- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-191919
- Uitspraakdatum 25 juni 2019
- Publicatiedatum 19 september 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Kort geding
Eiser vordert dat de uitslag van de gehouden verkiezingen van haar Raad van Bestuur opschort, althans schorst tot dat over de rechtsgeldigheid van de verkiezingen c.q de verkiezing van de Deken van de Orde in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist
Eiser voert aan dat het is gebleken dat de gekozen Deken, de Nederlandse nationaliteit bezit. Hierdoor is haar deelname aan de verkiezingen en haar verkiezing tot deken in strijd met de Advocatenwet en derhalve niet rechtsgeldig.
De kantonrechter is van oordeel dat, nu in de wet en de memorie van toelichting daar geen duidelijkheid over bestaat, en binnen de beroepsgroep zelf, voor het lidmaatschap van de Orde, geen beletselen bestaan op grond van de nationaliteit, vooralsnog geen gronden bestaan om aan te nemen dat met de bepaling van artikel 31 lid 1 van de Advocatenwet de wetgever doelde op personen met ‘uitsluitend’ de Surinaamse nationaliteit. De grondslag van het gevorderde is daarom niet aannemelijk geworden.
Uitspraak
Kantonrechter in Kort geding
A.R. no. 191919
25 juni 2019
Vonnis in de zaak van
[eiser], in zijn hoedanigheid van advocaat en lid van de Surinaamse Orde van Advocaten,
domicilie kiezende aan de Frederik Derbystraat no. 13 – 13A te Paramaribo,
procederend in persoon,
eiser in kort geding,
tegen
DE SURINAAMSE ORDE VAN ADVOCATEN, rechtspersoon,
gevestigd en kantoor houdende aan de Mahonylaan no. 33 te Paramaribo,
gemachtigden: mr. R. Sohansingh en mr. dr. G. N. Best, advocaten,
gedaagde in kort geding,
hierna te noemen: “de Orde”.
1. Het proces verloop:
1.1. Dit blijkt uit de volgende processtukken:
- het verzoekschrift, met producties, dat op 13 mei 2019 ter griffie der kantongerechten is ingediend,
- de conclusie van antwoord, met productie,
- de conclusie van repliek, met producties,
- de conclusie van dupliek,
- het schrijven d.d. 12 juni 2019 afkomstig van de eiser,
- het proces-verbaal van het gesprek tussen eiser en de gemachtigden van gedaagde;
- de nadere conclusie tot overlegging van aanvullende informatie zijdens eiser;
- de conclusie tot uitlating zijdens gedaagde.
1.2 De uitspraak van het vonnis in kort geding is nader bepaald op heden.
2. De feiten
2.1 Eiser is lid van de Surinaamse Orde van Advocaten.
2.2 Op 23 maart 2019 zijn in Theater Unique de verkiezingen gehouden voor de Raad van Bestuur van de Orde.
2.3 In de periode voor de verkiezingen heeft mevrouw [naam] zich verkiesbaar gesteld voor de functie van Deken van de Orde.
2.4 Bij schrijven van 13 maart 2019 is door de verkiezingscommissie aan mevrouw [naam] medegedeeld dat haar kandidaatstelling is goedgekeurd.
2.5 Op 23 maart 2019, nadat de verkiezingen waren gehouden, heeft de verkiezingscommissie een proces-verbaal opgemaakt van de gehouden verkiezingen waarin is opgenomen dat mevrouw [naam] is gekozen tot deken van de Orde.
2.6 Mevrouw [naam] heeft ingevolge de Advocatenwet binnen een week schriftelijk te kennen gegeven dat zij haar verkiezing aanvaardt.
3. De vordering en de grondslag daarvan
3.1 De vordering
Eiser vordert, kort gezegd, dat de kantonrechter, bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
- de uitslag van de door de Orde op 23 maart 2019 gehouden verkiezingen van haar Raad van Bestuur opschort, althans schorst tot dat over de rechtsgeldigheid van de verkiezingen c.q de verkiezing van de Deken van de Orde in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist en voorts
- de Orde veroordeelt in de proceskosten.
3.2 De grondslag
Eiser heeft als grondslag voor het gevorderde aangevoerd dat ingevolge artikel 31 lid 1 van de Advocatenwet slechts advocaten die de Surinaamse nationaliteit bezitten zich verkiesbaar stellen als lid van de Raad van Bestuur van de Orde. Hij voert aan dat het is gebleken dat mevrouw [naam] de Nederlandse nationaliteit bezit. Hierdoor is haar deelname aan de verkiezingen en haar verkiezing tot deken in strijd met de Advocatenwet en derhalve niet rechtsgeldig.
4. Het verweer
De Orde heeft verweer gevoerd op welk verweer de kantonrechter, voor zover van belang, hierna terugkomt.
5. De Beoordeling
5.1 De Orde heeft als verweer onder andere het volgende aangevoerd:
- dat de verkiezingscommissie voorafgaand aan de verkiezingen onderzoek heeft gedaan naar de vraag of mevrouw [naam] in het bezit is van de Surinaamse nationaliteit vanwege het vereiste neergelegd in artikel 31 lid 1 van de Advocatenwet; dat na onderzoek gebleken is dat zij de Surinaamse nationaliteit bezit;
- dat uit de wet en de memorie van toelichting niet de verplichting blijkt dat een kandidaat uitsluitend de Surinaamse nationaliteit heeft; de wet schrijft slechts voor dat de kandidaat de Surinaamse nationaliteit heeft; nu mevrouw [naam] de Surinaamse nationaliteit heeft is het niet relevant of zij naast die nationaliteit nog een andere nationaliteit heeft;
- dat de verkiezingen rechtsgeldig zijn verlopen en door de verkiezingscommissie bindend zijn verklaard waardoor de deken en de overige leden van het bestuur van de Orde wettig zijn verkozen.
5.2 Eiser heeft op het verweer gereageerd en voert aan dat artikel 31 lid 1 van de Advocatenwet zo uitgelegd moet worden dat de kandidaat wel uitsluitend de Surinaamse nationaliteit moet bezitten en naast die nationaliteit geen andere nationaliteit mag bezitten. Eiser verwijst daarvoor naar een zestal andere wetsbepalingen uit de Grondwet, de Wet op de Staatsraad, de Wet Notarisambt en de Wet Rekenkamer. In deze wetsbepalingen staat dezelfde formulering, waardoor aangenomen moet worden dat, evenals voor de functionarissen genoemd in de voorgaande wetten, geldt dat de kandidaat uitsluitend de Surinaamse nationaliteit moet hebben. Daarnaast is het zo dat een persoon de Surinaamse nationaliteit verliest bij het verkrijgen van een andere nationaliteit. Om die reden zou de Orde moeten bewijzen dat mevrouw [naam] de Surinaamse nationaliteit nog bezit.
5.3 Eiser heeft voorts aangevoerd dat in een eerder geding, bekend onder ar no. 191087, de Orde zich op het standpunt had gesteld dat een kandidaat die zich verkiesbaar had gesteld diende aan te tonen dat hij afstand heeft gedaan van het Nederlanderschap. Dat standpunt duidt erop dat de Orde ook als standpunt heeft dat een kandidaat uitsluitend de Surinaamse nationaliteit moet hebben om zich verkiesbaar te kunnen stellen. Ook stelt eiser dat mevrouw [naam], daags voor de verkiezingen, toen haar gevraagd werd of zij in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, heeft verklaard dat zij niet de Nederlandse nationaliteit bezit, hetgeen in strijd is met de waarheid.
5.4 De Orde stelt zich op het standpunt dat mevrouw [naam] de Surinaamse nationaliteit bezit en daardoor voldoet aan de vereisten van de wet. Zij voert voorts aan dat het voorgaande is aangetoond vóór de verkiezingen van de Orde en dat dat de reden is geweest dat haar kandidaatstelling door de verkiezingscommissie is goedgekeurd. De vraag of mevrouw [naam] daarnaast nog de Nederlandse nationaliteit bezit is niet relevant omdat zij voldoet aan het vereiste neergelegd in artikel 31 lid 1 van de Advocatenwet. Zij betwist dat zij moet bewijzen dat mevrouw [naam] de Surinaamse nationaliteit bezit. Het is eiser die zijn stellingen moet bewijzen, immers, hij is degene die de vordering heeft ingesteld op grond van de stelling dat mevrouw [naam] de Nederlandse nationaliteit bezit.
5.5 De kantonrechter acht op grond van de stellingen en weren en de overgelegde documenten vooralsnog aannemelijk dat mevrouw [naam] de Surinaamse en de Nederlandse nationaliteit bezit.
5.6 De vraag die partijen verdeeld houdt betreft, zoals eiser dat stelt, de vraag of mevrouw [naam], nu zij naast de Surinaamse nationaliteit ook de Nederlandse nationaliteit heeft, zich verkiesbaar mocht stellen en gekozen mocht worden tot deken van de Orde.
5.7 Eiser stelt expliciet van niet. Hij verwijst daarbij naar andere wetten waarin ook melding wordt gemaakt van een nationaliteitseis. Hij voert aan dat in die wetten ook niet het woord “uitsluitend” is genoemd terwijl de wetgever, zo stelt hij, wel bedoeld heeft uitsluitend de Surinaamse nationaliteit. Evenals de wetgever dat heeft bedoeld in de Advocatenwet.
5.8 De Orde stelt van wel. De Orde stelt dat de interpretatie van de wet door eiser niet juist is. Indien ‘uitsluitend’ werd bedoeld zou er ook ‘uitsluitend’ staan stelt zij. Zij is van mening dat mevrouw [naam] vanwege het feit dat zij de Surinaamse nationaliteit bezit wel voldoet aan het nationaliteitsvereiste van artikel 31 lid 1 van de Advocatenwet.
5.9 De kantonrechter overweegt dat uit de Advocatenwet en uit de memorie van toelichting op de Advocatenwet van 2004 en de wijziging daarvan van 2015, niet blijkt dat de wetgever met de redactie van artikel 31 lid 1 doelde op kandidaten met uitsluitend de Surinaamse nationaliteit of juist doelde op kandidaten met de Surinaamse nationaliteit, ongeacht of zij al dan niet in het bezit zijn van een of meer andere nationaliteiten.
5.10 Wat wel uit de wet van 2004 blijkt is dat er voor het lidmaatschap van de Orde geen nationaliteitsvereiste bestaat. Ook personen met een andere nationaliteit dan de Surinaamse kunnen lid worden van de Orde van Advocaten. Dat duidt op een bedoeling van de wetgever om voor de beroepsgroep van de advocaten in de wet een zekere vrijheid toe te staan als het betreft het lidmaatschap van de Orde.
5.11 Het is naar het oordeel van de kantonrechter de vraag of het op zijn plaats is om een vergelijking te maken tussen vereisten van bestuursleden van de Orde van Advocaten en vereisten voor een ambt genoemd in de Grondwet, de wet op de Staatsraad of de Rekenkamer, omdat de bedoeling van de wetgever verschillend zou kunnen zijn. Ook dat zou eerst onderzocht moeten worden voordat daar conclusies over getrokken kunnen worden en consequenties aan verbonden zouden kunnen worden.
5.12 De kantonrechter is van oordeel dat, nu in de wet en de memorie van toelichting daar geen duidelijkheid over bestaat, en binnen de beroepsgroep zelf, voor het lidmaatschap van de Orde, geen beletselen bestaan op grond van de nationaliteit, vooralsnog geen gronden bestaan om aan te nemen dat met de bepaling van artikel 31 lid 1 van de Advocatenwet de wetgever doelde op personen met ‘uitsluitend’ de Surinaamse nationaliteit. De grondslag van het gevorderde is daarom niet aannemelijk geworden.
5.13 De kantonrechter zal de voorzieningen weigeren en eiser, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de proceskosten.
6. De beslissing
6.1 Weigert de gevraagde voorzieningen;
6.2 Veroordeelt eiser in de kosten van dit geding aan de zijde van de gedaagde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen en uitgesproken door mr. A.C. Johanns, kantonrechter-plaatsvervanger in kortgeding, kantonrechter-plaatsvervanger, ter openbare terechtzitting van het kantongerecht in het eerste kanton te Paramaribo van dinsdag 25 juni 2019, in tegenwoordigheid van de griffier.