SRU-K1-2019-21

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-193751
  • Uitspraakdatum 08 oktober 2019
  • Publicatiedatum 11 oktober 2019
  • Rechtsgebied Burger-overheid
  • Inhoudsindicatie

    Inzake het stakingsrecht op grond van de Wet Vrijheid Vakvereniging is het uitgangspunt dat er sprake moet zijn van:
    1. aantasting van een bij collectieve arbeidsvoorwaardenregeling overeengekomen bepaling of;
    2. er moet een bij collectieve arbeidsvoorwaarderegeling verworven recht teniet zijn gedaan, zodat daarover opnieuw zou moeten worden onderhandeld.

    Werkgever en werknemers plegen niet collectief te onderhandelen over de wijze van aantrekking van personeel. Het invoeren van een nieuw wijze van aantrekking van directeuren […] door de staat is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter geen onderhandelbare arbeidsvoorwaarde, maar een bevoegdheid die de staat toekomt. Niet gesteld of gebleken is dat de maatregel tot wijziging van de wijze van aantrekking van directeuren […], waartegen gestaakt wordt, al dan niet van invloed is op de overeengekomen arbeidsvoorwaarden.Dat leidt tot het voorlopig oordeel dat er sprake is van een ongeoorloofde staking.

Uitspraak

KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. No. 19-3751
08 oktober 2019

Vonnis in kort geding
in de zaak van:
STAAT SURINAME, rechtspersoon, met name het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur,
in rechte vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, ten deze domicilie kiezende aan de Mr. E.J. Brumastraat no. 63 te Paramaribo,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
hierna te noemen de staat,
gemachtigde: mr. K.J. Kraag-Brandon, advocaat,

tegen

DE BOND VAN LERAREN, rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende aan de
F. Derbystraat no. 33 te Paramaribo,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen BVL,
gemachtigde: mr. G.D. van der San, advocaat.

1. Het verloop van het proces:
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en –handelingen:

  • het inleidend verzoekschrift dat op 04 oktober 2019 op de Griffie der Kantongerechten is ingediend, met producties;
  • de conclusie van eis d.d. 07 oktober 2019;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de mondelinge conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de mondelinge conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de mondelinge conclusie van dupliek in reconventie .

1.2. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2. De feiten
BVL is een rechtspersoonlijkheid bezittende vakvereniging van landsdienaren die voornamelijk werkzaam zijn als onderwijsgevende op het voortgezet onderwijs op seniorenniveau en het voortgezet onderwijs op juniorenniveau.

3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
In conventie

3.1. De staat vordert uitvoerbaar bij voorraad:

I I. BVL te veroordelen om binnen 1(een) uur na het te wijzen vonnis althans binnen een door de kantonrechter te bepalen termijn, haar leden werkzaam op de VOS scholen mr.dr.J.C. de Miranda Lyceum (Lyceum I), het E.P. Meyer Lyceum (Lyceum II), het HAVO II en alle andere V.O.S. scholen op te roepen en aan te zeggen om de staking c.q. werkneerlegging te beëindigen en beëindigd te houden en onmiddelijk de werkzaamheden waartoe zij gehouden zijn te hervatten en deze op normale wijze te verrichten overeenkomstig het voor hen geldende werkrooster en het gebruik binnen het onderwijs en op de desbetreffende scholen, en haar leden die daartoe gehouden zijn, met veroordeling van gedaagde tot betaling aan eiseres van een dwangsom van SRD 100.000,- voor elk uur van de dag dat zij met de uitvoering van het te wijzen vonnis in gebreke mocht blijven.
II II. BVL te veroordelen in de kosten van het geding.

3.2. De staat legt aan haar vordering ten grondslag dat de door BVL uitgeroepen werkneerlegging onrechtmatig is.
In reconventie

3.3. BVL vordert uitvoerbaar bij voorraad:
De staat te veroordelen om onmiddelijk na het in deze zaak te wijzen vonnis BVL te betalen de gemaakte advocaatkosten van SRD 3.240,- (drieduizend tweehonderd en veertig Surinaamse dollar), vermeerderd met de wettelijke rente van 6% per jaar te rekenen vanaf 04 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.

3.4.BVL legt aan haar vordering ten grondslag dat de staat door een rechtzaak tegen haar aan te spannen onrechtmatig tegen haar gehandeld heeft waardoor zij genoodzaakt was een advocaat in de arm te nemen en dat de daarmee verband houdende kosten aan haar moeten worden vergoed.

3.5. De staat en BVL hebben verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling
In conventie

4.1. Het spoedeisend belang blijkt voldoende uit de stellingen van de staat, daarom is zij in het kort geding ontvangen.

4.2. Het recht op het voeren van collectieve acties van werknemers of hun vertegenwoordigende vakbonden wordt in beginsel beheerst door de bepalingen van de Wet Vrijheid Vakvereniging (S.B. 2016 no. 151). In artikel 11 lid 1 van de Wet Vrijheid Vakvereniging wordt, bepaald “Het stakingsrecht wordt erkend behoudens de beperkingen die uit het recht voortvloeien”
Het recht op het voeren van collectieve acties is onlosmakelijk verbonden met het recht op collectief onderhandelen over arbeidsvoorwaarden. De werkgever is daarom verplicht om op grond van artikel 14 van de Wet Vrijheid Vakvereniging te onderhandelen met het bestuur van een vakvereniging, die voldoet aan de in de wet genoemde voorwaarden. Om de doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen te waarborgen, wordt het recht van werknemers of hun vertegenwoordigende vakbonden op collectief optreden erkend in gevallen van belangengeschillen met hun werkgever, behoudens verplichtingen uit hoofde van reeds eerder gesloten arbeidsvoorwaarde regeling. Bij een rechtsgeschil tussen werkgever en werknemer is conform artikel 1 van het Reglement op de inrichting en samenstelling van de Surinaamse rechtelijke macht (G.B. 1935 no. 79 laatstelijk gewijzigd bij S.B. 1994 no. 17) de weg open naar de kantonrechter of het Hof van Justitie.

De vraag die eerst moet worden beantwoord is of de aangekondigde actie van BVL valt onder artikel 11 lid 1 van de Wet Vrijheid Vakvereniging.
Uitgangspunt is dat er sprake moet zijn van:

  1. aantasting van een bij collectieve arbeidsvoorwaardenregeling overeengekomen bepaling of;
  2. er moet een bij collectieve arbeidsvoorwaarderegeling verworven recht teniet zijn gedaan, zodat daarover opnieuw zou moeten worden onderhandeld (vergelijk: ECLI:NL: RBAMS:2010: BK9802).

Werkgever en werknemers plegen niet collectief te onderhandelen over de wijze van aantrekking van personeel. Het invoeren van een nieuw wijze van aantrekking van directeuren voor het mr. dr. J.C. de Miranda Lyceum (Lyceum I), het E.P. Meyer Lyceum (Lyceum II) en het HAVO II door de staat is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter geen onderhandelbare arbeidsvoorwaarde, maar een bevoegdheid die de staat toekomt.
Niet gesteld of gebleken is dat de maatregel tot wijziging van de wijze van aantrekking van directeuren voor het mr. dr. J.C. de Miranda Lyceum (Lyceum I), het E.P. Meyer Lyceum (Lyceum II) en het HAVO II, waartegen gestaakt wordt, al dan niet van invloed is op de overeengekomen arbeidsvoorwaarden.Dat leidt tot het voorlopig oordeel dat er sprake is van een ongeoorloofde staking. De vordering van staat zal worden toegewezen.

4.3. BVL zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding gevallen aan de zijde van de staat.
In reconventie

4.4. De kantonrechter komt tot het voorlopig oordeel dat het aanhangig maken van een rechtsgeding tegen BVL, waarvan de staat een gerechtvaardigd belang heeft het oordeel van de rechter te vragen, niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt zoals uit 4.2. blijkt had de staat wel een gerechtvaardigd belang. om een oordeel van de rechter te vragen over de door BVL tegen de staat uitgeroepen staking. De kantonrechter zal daarom de vordering BVL tot betaling van de advocaatkosten als te zijn ongegrond afwijzen.

4.5. BVL zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding gevallen aan de zijde van de staat.

5. De beslissing
De kantonrechter in kort geding:

In conventie
5.1. Veroordeelt BVL om binnen 3 (drie) uur na de uitspraak van het vonnis, haar leden werkzaam op de VOS scholen mr.dr.J.C. de Miranda Lyceum (Lyceum I), het E.P. Meyer Lyceum (Lyceum II), het HAVO II en alle andere V.O.S. scholen op te roepen en aan te zeggen om de staking te beëindigen en onmiddellijk de werkzaamheden waartoe zij gehouden zijn te hervatten en deze op normale wijze te verrichten overeenkomstig het voor hen geldende werkrooster en het gebruik binnen het onderwijs en op de desbetreffende scholen, met veroordeling van BVL tot betaling aan de staat van een dwangsom van SRD 10.000,- (tienduizend Surinaamse dollar) voor elk uur dat BVL geen uitvoering geeft aan dit vonnis.

5.2. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

5.3. Veroordeelt BVL in de kosten van het geding gevallen aan de zijde van de staat en begroot op SRD 334,- (driehonderd vierendertig Surinaamse dollar).

5.4. Weigert het meer of anders gevorderde.

In reconventie
5.5. Weigert de gevorderde voorziening.

5.6. Veroordeelt BVL in de kosten van het geding gevallen aan de zijde van de staat en begroot op nihil
Dit vonnis is gewezen en in het openbaar uitgesproken door de kantonrechter in kort geding in het eerste kanton, mr. C.A. Wallerlei op dinsdag 08 oktober 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.