SRU-K1-2019-25

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-173772
  • Uitspraakdatum 24 oktober 2019
  • Publicatiedatum 20 november 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Er is niet gebleken van onrechtmatig handelen van gedaagde. De voorzieningen worden geweigerd.

Uitspraak

KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON

A.R. no. 17-3772
24 oktober 2019
MRW

Vonnis in kort geding in de zaak van:

A. [Gedaagde sub A],
wonende aan [adres] te [woonplaats],
B.[Gedaagde sub B],
wonende aan [adres] te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. E. van der Hilst, advocaat,

tegen

DE NAAMLOZE VENNOOTSCHAP FAFAM N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende aan de Zwartenhovenbrugstraat 154 te Paramaribo,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C. Algoe, advocaat.

1. Het procesverloop
1.1 Dit blijkt uit de navolgende processtukken en -handelingen:

  • het inleidend verzoekschrift met producties dat op 25 augustus 2017 op de Griffie der Kantongerechten is ingediend;
  • de conclusie van eis die mondeling genomen is op 28 augustus 2017;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de conclusie van repliek en uitlating producties met een productie;
  • de conclusie van dupliek en uitlating productie.

1.2 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2. De feiten
2.1 Het Dagblad Suriname is een bedrijfsonderdeel van gedaagde, dat een gelijknamig dagblad uitbrengt.

2.2 In de editie van 22 augustus 2017 heeft Het Dagblad Suriname op pagina 5 onder de rubriek “Dagblad Suriname Nationaal” een artikel gepubliceerd met de kop “DOCHTER MINISTER MIRANDA NOEMT SCHEIDSRECHTER HOMO”.

2.3 In een per exploit van 22 augustus 2017 nummer 17-291 van deurwaarder G.F.N. Halfhuid betekende brief van dezelfde datum heeft de gemachtigde van eisers gedaagde aangemaand om binnen 1 X 24 uur in alle dagbladen haar verontschuldigen aan hen aan te bieden. Hieraan heeft gedaagde geen gehoor gegeven.

3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 Eisers vorderen – zakelijk weergegeven – dat de kantonrechter, bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde veroordeelt om:

I. binnen 1 x 24 uur na de uitspraak, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, in haar dagblad en in de dagbladen De Ware Tijd en Times of Suriname, alsmede in het avondblad De West, een even zo groot artikel te doen plaatsen waarin zij in verband met het door haar geplaatste artikel d.d. 22 augustus 2017 onder de kop “Dochter Minister Miranda noemt scheidsrechter homo” haar verontschuldigingen aan eisers aanbiedt, zulks op straffe van een dwangsom van SRD 100.000,= per dag voor iedere dag dat zij nalaat aan deze veroordeling te voldoen;
II. bij wege van voorschot en tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres sub A het bedrag van SRD 25.000,=, althans een in goede justitie vast te stellen vergoeding, zijnde schadevergoeding voor geleden immateriële schade, te betalen;
III. bij wege van voorschot en tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser sub B het bedrag van SRD 25.000,=, althans een in goede justitie vast te stellen vergoeding, zijnde schadevergoeding voor geleden immateriële schade, te betalen.

3.2 Eisers leggen – zakelijk weergegeven – aan hun vorderingen ten grondslag dat gedaagde jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld door geen hoor en wederhoor te hebben toegepast, waardoor van hen een verkeerde beeldvorming is ontstaan. Volgens eisers had gedaagde, door het artikel niet op de sportpagina maar onder het nationaal nieuws te publiceren en door de grootte van de afgedrukte kop, het doel om hen bewust schade toe te brengen. Daarbij is eiser sub B, die met het krijgen van een rode kaart door eiseres sub A niets te maken had, er met de haren bij gesleept. Eisers stellen verder dat gedaagde, door het artikel op die wijze te publiceren, eiseres sub A in een categorie heeft geplaatst van mensen die homoseksuelen discrimineren, waardoor zij zich schuldig maakt aan belediging in de zin van artikel 1393 van het Burgerlijk wetboek, alsmede in de zin van artikel 320 van het Wetboek van Strafrecht.

3.3 Gedaagde voert hier tegenover als verweer – zakelijk weergegeven – aan dat het betreffende artikel een verslaggeving van de openbare zitting van het Tuchtcollege betrof en dat het, in de gevallen waarbij verslag wordt gedaan van een rechtszaak of een tuchtzaak, in de journalistiek ongebruikelijk is om geen hoor en wederhoor toe te passen. Gedaagde werpt voorts op dat van imagoschade aan de zijde van eisers geen sprake kan zijn, omdat het artikel niet de mening van de verslaggever bevat. Voorts zou zij in het artikel het minder choquerend synoniem “homo” hebben gebruikt voor de door eiseres sub A tegen de scheidsrechter gebruikte scheldwoorden.

3.4 Op de overige stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.

4. De beoordeling
4.1 Het spoedeisend belang van eisers volgt uit de aard van hun vordering en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen.

4.2 Uit hetgeen eisers hebben aangevoerd maakt de kantonrechter op dat zij met name bezwaar hebben tegen de kop van het op 22 augustus 2017 in Het Dagblad Suriname gepubliceerd artikel. De stelling van gedaagde, dat de inhoud van dat artikel een verslaggeving betrof van de op 19 augustus 2017 gehouden zitting van het Tuchtcollege van de Surinaamse Voetbalbond, waarbij eiseres sub A door het Tuchtcollege een maatregel is opgelegd wegens het uitschelden van een scheidsrechter, is door eisers niet weersproken. Voor de beoordeling van onderhavig geding wordt dan ook ervan uitgegaan dat het artikel voldoende steun vond op de op dat moment bekende feiten en omstandigheden.

4.3 Met betrekking tot de onder I gevorderde publiekelijke verontschuldigen overweegt de kantonrechter allereerst dat het in rechte afdwingen van excuses, hetzij mondeling of schriftelijk, niet mogelijk is. Excuses zijn immers te beschouwen als een uiting van persoonlijke gevoelens van spijt, die naar hun aard niet door de rechter kunnen worden opgelegd. Die vordering is daarom niet toewijsbaar.

4.4 Ten aanzien van de onder II en III gevorderde immateriële schadevergoeding voert gedaagde aan dat eisers deze niet aannemelijk hebben gemaakt. Zij merkt op dat eisers hun vordering als voorbeeld willen stellen om de media ervan te weerhouden om in de toekomst over hen te publiceren.

4.5 De kantonrechter stelt voorop dat de gevorderde schadevergoeding in dit kort geding slechts toewijsbaar is als onder meer het bestaan en de omvang daarvan in hoge mate aannemelijk is. De kantonrechter zal in dit verband eerst moeten beoordelen of gedaagde door plaatsing van de kop “Dochter Minister Miranda noemt scheidsrechter homo” boven het op 22 augustus 2017 gepubliceerd artikel onrechtmatig jegens eisers heeft gehandeld.

4.6 Voor wat betreft de stelling van eisers dat gedaagde met het publiceren van het artikel in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor en aldus onrechtmatig heeft gehandeld, overweegt de kantonrechter dat het beginsel van hoor en wederhoor niet van toepassing is in het geval een publicatie enkel de verslaggeving van een rechtszaak of een andere (tucht)rechterlijke uitspraak betreft. Nu gesteld noch gebleken is dat gedaagde de achtergrondinformatie over de tuchtrechtelijke zaak op zodanige wijze verwerkt heeft, dat wederhoor geboden was, vindt de vordering van eisers geen steun op deze grondslag.

4.7 Evenmin is er grond voor het voor juist aannemen van de stelling van eisers dat gedaagde met het publiceren van het artikel op een voor het nationaal nieuws bestemde pagina en niet op de sportpagina, hen bewust schade heeft willen toebrengen. Allereerst valt, gelet op de door eisers ingenomen standpunten, niet in te zien dat publicatie op de sportpagina op minder bezwaren van hun zijde zou hebben gestuit en dat hebben zij ook niet aangevoerd. Ook valt de gestelde opzet om schade aan eisers toe te brengen niet te ontwaren uit de enkele vermelding dat eiseres sub A de dochter van eiser sub B is, aangezien die vermelde omstandigheid op waarheid berust.

4.8 Het standpunt van eisers dat gedaagde zich schuldig heeft gemaakt aan belediging, zowel in civielrechtelijke als in strafrechtelijke zin, door een equivalent van de door eiseres sub A jegens de scheidsrechter gebruikte bewoordingen, kan de kantonrechter niet volgen. Uit de gewraakte kop van het betreffende artikel valt immers niet op te maken dat gedaagde zich krenkend over eiseres sub A heeft uitgelaten, maar dat de Tuchtcommissie geoordeeld heeft dat eiseres sub A zich op een onaanvaardbare wijze jegens de scheidsrechter heeft uitgelaten. Dat bij eisers het gevoel is ontstaan dat eiseres sub A daardoor is weggezet als iemand die homoseksuelen discrimineert, maakt nog niet dat de door gedaagde boven het artikel geplaatste kop als een belediging in de zin van de wet moet worden aangemerkt.

4.9 Al het voorgaande in aanmerking nemende, leidt dit tot de slotsom dat van een onrechtmatig handelen van gedaagde jegens eisers niet gebleken is. Dit brengt met zich mee dat de gevraagde voorzieningen wegens het ontberen van een deugdelijke grondslag moeten worden geweigerd. De overige stellingen en weren van partijen kunnen derhalve onbesproken blijven, omdat die niet langer relevant zijn.

4.10 Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld worden in de proceskosten.

5. De beslissing
De kantonrechter rechtdoende in kort geding:

5.1 Weigert de gevraagde voorzieningen.

5.2 Veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van gedaagde gevallen, begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen en ter openbare terechtzitting op donderdag 24 oktober 2019 uitgesproken door de kantonrechter in het eerste kanton, mr. S.J.S. Bradley, in aanwezigheid van de griffier.