is gekanaliseerd. Het enkel blijven volharden in deze stelling met als enige onderbouwing de verwevenheid van de directieleden van de schuldenaars met eiseres acht de kantonrechter niet voldoende. Van gedaagde als bankinstelling bij wie zowel de schuldenaars als eiseres rekeninghouders zijn, mocht worden verwacht dat zij middels een financieel overzicht zou kunnen staven dat vanuit het rekeningnummer van de schuldenaars gelden zijn overgemaakt of overgeheveld naar bankrekeningnummers van eiseres. Dit brengt de kantonrechter tot de voorlopige slotsom dat in casu van een paulianeuze handeling geen sprake is. Bovendien gaat gedaagde uit van een onjuiste opvatting om eiseres op grond van een paulianeuze handeling en een verwevenheid van directieleden van de bedoelde entiteiten mede aansprakelijk te stellen voor terugbetaling van de aan de schuldenaars verstrekte kredieten. Bij een geslaagd beroep op een paulianeuze handeling is schadevergoeding mogelijk, en die schadevergoeding kan onmogelijk omvatten het mede aansprakelijk stellen voor de terugbetaling van het volledig bedrag aan verstrekte kredieten. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is er geen grond om de gelegde beslagen te blijven handhaven, zodat de gevraagde voorziening onder a reeds voor toewijzing gereed ligt.

4.3 Gedaagde weerspreekt het bedrag ad US$ 80.000,- aan eiseres verschuldigd te zijn. Daartoe voert zij aan dat dit geldbedrag op de rekening van eiseres voorkomt en eiseres minstens opheffing van het beslag zou kunnen vorderen zodat dit bedrag wederom tot haar beschikking komt. Bij conclusie van repliek is eiseres niet voldoende ingegaan op dit gemotiveerd verweer van gedaagde en zal de gevraagde voorziening onder b om die reden worden geweigerd. Daarbij brengt de kantonrechter eiseres in herinnering dat voor toewijzing van een geldvordering in kortgeding slechts plaats is als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling – bij afweging van de belangen van partijen – aan toewijzing niet in de weg staat. De stellingen die eiseres aan dit onderdeel van de vordering ten grondslag heeft gelegd, voldoen niet aan de hiervoor vermelde criteria en zal zij dit onderdeel van het geschil in bodemprocedure verder dienen te beslechten.

4.4 Gedaagde weerspreekt dat eiseres als gevolg van de beslagleggingen schade heeft geleden en stelt daartoe dat eiseres zelf heeft gesteld dat zij sedert februari 2018 moest voldoen aan betalingsverplichtingen in het buitenland. Dit, terwijl de beslagleggingen op 13 maart 2018 hebben plaatsgevonden. Ook op dit gemotiveerd verweer is eiseres niet voldoende ingegaan, zodat de door eiseres vermeend geleden schade niet aannemelijk is. Om die reden zal de gevraagde voorziening onder c worden geweigerd, eveneens met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 4.3 aan eiseres in herinnering is gebracht ten aanzien van geldvorderingen.

4.5 Daar eiseres slechts voor één onderdeel in het gelijk is gesteld, acht de kantonrechter het redelijk en billijk de proceskosten tussen partijen te compenseren. Het compenseren van de proceskosten bestaat daarin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5. De beslissing

5.1 Heft op het bij deurwaardersexploten d.d 09 maart 2018, no. 224-18, d.d. 13 maart 2018 no. 228-18 en d.d. 13 maart 2018 no. 229-18, afkomstig van de deurwaarder bij het Hof van Justitie, Patrick Stanley Olensky, gelegd conservatoir derdenbeslag, ten verzoeke van gedaagde en ten laste van eiseres, onder De Surinaamsche Bank N.V., Hakrinbank N.V., RBC Royal Bank Suriname N.V., thans Republic Bank (Suriname) N.V., Surichange Bank N.V., Finabank N.V., Surinaamse Volkscredietbank N.V., Godo Coöperatieve Spaar- en Kredietbank G.A., Surinaamse Postspaarbank N.V., de Staat Suriname, met name de ministeries van Handel en Industrie, Landbouw Veeteelt en Visserij en Financiën op alle gelden en/of geldswaarden die zij aan eiseres verschuldigd zijn/of mochten worden.

5.2 Verklaart hetgeen hiervoor onder 5.1 is beslist uitvoerbaar bij voorraad.

5.3 Compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.4 Weigert het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen en ter openbare terechtzitting uitgesproken door de kantonrechter in het eerste kanton, mr. S.M.M. Chu, op dinsdag 03 april 2018 te Paramaribo in aanwezigheid van de fungerend-griffier.