SRU-K1-2018-4

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-172160
  • Uitspraakdatum 08 februari 2018
  • Publicatiedatum 13 juni 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    – Conform artikel 1615 e lid 1 eindigt iedere arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege als de periode waarvoor de arbeidsovereenkomst is aangegaan is verstreken. Naar het oordeel van de kantonrechter is er in dit geval geen opzegging en dus ook geen ontslagvergunning noodzakelijk.
    – Echter, indien de arbeidsovereenkomst ingevolge artikel 1615f lid 1 één of meerdere malen zonder tegenspraak is voortgezet, is voor de beëindiging daarvan wel opzegging en een ontslagvergunning vereist. In het onderhavige geval is de arbeidsovereenkomst tussen partijen zonder tegenspraak voortgezet. Ingevolge de artikelen 1615 e lid 2 en 1615f lid 1 BW is er dus wel een opzegging vereist. Aan deze opzegging is er – naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter – wel een ontslagvergunning vereist.

    SJB augustus 2018

Uitspraak

HET KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. no. 172160
8 februari 2018

Vonnis in kort geding in de zaak van

[eiser],
wonende te [plaats],
eiser in kort geding,
gemachtigde: mr. R. Sohansingh, advocaat

tegen

N.V. Grasshopper Aluminium Company,
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
gedaagde in kort geding,
gemachtigden: mr. S.W. Wattien en mr. H.R. Lim A Po, advocaten.

De kantonrechter spreekt in Naam van de Republiek het hierna volgend vonnis uit.

1. Het procesverloop

1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:
– het verzoekschrift met bijbehorende producties dat op 17 mei 2017 ter griffie der kantongerechten is ingediend;
– de conclusie van antwoord met producties;
– de conclusie van repliek met producties;
– de conclusies van dupliek met producties;
– de conclusie tot uitlating.

1.2 De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2. De feiten

2.1 Eiser is op 1 mei 2015 in dienst getreden van gedaagde voor de duur van 1 jaar en derhalve eindigende op 30 april 2016. Het salaris van eiser bedroeg bruto SRD 8.730,=.

2.2 Het dienstverband is vervolgens stilzwijgend voortgezet.

2.3 Op 30 maart 2017 heeft gedaagde aan eiser doen toekomen een schrijven, inhoudende dat gedaagde de arbeidsovereenkomst met eiser om haar moverende redenen opzegt.

2.4 Eiser heeft vanaf 1 mei 2017 geen salaris ontvangen.

3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer

3.1 Eiser vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – zakelijk weergegeven – veroordeling van gedaagde tot doorbetaling van het loon met ingang van 1 mei 2017 en vervolgens elke maand totdat de dienstbetrekking rechtmatig is beëindigd, vermeerderd met:

a. De aan hem toekomende maandelijkse emolumenten/toelagen;
b. De vertragingsrente ex artikel 1614 q BW;
c. De wettelijke rente.

3.2 Eiser heeft het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd.

Het ontslag aan hem is nietig, aangezien gedaagde niet in het bezit is van een ontslagvergunning.

In januari 2017 was eiser aangegeven dat zijn arbeidsovereenkomst met nog twee jaren zou worden verlengd. Door gedaagde zijn er hierdoor verwachtingen bij eiser opgewekt. Gedaagde heeft geen redenen opgegeven voor het ontslag, terwijl eiser ook niet de gelegenheid heeft gehad om zich te verweren.

Gedaagde heeft ook niet de wettelijke opzegtermijn in acht genomen en handelt derhalve in strijd met artikel 1615 i lid 5. Eiser lijdt schade door de handelingen van gedaagde.

3.3 Gedaagde heeft verweer gevoerd. De kantonrechter komt zover nodig terug op dat verweer in de beoordeling.

4. De beoordeling

4.1 Het spoedeisend belang lijkt uit de stellingen van eiser en het door hem gevorderde.

4.2 Partijen zijn verdeeld over de vraag of gedaagde al dan niet een ontslagvergunning nodig had voor de door haar aan eiser gedane opzegging van de arbeidsovereenkomst. Ter beantwoording van deze vraag is het van belang om na te gaan wat de wetgever daarover heeft bepaald.

Artikel 1615 e lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt het volgende:

“De dienstbetrekking eindigt van rechtswege, wanneer de tijd is verstreken, bij overeenkomst of reglement of bij wettelijk voorschrift, of bij gebreke daarvan, door het gebruik bepaald”.

Ingevolge artikel 1615 e lid 2 BW is voor in dat artikel genoemde gevallen wel een opzegging vereist voor het eindigen van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. In deze gaat het onder meer om de gevallen waarbij de dienstbetrekking ingevolge artikel 1615 f geacht wordt voor een bepaalde tijd te zijn voortgezet.

Artikel 1615 f lid 1 regelt de voortzetting van de arbeidsovereenkomst “zonder tegenspraak”, Indien een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zonder tegenspraak wordt voortgezet wordt zij geacht voor dezelfde duur, doch telkens voor maximaal 1 jaar op de vroegere voorwaarden te zijn verlengd.

4.3 De kantonrechter concludeert uit artikel 1615 e lid 1, dat iedere arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt als de periode waarvoor de arbeidsovereenkomst is aangegaan is verstreken. Naar het oordeel van de kantonrechter is er in dit geval geen opzegging en dus ook geen ontslagvergunning noodzakelijk.

Echter, indien de arbeidsovereenkomst ingevolge artikel 1615 f lid 1 een of meerdere malen zonder tegenspraak is voortgezet, is voor de beëindiging daarvan wel opzegging en een ontslagvergunning vereist.

In het onderhavige geval is de arbeidsovereenkomst tussen partijen zonder tegenspraak voortgezet. Ingevolge de artikelen 1615 e lid 2 en 1615 f lid 1 BW is er dus wel opzegging vereist. Aan deze opzegging is er – naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter – wel een ontslagvergunning vereist.

Aangezien gedaagde niet beschikt over een ontslagvergunning is de dienstbetrekking tussen partijen nog in stand en is gedaagde gehouden het salaris van eiser door te betalen vanaf 1 mei 2017 totdat de dienstbetrekking op rechtmatige wijze zal zijn beëindigd. Het onder a van het petitum gevorderde is derhalve toewijsbaar als in het dictum te melden.

4.3.1 Gedaagde heeft een viertal kopie-vonnissen bij conclusie van antwoord overgelegd waaruit zou moeten blijken dat er geen ontslagvergunning vereist is bij stilzwijgende voortzetting van de dienstbetrekking.

Naar het oordeel van de kantonrechter verschillen niet alleen de feiten in de door gedaagde overgelegde vonnissen van de feiten in het onderhavige geval, maar ook het hiervoor genoemde verweer van gedaagde blijkt niet uit deze vonnissen.

4.3.2 Bij conclusie van dupliek heeft gedaagde overgelegd een artikel van mr. F. Kruisland, waaruit zou moeten blijken dat er geen ontslagvergunning vereist is bij stilzwijgende voortzetting van de dienstbetrekking.

De kantonrechter merkt op dat deze visie van mr. Kruisland, op zichzelf staat en geen ondersteuning vindt in jurisprudentie. Om deze reden gaat de kanonrechter voorbij aan de inhoud van voormeld artikel.

4.4 Ingevolge artikel 1614 q BW maakt eiser aanspraak op vertragingsrente vanwege de late uitbetaling van het loon.

De kantonrechter zal deze rente naar redelijkheid en billijkheid beperken tot nihil, nu eiser vanaf 1 mei 2017 geen werkzaamheden heeft verricht. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter wordt de door eiser opgelopen schade vanwege de niet-betaling van het loon in voldoende mate gecompenseerd door de wettelijke rente die wel zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente is evenwel toewijsbaar. Deze bevoegdheid ontleent de kantonrechter aan artikel 1614 q BW, waarin tevens is opgenomen dat de rechter bevoegd is de verhoging te beperken tot zodanig bedrag als hem met het oog op de omstandigheden van het geval billijk zal voorkomen.

4.5 De kantonrechter acht bespreking van de overige stellingen en weren van partijen overbodig.

4.6 Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde patij de proceskosten moeten dragen.

5. De beslissing

De kantonrechter:

5.1 Veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen het loon vermeerderd met de aan eiser maandelijks toekomende emolumenten/toelagen vanaf 1 mei 2017, vermeerderd met de wettelijke rente ad 6% per jaar met ingang van 17 mei 2017.

5.2 Verklaart het vonnis zover nodig uitvoerbaar bij voorraad.

5.3 Veroordeelt gedaagde in de proceskosten aan de zijde van eiser gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op SRD 281,= (tweehonderd en eenentachtig Surinaamse Dollar).

5.4 Weigert het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter in kort geding mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het eerste kanton van donderdag 8 februari 2018 te Paramaribo, door de kantonrechter-plaatsvervanger in kort geding mr. A.C. Johanns, in tegenwoordigheid van de griffier.

w.g. J. Pinas w.g I.S. Chhangur-Lachitjaran
w.g. A.C. Johanns