SRU-K1-2019-11

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-192758
  • Uitspraakdatum 25 juli 2019
  • Publicatiedatum 19 augustus 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Uitoefening executiebevoegdheid. Opheffing executoriaal beslag.

Uitspraak

KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON

A.R. No. 19-2758
25 juli 2019

Vonnis in kort geding
in de zaak van:

DE STICHTING REGIONALE GEZONDHEIDSDIENST,
gevestigd en kantoorhoudend aan de Johan Adolf Pengelstraat 188 te Paramaribo,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.M. Linger, advocaat,

tegen

[gedaagde],
wonende aan [adres] te [distrikt],
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.R. Baarh, advocaat.

1. Het verloop van het proces
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en –handelingen:

  • het inleidend verzoekschrift dat met de producties op 10 juli 2019 op de Griffie der Kantongerechten is ingediend;
  • de conclusie van eis die mondeling is genomen op 11 juli 2019;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de conclusie van repliek met producties;
  • de conclusie van dupliek.

1.2 De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2. De feiten
2.1 Op 08 augustus 2016 is eiseres bij vonnis van de kantonrechter in de zaak bekend onder A.R. No. 16-2870 veroordeeld, onder meer om:

  • aan gedaagde uit te betalen over de maand mei 2016, de gebruikelijke aan haar toekomende vergoedingen zoals vermeld in de loonslip en de arbeidsovereenkomst, welke nog niet aan haar waren uitgekeerd, vermeerderd met de verhoging ex artikel 1614q BW en de wettelijke rente ad 6% per jaar met ingang van 7 juni 2016;
  • aan gedaagde uit te betalen haar salaris met alle emolumenten over de maanden juni en juli 2016, vermeerderd met de verhoging ex artikel 1614q BW;
  • aan gedaagde uit te betalen haar salaris met alle emolumenten vanaf augustus 2016 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is beëindigd;
  • te honoreren alle aan gedaagde toekomende rechten en voorzieningen op grond van de arbeidsovereenkomst, totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is beëindigd;
  • een dwangsom te betalen van SRD 1.000, – per dag, het maximum van SRD 50.000, – niet te boven gaand, voor elke dag dat eiseres in gebreke blijft uitvoering te geven aan het vonnis.

2.2 Volgens de statuten van eiseres, zoals bepaald in artikel elf, gewijzigd op 01 januari 1995, bestaat de directie van eiseres uit een directeur en een of meerdere onderdirecteuren. In lid 2 van dit artikel is voorts bepaald dat de directeur op voordracht van het Bestuur -gehoord de directeur van Volksgezondheid- benoemd, geschorst en ontslagen wordt door de minister van Volksgezondheid. Het salaris en andere arbeidsvoorwaarden van de directeur worden op voordracht van het bestuur, gehoord de directeur van Volksgezondheid, door de minister vastgesteld. Het salaris en andere arbeidsvoorwaarden van de onderdirecteuren worden, op voordracht van de directeur, door het bestuur vastgesteld.

2.3 De minister van Volksgezondheid, krachtens de statuten van eiseres, is met gedaagde een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht aangegaan in de functie van algemeen directeur van eiseres, voor een periode van drie jaren aanvangende op 01 augustus 2001, en onder dezelfde voorwaarden verlengd te rekenen van 01 augustus 2004 tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van gedaagde.

2.4 Bij deurwaardersexploot van 09 juli 2019 met het [nummer] heeft gedaagde executoriaal derdenbeslag gelegd onder Surinaamsche Bank N.V., Stichting Surinaamse Volkscredietbank, Hakrinbank N.V., Republic Bank Suriname N.V. en Surinaamse Postspaarbank op alle gelden, geldswaarden en of goederen die de derde gearresteerden verschuldigd mochten zijn of worden aan of onder hun berusting mochten hebben of verkrijgen van eiseres ter verzekering van betaling ad SRD 164.897,93 en kosten.

3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 Eiseres vordert -samengevat- bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de opheffing van de gelegde executoriale derdenbeslagen op straffe van een dwangsom ad SRD 10.000, – per dag met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.

3.2 Eiseres heeft kort gezegd het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd.
Op 11 augustus 2016 heeft gedaagde bij deurwaardersexploot het vonnis van 12 augustus 2016 aan haar betekend en bij deurwaardersexploot van 31 mei 2019 een schrijven van 30 mei 2019 met aanzegging om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan gedaagde te betalen:

  • de volledige jubileumuitkering van zes maanden salaris;
  • de medische kosten ad SRD 480, -;
  • 60 liter brandstof per week;
  • het volledig loon inclusief 10% loonsverhoging ingaande 1 januari 2019.

Eiseres is niets verschuldigd aan gedaagde. Zij heeft steeds conform de geldende regelingen, goedgekeurd door de minister van Volksgezondheid, aan gedaagde uitbetaald. Aan het vonnis d.d. 08 augustus 2016 geeft zij conform de veroordeling uitvoering. Gedaagde maakt misbruik van haar executiebevoegdheid. Eiseres ondervindt stagnatie in haar bedrijfsvoering als gevolg van de gelegde beslagen. Zij kan niet aan haar betalingsverplichtingen jegens derden voldoen en geen lonen aan personeel uitkeren.

3.3 Gedaagde heeft verweer gevoerd. Voor zover voor de beslissing van belang, wordt hierop in de beoordeling teruggekomen.

4. De beoordeling
4.1 Het spoedeisend belang van het gevorderde is voldoende aannemelijk en eiseres zal in het kort geding worden ontvangen.

4.2 De kantonrechter stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie (zie ook HR 22 december 2006, NJ 2007, 173) de kantonrechter in kort geding bij executoriaal beslag slechts in de executie zal mogen ingrijpen indien de executant zich door de executie schuldig maakt aan misbruik van bevoegdheid. Van misbruik van executiebevoegdheid kan slechts sprake zijn indien de te executeren titel klaarblijkelijk berust op een feitelijke misslag, of indien tenuitvoerlegging op grond van na de titel voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Een executoriaal beslag zou tot een dergelijke situatie kunnen leiden.

4.3 Gedaagde weerspreekt het spoedeisend belang en de gestelde stagnatie van bedrijfsactiviteiten door eiseres. Volgens gedaagde vinden de activiteiten van eiseres normaal plaats. De kantonrechter gaat aan die constatering van gedaagde voorbij nu nergens uit blijkt welke exercitie door gedaagde gepleegd, deze bevinding kan dragen. Het verweer van gedaagde voorts dat betaling van lonen niet aan de orde is omdat die aan het eind van de maand plaatsvindt, is onbegrijpelijk. Een dergelijke opvatting strookt immers niet met de verplichting die ex artikel 1614 BW op de werkgever rust om er zorg voor te dragen dat lonen tijdig, op bepaalde tijd, aan werknemers kunnen worden betaald. De kantonrechter passeert het verweer.

4.4 Eiseres heeft gemotiveerd gesteld dat zij niets aan gedaagde verschuldigd is en dat er geen tekortkomingen zijn opgetreden in de uitvoering van het vonnis van 08 augustus 2016. De kantonrechter overweegt daarbij dat onweersproken is dat gedaagde eerder, in de zaak bekend onder A.R. No. 19-2688, executoriaal beslag door haar gelegd ter inning van opgelopen dwangsommen, heeft doen opheffen. Opgemerkt wordt dat in het geval van de opgelegde dwangsommen, sprake is van een in het oog springende vergissing ex artikel 492 lid 1 Rv. Thans concludeert gedaagde bij antwoord, ook overigens zonder nadere onderbouwing, bereid te zijn het beslag te beperken tot het bedrag van SRD 186.807,43 terwijl het executoriaal derdenbeslag is gelegd voor de som van SRD 164.897,93. Deze omstandigheden en de daarbij wisselende standpunten van gedaagde, maken niet aannemelijk dat sprake is van een inschuld zoals voorgeschreven in artikel 347a lid 1 Rv, maar geven veeleer blijk van het koste wat het kost willen uitoefenen van executiebevoegdheid. Dit leidt er dan ook toe dat het gelegd beslag zal worden opgeheven. Nu de kantonrechter het beslag zelf opheft, hoeft daaraan geen dwangsom te worden verbonden.

4.5 Om de overige gestelde geschilpunten te kunnen beoordelen is diepgaander feitenonderzoek nodig en de gevolgen van een te geven beslissing zijn voor de kantonrechter niet te overzien. Immers, een kort geding leent zich niet hiervoor. Aan een beoordeling wordt daarom niet toegekomen.

4.6 Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5. De beslissing
5.1 Heft op de executoriaal derdenbeslagen gelegd bij deurwaardersexploot d.d. 09 juli 2019 met het [nummer] van de deurwaarder Rawan Sontono onder de Surinaamsche Bank N.V., de Stichting Surinaamse Volkscredietbank, de Hakrinbank N.V., de Republic Bank N.V. en de Surinaamse Postspaarbank op alle gelden, geldswaarden en of goederen die de derde gearresteerden verschuldigd mochten zijn of worden aan of onder hun berusting mochten hebben of verkrijgen van de Stichting Regionale Gezondheidsdienst.

5.2 Verklaart de beslissing onder 5.1 uitvoerbaar bij voorraad.

5.3 Veroordeelt gedaagde in de kosten van het geding aan de zijde van eiseres tot aan deze uitspraak begroot op SRD 520, – (vijfhonderdtwintig Surinaamse Dollar).

5.4 Weigert het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Bradley, kantonrechter in het eerste kanton, en ter openbare terechtzitting uitgesproken op donderdag 25 juli 2019 te Paramaribo door de kantonrechter in het eerste kanton, mr. A.C. Johanns, in aanwezigheid van de griffier.