- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-191731
- Uitspraakdatum 13 mei 2019
- Publicatiedatum 20 augustus 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Bij toets of behoorlijk uitvoering is gegeven aan een rechterlijk bevel, met daaraan verbonden dwangsom, dient het doel en de strekking van de veroordeling tot uitgangspunt te worden genomen. Het opleggen van executoriaal derdenbeslag wordt i.c. gekwalificeerd als misbruik van bevoegdheid, de beslagen worden opgeheven. Het executeren van vermeende dwangsommen wordt stopgezet.
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. No. 19-1731
13 mei 2019
Vonnis in kort geding in de zaak van:
DE STAAT SURINAME meer specifiek het MINISTERIE VAN NATUURLIJKE HULPBRONNEN,
rechtspersoon in rechte vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
zetelend aan de Limesgracht 92 te Paramaribo,
eiser,
gemachtigde: mr. N.U. van Dijk, advocaat,
tegen
N.V. NATURE BEAUTY,
gevestigd en kantoorhoudend aan de Tweekinderenweg 46 te Paramaribo,
gedaagde,
gemachtigden: S.R. Ramman BSc en mr. S.G.R. Khoenkhoen, advocaten.
1. Het verloop van het proces
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en -handelingen:
- het inleidend verzoekschrift dat op 03 mei 2019 op de Griffie der Kantongerechten is ingediend met producties;
- de conclusie van eis die mondeling is genomen op 06 mei 2019;
- de conclusie tot aanvulling eis met producties;
- de conclusie van antwoord en uitlating aanvulling eis;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- de overlegging van een productie zijdens eiser.
1.2 De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1 Bij vonnis van 24 november 2017 van de kantonrechter in het eerste kanton in de zaak met het A.R. no 17-4478 is eiser – kort gezegd – veroordeeld om binnen een week na de uitspraak aan gedaagde een tweede verlenging van het recht tot exploratie naar goud en andere mineralen op het perceelland groot 17.645ha te verstrekken, en de aan derden uitgegeven beschikkingen ter uitoefening van mijnbouwrechten op het perceelland groot 17.645ha in te trekken onder verbeurte van een dwangsom van SRD 500.000, – tot maximaal SRD 10.000.000, -.
2.2 Bij vonnis van 08 februari 2018 heeft de kantonrechter in het eerste kanton in de zaak met het A.R. no 18-0001 – kort gezegd – de bepalingen en voorwaarden casu quo aanvullingen in de tweede verlengingsbeschikking van het recht tot exploratie naar goud en andere mineralen, [GMD no. 1] van 30 november 2017 ten name van gedaagde geschorst, en eiser verboden om handelingen te plegen die enige beperking en/of stopzetting van de tweede exploratiebeschikking van gedaagde tot gevolg heeft anders dan wanneer gedaagde in strijd zou handelen met eerdere beschikkingen, [GMD no.2] en [GMD no. 3] of indien gedaagde in strijd zou handelen met de tweede verlengingsbeschikking na schorsing van de voorwaarden en bepalingen casu quo aanvullingen onder verbeurte van een dwangsom van SRD 500.000, – tot maximaal SRD 10.000.000, -.
2.3 Eiser heeft hoger beroep aangetekend tegen het vonnis van 08 februari 2018 in de zaak met het A.R. no 18-0001.
2.4 Bij vonnis van 07 maart 2019 van de kantonrechter in het eerste kanton in de zaak met het A.R. no 18-2496 is – kort gezegd – de opheffing gelast van de executoriale derdenbeslagen van 16 mei 2018 met de nummers [Q-1] en [Q-2] en van 17 mei 2018 met het nummer [Q-3] onder:
a. Staatsolie Maatschappij Suriname N.V.,
b. Rosebel Gold Mines N.V.,
c. Newmont Suriname LLC.
2.5 Bij exploot van 11 april 2019 [no.] is bevel gedaan tot opheffing van de hiervoor onder 2.4 vermelde beslagen.
2.6 Op 17 mei 2018, 20 februari 2019, 25 maart 2019, 17 en 18 april 2019 heeft gedaagde executoriaal derdenbeslag gelegd, respectievelijk onder:
a. De Centrale Bank van Suriname,
b. Surinaamse Luchtvaartmaatschappij N.V.,
c. Newmont Suriname LLC,
d. N.V. Grassalco,
e. Staatsolie Maatschappij Suriname N.V.,
f. Rosebel Goldmines N.V.,
g. N.V. Luchthavenbeheer,
h. N.V. Havenbeheer,
i. Centrale Vissershaven Suriname N.V.
2.7 Het ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen, Geologisch Mijnbouwkundige Dienst, heeft bij schrijven van 15 april 2019 aan de minister van Natuurlijke Hulpbronnen bevestigd dat het mijnbouwrecht aan gedaagde is verstrekt onder het [GMD no. 1] met een oppervlakte van 17.645ha op maandag 04 december 2017. Het recht betreft exploitatie naar goud en andere mineralen, gelegen in het district Sipaliwini ten oosten van de Saramaccarivier, zoals aangeduid op de figuratieve kaart van landmeter J.O.A. Mans, d.d. 04 oktober 2016. De heer [naam] heeft de beschikking in ontvangst genomen. Voorts is in voormeld schrijven van het ministerie verklaard dat het perceelland conform het Mijnbouwdecreet E-58, artikel 29 lid 3 aan geen ander dan Nature Beauty N.V. in exploratie is toegewezen.
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 Eiser vordert bij eiswijziging – samengevat – dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair
- de opheffing gelast van de gelegde executoriale derdenbeslagen;
- gedaagde veroordeelt tot betaling van SRD 30.000.000, – als voorschot op de door eiser opgelopen schade vermeerderd met de wettelijke rente ad 6% per jaar vanaf de dag van eerste beslaglegging;
- gedaagde verbiedt om vanaf de uitspraak tot aan de dag van een in gezag van gewijsde gegane uitspraak over te gaan tot het executeren van vermeende dwangsommen uit hoofde van de vonnissen bekend onder de A.R. nummers 17-4478 en 18-0001 op straffe van een dwangsom van SRD 500.000.000, – voor iedere dag of keer dat gedaagde zich niet aan de beslissing houdt;
- gedaagde veroordeelt in gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten ad SRD 15.000, -;
subsidiair
- de opheffing gelast van de gelegde executoriale derdenbeslagen;
- gedaagde veroordeelt tot betaling van SRD 30.000.000, – als voorschot op de door eiser opgelopen schade vermeerderd met de wettelijke rente ad 6% per jaar vanaf de dag van eerste beslaglegging;
- opschort of schorst de werking van de vonnissen bekend onder de A.R. nummers 17-4478 en 18-0001 totdat hierover definitief is beslist;
- gedaagde veroordeelt in gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten ad SRD 15.000, -.
3.2 Eiser legt aan zijn vordering ten grondslag dat de gelegde executoriale derdenbeslagen vexatoir en in strijd met de beginselen van een goede rechtsorde zijn. Daartoe voert eiser kort gezegd aan dat:
- geen dwangsommen verbeurd zijn, omdat hij, eiser, uitvoering heeft gegeven aan de veroordelingen in de zaken met de A.R. nummers 17-4478 en 18-0001 inhoudende de verlening en afgifte van de verlengingsbeschikking aan gedaagde. Aan het tweede deel van de vordering in het vonnis van 24 november 2017 kan eiser geen uitvoering geven, omdat geen exploratie- of andere rechten aan derden zijn toegewezen in het betreffende gebied;
- gedaagde geen hoger beroep heeft aangetekend maar in plaats daarvan wederom executoriaal derdenbeslag heeft gelegd en daarmee het vonnis tussen partijen gewezen op 07 januari 2019 met het A.R. no. 18-2496 heeft genegeerd;
- gedaagde bij het leggen van de beslagen de bepalingen in artikel 313 jo artikel 314, 316 jo artikel 324 en 344 Rv niet in acht heeft genomen;
- gedaagde, in strijd met de wet, beslag heeft gelegd op goederen van de staat die bestemd zijn voor de openbare dienst.
3.3 Gedaagde voert verweer en concludeert tot afwijzing van de gevraagde voorzieningen. Het verweer zal hierna, voor zover nodig, worden besproken.
4. De beoordeling
4.1 Het spoedeisend belang blijkt voldoende uit de stellingen van eiser. Om die reden zal hij worden ontvangen in het kort geding.
4.1.1 Middels de hiervoor onder 2.6 genoemde executoriale derdenbeslagen wil gedaagde op grond van een door de kantonrechter gewezen vonnis van 24 november 2017 een totale som aan dwangsommen ad SRD 20.000.000,- incasseren. In het onderhavig kort geding vordert eiser opheffing van de gelegde executoriale derdenbeslagen en een vergoeding wegens geleden schade ad SRD 30.000.000,-.
4.2 Allereerst overweegt de kantonrechter dat bij de beoordeling van onderhavig geschil, ingevolge vaste jurisprudentie ter beantwoording van de vraag of een bij rechterlijk bevel veroordeelde behoorlijk uitvoering heeft gegeven aan dat bevel, met daaraan verbonden een dwangsom, plaats dient te vinden door hetgeen ter uitvoering van het veroordelend vonnis is verricht te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Bij die uitleg dient het doel en de strekking van de veroordeling tot uitgangspunt te worden genomen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (Vgl. Hoge Raad 15 november 2002, NJ 2004, 410).
4.2.1 Gedaagde heeft eisers stelling niet betwist, dat de tweede verlengingsbeschikking op 30 november 2017 is ondertekend, zes dagen na vonniswijzing in de zaak met het A.R. no.17-4478 (zie hiervoor onder 2.1). Uit het vonnis in de zaak met het A.R. no. 18-0001 van 08 februari 2018 blijkt bovendien dat gedaagde de verlengingsbeschikking van 30 november 2017 aan de vordering ten grondslag heeft gelegd. De kantonrechter is het met eiser eens dat indien gedaagde eerst op 4 december 2017 de betreffende beschikking heeft afgehaald zulks hem, eiser, niet treft. Uit het exploot van 17 mei 2018 met het nummer [Q-4] blijkt evenwel onweersproken dat gedaagde tegen beter weten in de dwangsommen rekent vanaf 02 december 2017. Op 02 januari 2018 dient gedaagde het verzoekschrift in de zaak met het A.R. no. 18-0001 in. De vordering is – samengevat – dat de kantonrechter bepalingen en voorwaarden casu quo aanvullingen in de tweede verlengingsbeschikking opschort of schorst en dat eiser verboden wordt om handelingen te plegen die enige beperking en/of stopzetting van de tweede beschikking van gedaagde tot gevolg zouden hebben. Uit het vonnis van 08 februari 2018, A.R. no. 18-0001, vloeit voort dat niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden gesteld dat eiser volledig aan de veroordeling bij vonnis van 24 november 2017, A.R. no. 17-4478 heeft voldaan. Conclusie van het vorenstaande is dat voorshands aannemelijk is dat eiser dwangsommen verbeurd heeft.
4.3 Voorts merkt de kantonrechter op dat een schuldeiser voor het executeren van dwangsommen op dezelfde wijze te werk dient te gaan als bij elke andere executie van geldvordering. Ook met betrekking tot verbeurde dwangsommen moet de executie daarvan aanvangen met een bevel tot betaling ex artikel 313 lid 2 Rv (Hoge Raad 26-03-1999, NJ 1999, 447).
4.3.1 Uit de productie genummerd 6, door eiser bij verzoekschrift overgelegd, blijkt dat bij exploot van 17 mei 2018 met het nummer [Q-4] van de deurwaarder bij het Hof van Justitie, L. Tran Van Can-Doesburg, is gerelateerd dat de dwangsommen, gerekend vanaf 02 december 2017 tot en met 07 mei 2018 zijn opgelopen tot een bedrag van SRD 20.000.000, -. Aan voormeld exploot, zoals in het proces gebracht, ontbreekt evenwel een bevel tot betaling aan eiser.
Ook de overige, als productie overgelegde exploten respectievelijk van voornoemde deurwaarder (no. [Q-5]) en de deurwaarders bij het Hof van Justitie, R. Sontono ([nummers]) en D.J. Chocolaad ([no.]) houden geen bevel aan eiser in om binnen twee dagen betaling van inmiddels verbeurde dwangsommen te voldoen. Aldus is niet aannemelijk gemaakt dat gedaagde zich heeft gehouden aan het vereiste van artikel 313 lid 2 RV.
4.3.2 De kantonrechter oordeelt verder als volgt. Gedaagde voert aan dat de verbeurde dwangsommen betrekking hebben op het gewezen vonnis in de zaak met het A.R. no. 17-4478. In haar verweer stelt zij evenwel geen feiten die ertoe hebben geleid dat zij thans wederom tot beslaglegging is overgegaan nadat de kantonrechter in de zaak met het A.R. no. 18-2496 drie van de vier gelegde executoriale derdenbeslagen heeft opgeheven. Gedaagde betrekt in haar verweer nota bene de overweging van de kantonrechter in laatstgenoemd vonnis dat één executoriaal derdenbeslag gedaagde voldoende zekerheid biedt.
4.3.3 Gedaagde heeft voorts in dit verband als verweer aangevoerd dat zij niet uit balorigheid appèl aantekent tegen kort geding vonnissen. Wat daar ook van zij, naar het oordeel van de kantonrechter heeft gedaagde in casu niet alleen zoals door eiser gesteld een gewezen vonnis waarin drie gelegde beslagen zijn opgeheven genegeerd, maar is zij ook voorbijgegaan aan het bepaalde in artikel 232 Rv. Immers, op dezelfde gronden heeft gedaagde in totaal onder acht instanties executoriaal derdenbeslag gelegd, waarvan drie van de acht instanties derden betreffen waarvan de kantonrechter het beslag bij voornoemd vonnis heeft opgeheven. Van een dergelijk handelen kan zonder dat nieuwe en concrete feiten zijn gesteld die de aanleiding hiertoe vormen, niet beoordeeld worden of de handeling van gedaagde gerechtvaardigd is, en kwalificeert die handeling dan ook als misbruik van bevoegdheid. De kantonrechter overweegt mee dat eiser als gedeeltelijk in het ongelijk gestelde partij in de zaak met A.R. no. 18-2496 gemotiveerd heeft verklaard daarvan geen hoger beroep aan te tekenen.
4.4 Op grond van al het voorgaande komt de kantonrechter niet toe aan bespreking van de overige standpunten van partijen nu deze alle voortborduren op een kennelijk onjuiste rechtsopvatting van gedaagde als hiervoor onder 4.3.1, 4.3.2 en 4.3.3 overwogen.
4.5 De primair gevorderde opheffing van de gelegde executoriale derdenbeslagen zal op voorgaande gronden worden toegewezen.
4.6 De primair gevorderde betaling tot schade van SRD 30.000.000,- zal als niet onderbouwd worden afgewezen.
4.7 De kantonrechter zal de gevorderde dwangsom mitigeren als hierna te melden.
4.8 De buitengerechtelijke kosten zullen als ongegrond worden afgewezen.
4.9 De toewijzing van primaire vorderingen als hiervoor overwogen brengt met zich dat het subsidiair gevorderde zal worden afgewezen.
4.10 Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten omvatten op de dag van de uitspraak:
- het vastrecht ad. SRD 50, -,
- de kosten voor oproep per exploot van een deurwaarder ad SRD 300, -,
- en zijn in totaal begroot op SRD 350, -.
5. De beslissing
De kantonrechter in kort geding:
5.1 Heft op de gelegde executoriale derdenbeslagen zoals in het verzoekschrift omschreven onder de navolgende derde beslagenen:
a) De Surinaamse Luchtvaartmaatschappij (SLM)
b) Newmont Suriname LLC
c) N.V. Grassalco
d) Staatsolie Maatschappij Suriname N.V.
e) Rosebel Goldmines N.V.
f) De Centrale Bank van Suriname
g) N.V. Luchthavenbeheer
h) N.V. Havenbeheer
i) Centrale Vissershaven Suriname (CEVIHAS).
5.2 Veroordeelt gedaagde om het executeren van vermeende dwangsommen uit hoofde van de vonnissen bekend onder A.R. no. 17-4478 en A.R. no. 18-0001 stop te zetten en aan te houden met ingang van de dag van deze uitspraak tot aan de dag waarop in een bodemprocedure of in hoger beroep definitief zal zijn beslist in voornoemde zaken of in een der voornoemde zaken en gedaagde tot executie daarvan bevoegd zal zijn verklaard op straffe van een dwangsom van SRD 100.000, – (honderdduizend Surinaamse Dollar) voor elke dag of keer dat gedaagde in strijd handelt met deze beslissing, tot een maximum bedrag van SRD 10.000.000.,- (tien miljoen Surinaamse Dollar).
5.3 Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.4 Veroordeelt gedaagde in de proceskosten aan de zijde van eiser tot aan deze uitspraak begroot op SRD 350, – (driehonderdvijftig Surinaamse Dollar).
5.5 Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Bradley, kantonrechter in kort geding in het eerste kanton en ter openbare terechtzitting uitgesproken op maandag 13 mei 2019 te Paramaribo, in aanwezigheid van de griffier.