- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-190229
- Uitspraakdatum 28 januari 2019
- Publicatiedatum 10 januari 2020
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Gedaagde wordt verboden te staken over kledingtoelage, totdat eiseres per schrijven heeft mede gedeeld of de uitbetaling van kledingtoelage aan administratiefpersoneel van Openbaar Groen al dan niet rechtmatig is, met dien verstande dat eiseres uiterlijk binnen een maand na de uitspraak van dit vonnis het resultaat van het door haar ingestelde onderzoek aan gedaagde mededeelt.
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. No. 19-0229
28 januari 2019
Vonnis in de zaak van:
DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, met name het Ministerie van Openbare Werken, Transport en Communicatie,
in rechte vertegenwoordigd door de Procureur-generaal,
domicilie kiezende aan de Julianastraat no. 63 te Paramaribo,
eiseres,
gemachtigde: mr. E. van der Hilst, advocaat,
tegen
DE ALGEMENE BOND VAN PERSONEEL MILIEUBEHEER, rechtspersoon,
gevestigd en kantoorhoudende aan de Kernkampweg no. 62 te Paramaribo,
gedaagde,
gemachtigden: 1) H. Blanker, voorzitter van het bestuur, 2) Schattevo, Vivien, secretaris 3) J. Blokland-Ramdin, penningmeester.
1. Het verloop van het proces
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en/of -handelingen:
- het inleidend verzoekschrift dat op 22 januari 2019 op de griffie der kantongerechten is ingediend, met producties;
- de conclusie van eis die mondeling is genomen op 24 januari 2019;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de mondelinge behandeling ter terechtzitting d.d. 25 januari 2019, waarbij partijen de zaak mondeling hebben bepleit en waarna bij rolbeschikking een comparitie van partijen is bepaald;
- de comparitie van partijen die op 25 januari 2019 is gehouden.
1.2 De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1 Gedaagde komt op voor de belangen van het administratief en technisch personeel van het directoraat Openbaar Groen, voorheen directoraat Milieubeheer. Dit Directoraat is tot vier maal toe overgeheveld van het ene Ministerie naar het andere Ministerie en valt thans onder het Ministerie van Openbare Werken, Transport en Communicatie, hierna afgekort OWTC.
2.2 Vanaf 2010 tot en met 2018 heeft gedaagde aan zowel het administratief personeel als het technisch personeel van het directoraat kledinggelden uitgekeerd. Het kledinggeld wordt aan het begin van elk jaar uitgekeerd.
2.3 Over het jaar 2019 heeft gedaagde nog geen kledingtoelage aan het personeel uitgekeerd. Dit, vanwege het feit dat gedaagde zich op het standpunt stelt dat het administratief personeel geen aanspraak maakt op kledingtoelage en thans een onderzoek is ingesteld of er enige documentatie is waaruit blijkt dat zij hierop aanspraak maakt.
2.4 Op 07 januari 2019 heeft gedaagde ter zake de uitbetaling van de kledinggelden van het personeel van het directoraat een schrijven aan de Minister van OWTC, zijnde gedaagde, gericht. In dat schrijven heeft gedaagde het volgende vermeld:
“Het bestuur van de ABPM nadert u ten einde raad langs deze weg om aandacht te vragen voor de completering van alle potentiële aangelegenheden en tijdige uitbetaling van kleding geld aan de medewerkers van het directoraat Milieubeheer/”Openbaar Groen”.
In de communicatie met uw ministerie heeft de ABPM hier harde toezeggingen over Zoals u weet heeft de ABPM tevergeefs geprobeerd u langs verschillende geëigende kanalen te bereiken hierover. Blijkbaar stelt u dat de wnd. Directeur van dit directoraat, mevr. [naam 1] en dhr. [naam 2] – onderdirecteur belast met Personele- en Financiële aangelegenheden (doorgaans) belast zijn met aanvaardbare afhandeling/voorbereiding van onder andere het onderhavige.
Het bestuur van de A.B.P.M. blijft vooralsnog voorstander van het harmonisch model, waarbij korte effectieve communicatie-lijnen noodzakelijk zijn bij de daadkrachtige belangenbehartiging. Zij stuit bij hen evenwel bij herhaling op het fenomeen van “mandaatbeperkingen” bij uw functionarissen, aangaande de realisatie van de belangen van de medewerkers.
De ABPM protesteert hierbij bij u zijnde haar aanspreekpunt nadrukkelijk tegen de “ping pong” bejegening, die uw ministerie tevergeefs jegens het bondsbestuur wil toepassen. Mits uw duidelijk en werkbaar mandaat, aan in aanmerking komende functionarissen zal de ABPM zich uitsluitend tot u wenden voor ver effectieve belangenbehartiging.
Wij verwachten dat u erop helpt toezien dat de kledinggeld over 2019 in elk geval aan de medewerkers die hiervoor in aanmerking komen daadwerkelijk uitbetaald worden. Immers ook deze voorziening is gestoeld op een overeenkomst en de consistente uitvoering daardoor gegarandeerd is/dient te zijn.Nog steeds in de overtuiging dat u zult toezien op garanties aangaande de spoedige en adequate relatie van de uitbetaling en wel met de uitkering van het salaris over 2019
U gelieve er rekening mee te houden dat het ABPM-bestuur alle handelingen, die leden in deze collectief ontplooien.”
2.5 Op 11 januari 2019 heeft gedaagde wederom een schrijven ter zake het uitbetalen van de kledinggelden van de werknemers van Openbaar Groen aan de Minister van OWTC gericht, luidende onder meer als volgt:
“Onder verwijzing naar onze brief d.d. 07 januari 2019 betreffende het onderwerpelijke, gaarne uw dringende aandacht voor het volgende:
Leden van de ABPM hebben op heden Bondsbestuur geklaagd over onduidelijkheid rondom de tijdige uitbetaling van hun rechtmatig kleding geld.
Het bestuur van de ABPM heeft deze actie met onmiddellijke ingang overgenomen en na gedachtewisseling met de leden het volgend besluit genomen:
Contact ondernomen met de wnd. Directeur van “Openbaar Groen” heeft niet geleidt tot de noodzakelijke duidelijkheid over de uitbetaling aan de potentiële rechthebbenden.
Het bondsbestuur brengt u op de hoogte van het volgend besluit en doet op u het beroep dit te willen doorgeven aan de wnd. Directeur:
- De medewerkers zullen alvast ingaande heden naar hun verschillende locatie gaan en berichten via het bondsbestuur afwachten over de tijdige uitbetaling van kleding geld.
- Indien de aanvaardbare reactie op heden 11 januari 2019 nog uitblijft, zal de ABPM op maandag 14 janauri 2019 om 8.00u een spoed alv beleggen om definitieve standpunten hierover te nemen.
Wij vestigen uw aandacht op dat het in deze betreft alle medewerkers en waarbij ook de mobilisatie en informatie aan de middagploeg en districten op gang wordt gebracht.”
2.6 Op 15 januari 2019 reageert de Minister van OWTC als volgt op de brieven van gedaagde:
“Ik ben per 6 april 2018 aangesteld als Minister van Openbare Werken, Transport en Communicatie (OWTC). Ogenblikkelijk nadat de issue over kledingtoelage aan het administratief personeel bij OG door u aan mij is voorgelegd, ben ik met mijn directie en staf bezig geweest om na te gaan of en hoe dit in orde kan worden gemaakt.
Ik moet u echter aangeven dat de toekenning van toelagen overigens een vrij formele aangelegenheid is, waarin Biza een voorname rol vervult. Bij de toekenning van toelagen aan ambtenaren wordt er eerst advies ingewonnen bij Biza, over het al of niet in aanmerking komen voor de toelage. Met het positieve advies wordt er een raadsvoorstel voorbereid en ter goedkeuring aangeboden aan de Raad van Ministers (RvM). Met de goedkeuring, machtigt RvM de Minister tot formalisering van de toelage in een beschikking.
Deze procedure dient stringent te worden gevolgd. Ik ontkom er derhalve niet aan om u het volgende voor te houden naar aanleiding van het onderzoek, dat wij hebben ingesteld over de issue met kledingtoelage:
Op 11 februari 2000 is door RvM goedkeuring verleend voor het toekennen van kledingtoelage aan ambtenaren van het Ministerie van Volksgezondheid. Voor de kledingtoelage kwamen onder andere in aanmerking het Technisch-, Administratief en schoonmaakpersoneel terwerkgesteld op de afdelingen Personeelszaken, Salarisadministratie, Technische Dienst en Algemene Zaken van de Directie en Centrale Administratie van het Ministerie van Volksgezondheid.
Nagenoeg in dezelfde periode vond de toekenning van kledingtoelage aan het administratief personeel van het vroegere Milieu Beheer onder het Ministerie van Volksgezondheid plaats. Wij hebben echter geen grondslag kunnen vinden voor deze toekenning.
Eerder was bij missive de Vice President, Voorzitter van de Raad van Ministers d.d. 19 oktober 1994, ook reeds kledingtoelage toegekend aan ambtenaren van Milieu Beheer. Het betrof in deze gevallen van verplichte uniform kleding en schoeisel, verplichte uniform kleding zonder schoeisel en gevallen waarbij aangepaste werkkleding vereist is (niet noodzakelijk uniform). Deze missive regelde dus een kledingtoelage en technisch personeel.
Het moge duidelijk zijn dat de missive van de Vice President, Voorzitter van de Raad van Ministers d.d. 11 februari 2000, niet als grondslag dienen voor het toekennen van kledingtoelage aan de administratieve ambtenaren van het vroegere Milieu Beheer, nu deze niet zijn genoemd. Voorzover die missive abusievelijk als grondslag was aangehaald voor de toekenning van de kledingtoelage, dan nog had bij de overheveling van Milieu Beheer naar Biza, de kledingtoelage moeten worden omgezet in een overgangstoelage. Dit simpel omdat Milieu Beheer niet langer deel uitmaakte van het Ministerie van Volksgezondheid en de Missive van februari 2000 specifiek was geschreven voor de administratieve ambtenaren bepaalde afdelingen van Volksgezondheid.
Voor wat betreft uw verzoek voor adequate uitvoering van kleding geld, moet ik u helaas mededelen dat er in zoverre geen grondslag te achterhalen is voor wat betreft het administratieve personeel en dat voor een eventuele toekenning, thans de formele procedure zal moeten worden ingezet. Het zal enige tijd in beslag nemen, alvorens de formele procedure zal moeten worden ingezet.”
2.7 Tevens heeft de Minister van OWTC een schrijven aan gedaagde gericht betreffende de aangekondigde acties, inhoudende onder meer als volgt:
“Met aandacht voor aangehechte circulaire, deel ik u voor de goede orde mede dat ik met mijn directie en staf bezig ben om na te gaan of het administratief personeel bij het Directoraat Openbaar Groen in aanmerking komt voor kledingtoelage. De zaak is aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken voorgelegd en wij wachten op het advies ter zake.
Het komt mij voor dat het personeel bij het directoraat Openbaar Groen sedert gisteren 14 januari 2019 in beraad is over deze kwestie en dat de werkzaamheden niet worden uitgevoerd.
Mijn inziens is deze actie niet rechtmatig en ik zal er derhalve niet voor schromen om het principe “no work, no pay” stringent toe te passen.”
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 Eiseres vordert, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,:
a) gedaagde te veroordelen om binnen een uur na de uitspraak de staking die vanaf 14 januari 2019 wordt gevoerd te beëindigen met aanzegging aan het actievoerend personeel om de reguliere werkzaamheden per onmiddellijk te hervatten;
b) gedaagde te verbieden te staken over kledingtoelage aan administratief personeel van Openbaar Groen totdat er duidelijkheid is gekomen in de rechtmatigheid van de uitbetaling van kledingtoelage aan administratief personeel van Openbaar Groen, op straffe van een dwangsom van SRD 5.000,- per dag voor iedere dag dat gedaagde nalaat aan dit verbod te voldoen;
c) gedaagde te veroordelen om bij wege van voorschot tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen het bedrag van SRD 2.400,- zijnde geleden schade als gevolg van de staking.
3.2 Eiseres legt aan haar vordering ten grondslag dat gedaagde wanprestatie c.q. een onrechtmatige daad jegens haar pleegt. Daartoe stelt zij, tegen de achtergrond van de feiten vermeld onder 2, het volgende:
- zij is bezig te onderzoeken of het administratief personeel bij Openbaar Groen in aanmerking komt voor kledingtoelage;
- gedaagde wenst haar geen ruimte te bieden om het onderzoek af te ronden en heeft vanaf 14 januari 2019 gelijk gegrepen naar het middel om te staken;
- als gevolg van de acties wordt de stad niet schoongemaakt.
Als spoedeisend belang stelt gedaagde dat zij als gevolg van de staking dagelijks schade lijdt. De schade bestaat daarin dat zij genoodzaakt is kosten te maken voor het inschakelen van derden tot het verrichten van schoonmaak werkzaamheden ad SRD 2.400,- per dag.
3.3 Gedaagde heeft verweer gevoerd. Op dit verweer komt de kantonrechter, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.
4. De beoordeling
4.1 Het spoedeisend belang blijkt uit de aard van de vordering zelf. Om die reden wordt eiseres in het kort geding ontvangen.
4.2 Ter comparitie van partijen is aan het licht gekomen dat het personeel van het directoraat sedert 14 januari 2019 tot 11.00 uur werkzaamheden verricht. Dit brengt de kantonrechter tot de voorlopige slotsom dat sprake is van een collectieve werk neerlegging van het personeel van het directoraat na 11.00 uur.
4.3 Uitgangspunt bij het stakingsrecht is artikel 33 van de Grondwet van de Republiek Suriname dat het wordt erkend, doch behoudens de beperkingen die uit het recht voortvloeien. De beperkingen die ten aanzien van het stakingsrecht uit het recht voortvloeien zijn ontwikkeld in de jurisprudentie waarbij de kantonrechter verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 28 januari 2000, (Douwe Egberts arrest).
Met name geldt als eerste voorwaarde dat partijen in onderhandeling met elkaar moeten zijn over arbeidsvoorwaarden en in geval partijen tijdens de onderhandelingen in een impasse geraken dan kan de werknemersbond, in casu gedaagde, gebruik maken van het stakingsrecht als uiterste middel, doch met inachtneming van:
- een tijdige aanzegging aan de werkgever dat tot staking zal worden overgegaan en wat de staking zal inhouden (om onnodige bedrijfsschade te voorkomen en de belangen te beschermen van degenen die op de dienstverlening van de werkgever zijn aangewezen);
- de belangen van de werkgever die door de staking kunnen worden geschaad. Met name mag de staking niet leiden tot buitenproportionele schade aan de werkgever en derden.
Nu de kantonrechter dient te oordelen of de acties die gedaagde momenteel voert al dan niet rechtmatig zijn, zal de kantonrechter zich op hetgeen hiervoor als uitgangspunt is weergegeven toespitsen.
4.4 Uit de stellingen en weren van partijen leidt de kantonrechter af dat tussen partijen een geschil bestaat over de beantwoording van de vraag of het administratief personeel al dan niet aanspraak maakt op uitbetaling van kledinggeld. Ter comparitie van partijen is aan het licht gekomen dat het personeel in oktober 2018 geen zicht had op uitbetaling van het kledinggeld en nadien door gedaagde is medegedeeld dat het administratief personeel geen aanspraak maakt op uitbetaling van het kledinggeld, er om die reden een onderzoek ter zake zal worden ingesteld, het kledinggeld nog niet zal worden uitbetaald en aan gedaagde het verzoek is gedaan om eiseres de ruimte te bieden het onderzoek ter zake af te ronden. Dit is onder meer aanleiding voor gedaagde geweest om over te gaan tot de acties. Ofschoon eiseres in deze geen schoonheidsprijs verdient met betrekking tot de bejegening naar gedaagde toe en in het bijzonder met het niet in acht nemen van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, acht de kantonrechter de acties die gedaagde thans voert in strijd met de in de jurisprudentie ontwikkelde procedureregels die hiervoor onder 4.3 in dit vonnis zijn weergegeven. Duidelijk is dat partijen momenteel niet in een onderhandelingsfase verkeren, doch dat er een verschil van opvatting bestaat over de uitleg van de overeenkomst betreffende kledinggeld die partijen met elkaar hadden gesloten. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter mocht gedaagde in dit specifiek geval niet grijpen naar het stakingsrecht als uiterste middel. Gedaagde had in dit specifiek geval de mogelijkheid om ter zake dit dispuut een vordering ter zake tegen eiseres in te stellen. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal de gevraagde voorziening onder a worden toegewezen.
4.5 Ter comparitie van partijen heeft de vertegenwoordiger van gedaagde, zijnde de onder directeur van OWTC verklaard dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken reeds advies heeft uitgebracht op grond van het ingestelde onderzoek en dit advies door de Minister van OWTC aan gedaagde zal worden kenbaar gemaakt. Een indicatie uiterlijk wanneer dit advies aan gedaagde zal worden kenbaar gemaakt, heeft eiseres niet kunnen geven. Daar het advies al rond is en gedaagde volgens de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel) dient te weten waar zij aan toe is, zal de gevraagde voorziening onder b aangepast worden toegewezen als hierna in de beslissing vermeld.
4.6 Het gevorderde onder c zal worden geweigerd, en wel op grond van de hierna vermelde overwegingen. Het personeel aangesloten bij gedaagde heeft wel halve dagen gewerkt. Eiseres stelt dat zij als gevolg van de staking schade heeft geleden, waarbij zij zich beroept op twee kwitanties van betalingen. Echter acht de kantonrechter het beroep op deze kwitanties niet aannemelijk om de schade te staven. Eiseres heeft nagelaten te stellen of het noodzakelijk was om een derde in te schakelen voor het verrichten van de werkzaamheden, welke impact het niet uitvoeren van deze werkzaamheden op de samenleving zou hebben, in welke omgeving de ingeschakelde derde de werkzaamheden heeft verricht, wie controle heeft uitgeoefend op die werkzaamheden en gedurende welke tijden de werkzaamheden zijn verricht.
4.7 In het onderhavige geval acht de kantonrechter het redelijk en billijk de proceskosten tussen partijen te compenseren.
5. De beslissing
De kantonrechter in kort geding:
5.1 Veroordeelt gedaagde om binnen 2 (Twee) uren na de uitspraak de acties die vanaf 14 januari 2019 worden gevoerd te beëindigen, met aanzegging aan het actievoerend personeel om de reguliere werkzaamheden per onmiddellijk te hervatten.
5.2 Verbiedt gedaagde te staken over kledingtoelage aan administratief personeel van Openbaar Groen totdat eiseres per schrijven aan gedaagde heeft mede gedeeld of de uitbetaling van kledingtoelage aan administratief personeel van Openbaar Groen al dan niet rechtmatig is, met dien verstande dat eiseres uiterlijk binnen een maand na de uitspraak van dit vonnis het resultaat van het door haar ingestelde onderzoek met betrekking tot het onderhavige onderwerp schriftelijk aan gedaagde mededeelt.
5.3 Veroordeelt gedaagde tot een eenmalige dwangsom ad SRD 25.000,- (Vijfentwintigduizend Surinaamse Dollar), indien zij niet voldoet aan de veroordeling zoals beslist onder 5.1 in dit vonnis en in indien zij het verbod vermeld onder 5.2 in dit vonnis overtreedt.
5.4 Verklaart hetgeen hiervoor onder 5.1 tot en met 5.3 is beslist uitvoerbaar bij voorraad.
5.5 Compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.6 Weigert hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen en ter openbare terechtzitting uitgesproken op maandag 28 januari 2019 te Paramaribo door de kantonrechter in kort geding in het eerste kanton, mr. S.M.M. Chu, in aanwezigheid van de griffier.