- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-190773
- Uitspraakdatum 18 april 2019
- Publicatiedatum 08 juni 2020
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Kortgeding
De kernvraag van het geschil is of de Hakrinbank en de NOB onrechtmatig hebben gehandeld jegens RCR dan wel of zij wanprestatie hebben gepleegd jegens RCR en, indien dat het geval zou zijn, of dat gevolgen heeft voor de koop van het onroerend goed op de veiling door het AZP.
De kantonrechter acht het handelen van de Hakrinbank en de NOB niet in strijd met de zorgplicht.
Uitspraak
Kantonrechter in Kort geding
A.R. no. 19-0773
18 april 2019
Vonnis in de zaak van
RCR HEALTH CENTRE N.V.,
gevestigd en kantoor houdende aan de Anton Dragtenweg no. 68 te Paramaribo,
gemachtigde: mr. M. G. A. Vos, advocaat,
eiseres in conventie en gedaagde in reconventie in kort geding,
hierna te noemen: “RCR”,
tegen
HANDELS- KREDIET EN INDUSTRIEBANK N.V., gevestigd en kantoor houdende aan de Dr. Sophie Redmondstraat no. 11 – 13 te Paramaribo,
NATIONALE ONTWIKKELINGSBANK N.V., gevestigd en kantoor houdende aan de mr. Jaggernath Lachmonstraat no. 160 – 162 te Paramaribo,
ACADEMISCH ZIEKENHUIS PARAMARIBO, ten rechte geheten ACADEMISCH ZIEKENHUIS, rechtspersoon, gevestigd en kantoor houdende aan de Flustraat te Paramaribo,
gemachtigde voor gedaagde sub 1 en 2: mr. J. Kraag, advocaat,
gemachtigde voor gedaagde sub 3: mr. G. R. Sewcharan, advocaat,
gedaagden in conventie en gedaagde sub 3, tevens eiseres in reconventie, in kort geding,
hierna te noemen: “de Hakrinbank, de NOB en het AZP”.
Dit vonnis bouwt voort op het tussenvonnis van 12 maart 2019.
1. Het verdere proces verloop:
1.1. Dit blijkt uit de volgende processtukken:
- De conclusie van antwoord zijdens de Hakrinbank en de NOB, met producties,
- De conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie, met producties, zijdens het AZP,
- De conclusie van repliek jegens de Hakrinbank en de NOB, met producties,
- De conclusie van repliek in conventie en antwoord in reconventie, met producties, jegens het AZP,
- De conclusie van dupliek zijdens de Hakrinbank en de NOB, met producties,
- De conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie, zijdens het AZP, met producties,
- De conclusie tot uitlating over de producties overgelegd door de Hakrinbank en de NOB, zijdens RCR,
- De conclusie van dupliek in reconventie zijdens RCR, met producties,
- De respectieve conclusies tot uitlating producties zijdens de Hakrinbank en de NOB en het AZP.
1.2 De uitspraak van het vonnis in kortgeding is bepaald op heden.
2. De feiten, de vordering in conventie en de grondslag daarvan
Hiervoor verwijst de kantonrechter naar bovenvermeld tussenvonnis.
3. De vordering in reconventie
3.1 De vordering
Het AZP vordert, kort gezegd, dat de kantonrechter, bij vonnis in kortgeding, uitvoerbaar bij voorraad:
- RCR veroordeelt om haar medewerking te verlenen aan het overnemen c.q. aangaan van lopende overeenkomsten met derden, waaronder patienten, patientendossiers, personeel, c.q. dienstverleners in relatie tot het onroerend goed in kwestie;
- RCR veroordeelt om haar medewerking te verlenen om het AZP toegang te verschaffen tot het litigieuze onroerend goed, waaronder begrepen afgifte van sleutels, met al hetgeen daarmee samenhangt;
- RCR veroordeelt tot het betalen van een dwangsom en
- RCR veroordeelt in de proceskosten.
3.2 De grondslag
Het AZP heeft als grondslag voor het gevorderde aangevoerd dat het van belang is dat de zorg die wordt verleend aan patiënten in het zorghotel niet wordt onderbroken, verhinderd of belemmerd. De patiënten mogen op geen enkele wijze last ondervinden van het geschil tussen partijen. Op basis van de maatschappelijke plicht die het eigendomsrecht van het gebouw met zich meebrengt is het van belang dat RCR haar medewerking eraan verleend dat het AZP toegang heeft tot de patiënten.
4. Het verweer
In conventie en reconventie
Zowel de Hakrinbank, de NOB en het AZP enerzijds, als RCR anderzijds hebben, respectievelijk in conventie en reconventie verweer gevoerd op welk verweer de kantonrechter, voor zover van belang, hierna terugkomt.
5. De Beoordeling
In conventie
5.1 De vordering en de grondslag
5.1.1 RCR vordert primair dat de doorhaling wordt gelast van de inschrijving van het proces-verbaal van de openbare verkoop en toewijzing. RCR vordert verder dat de akte van verkoop en koop en kwijting verleden door notaris mr. D. Kalisingh van 1 februari 2019, overgeschreven in register C 2705 onder nummer 2347 en 2348, nietig wordt verklaard of vernietigd.
5.1.2 Subsidiair vordert RCR dat het AZP wordt verboden om met betrekking tot de onroerende goederen beheers- en beschikkingsdaden te verrichten en het AZP wordt veroordeeld om RCR in het rustig genot te laten van de onroerende goederen , totdat in bodemgeschil over de rechtsgeldighed van het proces-verbaal is beslist, althans, todat voor recht is verklaard dat de veilingakte nietig dan wel vernietigbaar is.
5.1.3 RCR heeft als grondslag voor het gevorderde aangevoerd dat de Hakrinbank en de NOB in strijd met hun zorgplicht hebben gehandeld. RCR stelt dat zij, de Hakrinbank en de NOB, het hebben aangestuurd op een veiling zodat de Staat of het AZP het onroerend goed kunnen kopen tegen een bedrag dat veel lager ligt dan de werkelijke waarde van het onroerend goed. Zij hebben niet voldoende inspanningen gepleegd om naar een oplossing te zoeken en zijn niet tot het uiterste gegaan om de veiling te voorkomen. Zij hebben daarmee misbruik gemaakt van hun hypotheekrecht.
5.1.4 RCR heeft bij repliek als handelingen in strijd met de zorgplicht onder andere het volgende genoemd:
- De afspraak in het kader van de schikking was inderdaad dat RCR op uiterlijk 17 januari 2019 het bedrag van EUR.480.000,= zou moeten betalen. Dat heeft zij niet gedaan. Echter heeft zij op 31 januari 2019, een dag voor de veiling het bedrag van EUR.750.000,= aangeboden. Dit bedrag is niet ontvangen door de Hakrinbank en de NOB. De Hakrinbank en de NOB hadden echter geen enkel te respecteren belang bij het niet ontvangen van het bedrag waarbij de veiling dan kon worden afgewend en de schikking van 10 januari 2019 kon worden uitgevoerd. Het was naar de mening van RCR daardoor wel mogelijk een schikking te treffen en, indien de Hakrinbank en de NOB wel tot het uiterste zouden zijn gegaan was er wel een schikking gekomen. Zij verwijst daarbij naar de twee uitspraken van de Hoge Raad en de Rechtbank Amsterdam van respectievelijk 14 december 2018 en van 13 mei 2013.
- De Hakrinbank had als professionele kredietverlener moeten inzien dat RCR niet in staat zou zijn de aflossingen te plegen. Zij hadden kunnen voorzien dat RCR door het kredietarrangement in nog grotere financiele problemen zou komen en hadden een arrangement moeten aanbieden dat een lagere rente had en een langere looptijd in plaats van een hogere rente en een kortere looptijd. Uit de rechtspraak blijkt dat dergelijk gedrag in strijd is met de zorgplicht. RCR heeft hierbij arresten genoemd van 8 februari 2013 en van 4 december 2018.
- Bij een veilingkoopsom die lager is dan de executie waarde is niet gelijk sprake van onrechtmatig handelen. Echter is er wel een grens. Indien op de veiling blijkt dat er geen reëel bod wordt gedaan, zal de hypotheekhouder onrechtmatig handelen wanneer het goed voor een veel te laag bedrag wordt verkocht. In casu is dat het geval geweest. Het onroerend goed zou eerst voor EUR.13.8 miljoen worden gekocht. Op de veiling is echter minder dan de helft daarvan geboden. Bovendien hadden de Hakrinbank en de NOB na het uitgebrachte bod RCR de gelegenheid moeten bieden om na te gaan of alsnog overgegaan kon worden tot het onderhands verkopen van het onroerend goed. De Hakrinbank en de NOB hebben hierdoor in strijd met hun zorgplicht gehandeld en misbruik gemaakt van hun hypotheekrecht. Zij zijn dan ook schadeplichtig jegens eiseres.
- De banken hebben na het vonnis van 21 september 2018, in welk vonnis de kantonrechter heeft overwogen dat partijen naar oplossingen zouden moeten zoeken, mede gezien het doel waarvoor de onroerende goederen worden gebruikt, de communicatie volledig verbroken. Het lukte RCR na het vonnis helemaal niet meer om overleg te plegen; zij hebben het juist aangestuurd op een veiling.
- De bijzondere veilingvoorwaarden waren in strijd met de redelijkheid en billijkheid omdat deze niet daags voor de veiling bekend zijn gemaakt en de betalingscondities ingrijpend waren.
- De omstandigheden waaronder de betaling heeft plaatsgevonden waren ook niet duidelijk voor RCR, terwijl het voor RCR noodzakelijk is hierover ingelicht te worden. Voorts is het niet mogelijk dat AZP zou bieden zonder op de hoogte te zijn van de bankschuld. Voorts is het AZP al jaren financieel in zwaar weer waardoor het de vraag is hoe het AZP de koopsom zou opbrengen. Het contact vooraf tussen de banken en het AZP is niet logisch als de banken stellen dat het contact nodig was om de medische behandeling van patienten van RCR te garanderen, immers niet alleen in het AZP is medische verzorging mogelijk. Overigens heeft het AZP juist een beddentekort, waardoor ook met andere ziekenhuizen gesproken zou moeten worden. Het is de vraag waarom de banken niet met de andere ziekenhuizen contact hebben gemaakt over de opvang van patienten. Uit deze omstandigheden blijkt dat er sprake is van het vooraf maken van afspraken met het AZP teneinde het AZP in de gelegenheid te stellen op de veiling te kopen.
5.2 De weren van de Hakrinbank, de NOB en het AZP
5.2.1 De Hakrinbank en de NOB hebben op de grondslag gereageerd waarbij zij onder andere het volgende hebben aangevoerd:
- dat het gevorderde hen in beginsel niet regardeert;
- dat het gevorderde onder B van het petitum ook niet kan worden toegewezen omdat dat zodanig ingrijpt in het eigendomsrecht van de veilingkoper dat voor de toewijzing daarvan eerst deugdelijke en aannemelijke gronden zouden moeten zijn aangevoerd; daarnevens is het gevorderde declaratoir van aard;
- dat de gronden door RCR aangehaald reeds in eerdere processen zijn aangehaald namelijk de processen met de arnummers 183906 en 190043, waarbij de kantonrechter over die gronden reeds heeft geoordeeld; dat de Hakrinbank en de NOB desalniettemin de gronden ook in dit geding betwisten;
- dat er wel door de Hakrinbank en de NOB naar oplossingen is gekeken doch dat het juist RCR was die zich niet aan de toezeggingen hield; RCR heeft zich zelfs niet aan de afspraak gemaakt ten overstaan van de kantonrechter gehouden; dat de schikking die was bereikt niet is uitgevoerd door RCR omdat zij niet in staat was het bedrag van EUR.480.000,= te voldoen;
- dat de stelling dat de schuldberekening onjuist zou zijn een ongefundeerde stelling is die niet is onderbouwd en waaraan voorbij gegaan moet worden, nu de boeken van de banken tot bewijs strekken tegenover clienten van de banken totdat het tegendeel bewezen is;
- dat blijkens de rechtspraak slechts onder bijzonderde omstandigheden sprake kan zijn van misbruik van recht door de hypotheekhouder en dat die omstandigheden in casu niet aan de orde zijn; zij stellen dat in casu juist de omstandigheid aan de orde is dat de veiling tot twee maal toe geen voortgang heeft gevonden en dat van de Hakrinbank en de NOB niet langer kan worden verlangd dat zij haar belangen opzij zet ten faveure van het belang van de schuldenaar die structureel in gebreke is;
- dat uit de rechtspraak voorts blijkt dat de vraag beantwoord moet worden of er gronden blijken die uiteindelijk in een bodemgeschil zouden leiden tot vernietiging of nietig verklaring van de veiling;
- dat op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat er sprake is van een te lage koopsom; dat voorts het enkele feit dat het onroerend goed is toegewezen voor een bedrag dat de schuldenaar te laag vindt nog geen grond is voor vernietiging of nietigverklaring van een veiling en dat bij de openbare verkoop de koopsom van het onroerend goed op een zo objectief mogelijke wijze, volledig transparant en indiscriminatoir wordt bepaald en dat het verkopen tegen een lagere waarde dan de executie waarde niet tot gevolg heeft dat de veiling nietig is dan wel vernietigd moet worden; dat uit de door de Hakrinbank en de NOB overgelegde rechtspraak blijkt dat het in de afgelopen jaren vaker voorkomt dat een onroerend goed op de veiling beneden de taxatiewaarde wordt verkocht, waardoor het tot een ontwrichting van het systeem zou leiden wanneer veilingen stees nietig zouden worden verklaard wanneer de veilingkoopsom lager lag dan de taxatiewaarde;
- dat het niet juist is dat er toezeggingen zijn gedaan door de heer Boussaid met betrekking tot een bedrag van EUR.750.000,= en ook geen mededeling is gedaan aan de directeur van RCR dat er een aspirant koper is die het onroerend goed op de veiling tegen bankschuld zou kopen en dat er reeds vaste afspraken zijn gemaakt;
- dat de hypotheekhouder mag afwijken van de algemene veilingvoorwaarden mits niet in strijd wordt gehandeld met de redelijkheid en de billijkheid; dat het niet juist is dat de algemene veilingvoorwaarden worden gepubliceerd voor de veiling; dat de bijzondere veilingvoorwaarden niet daags voor de veiling bekend gemaakt hadden moeten worden; dat de voorwaarde dat er geen termijn voor beraad werd verleend en dat direct gegund zou worden aan de hoogste bieder, niet in strijd is met de redelijkheid en de billijkheid;
- dat er geen sprake was van een scenario of van afspraken om het onroerend goed met financiering van de Staat te verkopen aan het AZP tegen een veel lagere prijs;
- dat de Hakrinbank en de NOB zich op geen enkele wijze schuldig hebben gemaakt aan wanprestatie of onrechtmatig handelen, hetgeen ook in de vorige rechtsprocessen is gebleken.
5.2.2 Het AZP heeft op de grondslag gereageerd waarbij zij het volgende heeft aangevoerd:
- dat haar juiste naam luidt Academisch Ziekenhuis;
- dat het gevorderde, namelijk de doorhaling van de overschrijving van het proces-verbaal van de veiling, geen voorlopige voorziening is doch een definitieve voorziening, hetgeen niet mogelijk is in kort geding;
- dat RCR een vijftal leningsovereenkomsten heeft gesloten bij de Hakrinbank en de NOB; dat RCR in betalingsproblemen kwam; dat er grote betalingsachterstanden ontstonden waardoor er tot executie overgegaan moest worden; dat er afspraken zijn gemaakt om de executie af te wenden; dat RCR de afspraken niet kon nakomen waardoor de onderpanden in het openbaar zijn verkocht; dat het AZP het onroerend goed op de veiling heeft gekocht;
- dat RCR ook het AZP verwijt onrechtmatig gehandeld te hebben door op de veiling te kopen; dat echter de contractuele relatie tussen de schuldenaar en de schuldeisers de veilingkoper niet regardeert;
- dat ook al zou blijken dat de schuldeisers misbruik hebben gemaakt van hun executierecht, het AZP als koper te goedertrouw daar geen nadeel van kan ondervinden;
- dat, alhoewel RCR stelt dat het AZP te kwadertrouw is, dit niet juist is; het AZP heeft geen afspraken gemaakt met de schuldeisers voorafgaand aan de veiling; dat de schuldeisers met het AZP contact hebben gemaakt voor de veiling in verband met het garanderen van de ziekenzorg voor de patienten indien de onroerende goederen in het openbaar verkocht zou worden;
- dat het AZP niet op de hoogte is van enig repatrieringsplan voor nierdialyse patienten; eventuele opmerkingen daaromtrent komen voor rekening van de persoon die deze gemaakt zou hebben en niet voor rekening van het AZP; dergelijke opmerkingen zijn in elk geval niet in opdracht van het AZP gemaakt;
- dat het niet juist is dat het AZP onbereikbaar was na een gesprek over de huurovereenkomst met betrekking tot de huur van ziekenhuisbedden; de huurovereenkomst heeft geen voortgang gevonden omdat RCR een prijs van EUR.90.000,= per maand vroeg voor 40 bedden, welke prijs voor het AZP niet op te brengen is; om die reden is niet verder gesproken over de huurovereenkomst; per mail van 20 september 2018 heeft het AZP dat ook aan RCR doorgegeven; dat hieruit blijkt dat er geen sprake is van het afbreken van onderhandelingen door het AZP;
- dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen door het AZP;
- dat het eigendomsrecht van het AZP als koper te goedertrouw niet wordt aangetast door een eventueel misbruik van executierecht door schuldeisers.
5.3 RCR heeft op de weren gereageerd waarbij zij bij haar gronden bleef en bij haar vordering.
5.4 De kern van het geschil
5.4.1 De kantonrechter overweegt dat de vraag die partijen verdeeld houdt de vraag betreft of de Hakrinbank en de NOB onrechtmatig hebben gehandeld jegens RCR dan wel of zij wanprestatie hebben gepleegd jegens RCR en, indien dat het geval zou zijn, of dat gevolgen heeft voor de koop van het onroerend goed op de veiling door het AZP.
5.4.2 RCR heeft de wanprestatie en de onrechtmatige daad onder het kopje grondslag in conventie opgesomd en nader onderbouwd in haar conclusie van repliek.
5.5 De grond dat de Hakrinbank en de NOB als kredietverleners niet tot het uiterste zijn gegaan
5.5.1 RCR haalt twee uitspraken aan. Die uitspraken betreffen de volgende situaties:
Het arrest van 14 december 2018: dit arrest betreft een krediet dat door de kredietverstrekker is verstrekt aan twee personen die hadden opgegeven wat hun jaarloon was. Aan de hand van dat opgegeven jaarloon is een krediet arrangement opgemaakt en ondertekend. Het krediet is ook verstrekt. Op een later tijdstip bleek dat de ene persoon slechts de helft van het opgegeven loon ontving en de andere persoon helemaal geen loon ontving. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de kredietverstrekker de inkomens opgaven had moeten controleren en door het niet te controleren in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht.
Het vonnis van 13 mei 2013: dit arrest betreft een situatie waarbij de restschuld veel hoger was dan de waarde van het onderpand. De rechtbank heeft overwogen dat een tijd, waarin het economisch gezien niet goed gaat … en veel huizen, zoals ook het onderhavige, “onder water staan”, dat wil zeggen de hypotheekschuld hoger is dan de waarde van het huis, van een bank meer coulance mag worden verwacht dan in economisch goede tijden. Dit betekent dat een bank tot het uiterste dient te gaan voor zij het middel van een openbare veiling kiest en dat als het in redelijkheid nog mogelijk lijkt dat door middel van een regeling een grote restschuld kan worden voorkomen, daarvoor moet worden gekozen.
5.5.2 De kantonrechter overweegt ten aanzien van de aangehaalde jurisprudentie, dat het naar haar oordeel geen casussen betreffen die gelijk zijn aan de onderhavige, zo is het in casu niet de situatie dat er geen juist informatie is gegeven over het inkomen en dat de Hakrinbank en de NOB dat hadden moeten controleren. Ook is er geen sprake van een situatie waarbij de hypotheekschuld hoger was dan de waarde van het goed waardoor er na de veiling een grote restschuld overbleef.
5.5.3 Op het verwijt dat RCR de Hakrinbank en de NOB maakt, namelijk dat zij op 30 januari 2019 het bedrag van EUR.750.000,= dat aan hun was aangeboden hadden moeten ontvangen en de veiling hadden moeten afwenden, hebben de Hakrinbank en de NOB gereageerd waarbij zij de vraag opwierpen hoe serieus een bod van EUR.750.000,= genomen moest worden indien daags daarvoor het bedrag van EUR.480.000,= niet kon worden betaald, terwijl dat bedrag ten overstaan van de rechter was afgesproken.
5.5.4 De Hakrinbank en de NOB voeren daarbij aan dat zowel de rechter in de zaak met arno. 183905 als de rechter in de zaak met arno. 190043 hebben geoordeeld dat de Hakrinbank en de NOB geen misbruik maakten van hun recht om te executeren.
5.5.5 Naar het oordeel van de kantonrechter waren de Hakrinbank en de NOB gerechtigd om na het verloop van de afgesproken periode van de schikking op 17 januari 2019 te besluiten tot executie. Op grond van het voorgaande acht de kantonrechter deze grond niet aannemelijk.
5.6 De grond dat de Hakrinbank en de NOB als professionele dienstverleners hadden moeten inzien dat RCR niet aan de aflossingsverplichtingen zou kunnen voldoen
5.6.1 Ook op de stelling van RCR dat de Hakrinbank en de NOB als professionele kredietverleners hadden moeten inzien dat RCR niet zou kunnen voldoen aan de aflossingsverplichtingen hebben de Hakrinbank en de NOB gereageerd waarbij zij stelden dat RCR nimmer de indruk heeft gewekt dat zij onkundig is of geen inzicht heeft of lichtvaardig omgaat met de hypotheek. Integendeel is RCR een onderneming met een directeur die veel ervaring heeft in het bedrijfsleven in Nederland en geen gebrek heeft aan kundigheid en inzicht wanneer het gaat om bankzaken.
5.6.2 RCR haalt twee arresten aan namelijk het arrest van 8 februari 2013 en het arrest van 4 december 2018. Het arrest van 8 februari 2013: dit arrest betreft een situatie waarbij de eisende partij een deel van zijn vermogen op advies van een beleggingsadviseur had geplaatst bij de bank op een effectenrekening. Het vermogen werd belegd door de beleggingsadviseur die in dienst was van de bank. De eisende partij heeft zijn vermogen verloren en heeft de bank verweten dat het een te risicovol beleggingsbeleid heeft voorgesteld. Daarmee heeft de bank instrijd met de zorgplicht gehandeld. Het arrest van 4 december 2018: dit arrest is hierboven reeds aangehaald.
5.6.3 De kantonrechter overweegt dat, gelijk de Hakrinbank en de NOB stellen, het eerste arrest betreft een beleggingsrelatie en geen krediethypotheek. Reeds om die reden zijn het geen vergelijkbare gevallen. Het tweede arrest is reeds hierboven besproken waarbij is overwogen dat het geen situatie betrof die in casu aan de orde is.
5.6.4 Naar het oordeel van de kantonrechter is het niet aannemelijk geworden dat de Hakrinbank of de NOB gronden hadden om te twijfelen aan de kundigheid van RCR om op een verantwoorde wijze om te gaan met de kredietrelatie. Op grond van het voorgaande acht de kantonrechter deze grond niet aannemelijk.
5.7 De grond dat er geen toewijzing had mogen plaatsvinden voor de veilingkoopsom
5.7.1 De Hakrinbank en de NOB hebben gereageerd op de stelling dat er geen toewijzing had mogen plaatsvinden voor het bedrag omdat dat het bod te laag was in vergelijking met de koopprijs die eerder was besproken. Zij verwezen daarbij naar de rechtspraak waaruit blijkt dat het in de afglopen jaren vaker voorkomt dat een onroerend goed op de veiling beneden de taxatiewaarde wordt verkocht, waardoor het tot een ontwrichting van het systeem zou leiden wanneer veilingen steeds nietig zouden worden verklaard wanneer de veilingkoopsom lager lag dan de taxatiewaarde.
5.7.2 De kantonrechter is het eens met de Hakrinbank en de NOB. De rechtspraak in acht nemende is het niet aannemelijk dat er sprake is van een zodanige koopsom dat de toewijzing als onrechtmatig zou kunnen worden aangemerkt.
5.8 De grond dat de Hakrinbank en de NOB het hebben aangestuurd op een veiling om het AZP in de gelegenheid te stellen het onroerend goed te kopen.
5.8.1 De Hakrinbank en de NOB hebben gereageerd op de stelling dat zij het contact volledig hebben verbroken na het vonnis van 21 september 2018. Daarbij hebben zij aanvoerd dat dat niet juist is. Zij verwijzen naar de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de schikking in januari 2019. Daarbij stellen zij ook dat zij het niet hebben aangestuurd op een veiling zodat het AZP op de veiling kon kopen. Die aantijgingen zijn ongegrond en onjuist stellen zij.
5.8.2 De Hakrinbank en de NOB hebben gereageerd op de stelling dat de bijzondere veilingvoorwaarden in strijd waren met de redelijkheid en billijkheid. Zij stelden daarbij dat de hypotheekhouder mag afwijken van de algemene veilingvoorwaarden mits niet in strijd wordt gehandeld met de redelijkheid en de billijkheid.
5.8.3 De Hakrinbank en de NOB hebben gereageerd op de stelling dat uit de omstandigheden duidelijk wordt dat er achteraf tussen de Hakrinbank en de NOB afspraken zijn gemaakt en dat de Hakrinbank en de NOB het aanstuurden op een veiling waar alleen het AZP zou kunnen bieden. Zij voeren daarover aan dat die insinuaties niet juist zijn.
5.8.4 Zij voeren aan dat RCR eerst voldoende in de gelegenheid is gesteld om aan de verplichtingen te voldoen. Daarnaast heeft RCR zelf vanaf 2011 en 2012 gesprekken gevoerd met de overheid over een eventuele verkoop aan het AZP. Alle informatie over de financiele positie van RCR was daarom al bekend bij de overheid en bij het AZP. Er is geen sprake geweest van informatie doorspelen achteraf. Ook heeft RCR in juli 2018 gesprekken gevoerd met de Staat en met het SZF. Ook tijdens dat gesprek moet de financiele positie van RCR aan de orde zijn geweest. Het is niet juist om te stellen dat AZP van de Hakrinbank en de NOB achteraf informatie heeft gekregen om op de veiling een bod te doen.
5.8.5 De Hakrinbank en de NOB stellen dat zij genoodzaakt waren vanwege de achterstallige betalingen, over te gaan tot executie en dat er geen sprake is van schending van de zorgplicht.
5.8.6 De kantonrechter is van oordeel dat de weren van de Hakrinbank en de NOB ertoe leiden dat niet aannemelijk is dat de Hakrinbank en de NOB in strijd met hun zorgplicht hebben gehandeld, immers, inderdaad is na september wel contact geweest over een te treffen schikking in januari 2019 en is het niet aannemelijk, gezien het feit dat RCR reeds een aantal jaren met de overheid gesprekken aan het voeren was over een oplossing van de financiele problemen van RCR, dat het AZP niet op de hoogte zou kunnen zijn van de financiele situatie waarin RCR verkeerde.
5.8.7 De kantonrechter acht aannemelijk dat de Hakrinbank en de NOB RCR voldoende in de gelegenheid hebben gesteld om te voldoen aan de hypotheekvoorwaarden. Het feit dat zij RCR nog de gelegenheid hebben gegeven tot 17 januari 2019 om een substantiele aflossing te plegen, en RCR daar niet aan heeft voldaan, leidt tot de slotsom dat de Hakrinbank en de NOB niet in strijd met de zorgplicht hebben gehandeld toen zij na het verloop van die termijn, na 17 januari 2019 besloten over te gaan tot executie.
5.9 De kantonrechter acht het niet in strijd met de zorgplicht dat de Hakrinbank en de NOB, zoals zij dat stellen in de conclusies, niet het vertrouwen hadden dat RCR na 17 januari 2019 nog zou voldoen aan de verplichtingen, ondanks het feit dat dat wel door RCR werd geopperd.
5.10 De kantonrechter zal op grond van het voorgaande de voorzieningen weigeren en RCR, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de kosten van het geding.
5.11 De kantonrechter overweegt ten aanzien van het verweer met betrekking tot de naam van het Academisch Ziekenhuis dat ten aanzien van de naam van het AZP moet worden uitgegaan van de kennelijke schrijffout, immers, alle rechtshandelingen door en ten aanzien van het AZP hadden de bedoeling te zijn gepleegd door en ten aanzien van deze rechtspersoon, die bij wet is opgericht. Om die reden is de juist naam in de kop van het vonnis reeds is verwerkt.
5.11 De kantonrechter zal de overige stellingen en weren van partijen niet verder bespreken nu deze niet langer relevant zijn.
In reconventie
5.12 De kantonrechter volhardt bij hetgeen in conventie is overwogen en beslist.
5.13 RCR heeft als verweer tegen het gevorderde onder andere aangevoerd dat de patiënten een rechtsrelatie hebben met RCR waardoor zij de zorg van de patiënten zal moeten voortzetten. Indien RCR het zorghotel zal moeten ontruimen zullen de patiënten zelf moeten aangeven of zij de zorg willen laten voortzetten door het AZP of in een ander ziekenhuis; dat zelfde geldt voor de personeelsleden. De patiënten en het personeel staan niet in relatie tot het onroerend goed doch hebben zij een relatie met RCR.
5.14 Het AZP heeft hierop gereageerd waarbij zij aanvoerde dat zij zich er terdege van bewust is dat zij noch de patiënten, noch het personeel kan dwingen om met het AZP een overeenkomst aan te gaan. Om die reden heeft zij gevorderd dat RCR de medewerking verleent tot het overnemen c.q. aangaan van lopende overeenkomsten. Dat staat niet in de weg dat de patiënten en het personeel uiteindelijk vrij zijn om overeenkomsten aan te gaan met wie zij willen. Het gevorderde is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat het traject van overname van patiënten en personeel die met het AZP de overeenkomst willen aangaan niet wordt getraineerd.
5.15 De kantonrechter is het eens met het AZP dat voor de patiënten en personeelsleden die de overeenkomst met het AZP willen aangaan, inderdaad de medewerking vereist is van RCR waardoor dat gevorderde kan worden toegewezen, immers, nu de vordering in conventie wordt afgewezen, is het de kantonrechter niet van gronden gebleken die de overdracht van de onroerende goederen of de toegang tot de onroerende goederen in de weg zouden staan. Ook is het de kantonrechter niet van gronden gebleken die de medewerking bij de overdracht van patiënten of personeel, die daartoe hun wens te kennen hebben gegeven, in de weg zou staan.
5.16 De kantonrechter zal RCR, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de proceskosten.
6. De beslissing
In conventie
6.1 Weigert de gevraagde voorzieningen;
6.2 Veroordeelt RCR in de kosten van het geding aan de zijde van gedaagden gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
In reconventie
6.3 Veroordeelt RCR om binnen 24 uur na de betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan het overnemen c.q. aangaan van lopende overeenkomsten met derden, waaronder patiënten, patiëntendossiers, personeel c.q. dienstverleners in relatie tot het onroerend goed in kwestie;
6.4 Veroordeelt RCR om binnen 24 uur na betekening van het vonnis het AZP toegang te verschaffen tot het litigieuze onroerend goed, waaronder begrepen afgifte van de sleutels, met al hetgeen daarmee samenhangt;
6.5 Veroordeelt RCR tot betaling van een dwangsom van SRD.10.000,= (tienduizend Surinaamse dollar) per dag, het maximum van SRD.1.000.000,= (eenmiljoen Surinaamse dollar) niet te bovengaand, voor iedere dag dat zij weigert aan de veroordelingen onder 6.3 en 6.4 van dit vonnis te voldoen;
6.6 Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.7 Veroordeelt RCR in de kosten van dit geding aan de zijde van het AZP gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen en uitgesproken door mr. A.C. Johanns, kantonrechter-plaatsvervanger in kortgeding, ter openbare terechtzitting van het kantongerecht in het eerste kanton te Paramaribo van donderdag 18 april 2019, in tegenwoordigheid van de griffier.