- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-124791
- Uitspraakdatum 13 augustus 2019
- Publicatiedatum 11 augustus 2020
- Rechtsgebied Burger-overheid
-
Inhoudsindicatie
Grondhuur. De kantonrechter is van oordeel dat het door eiser gestelde dat het recht van grondhuur op het door hem aangevraagd perceel, groot 2,0413 ha, aan zijn vader zou zijn verleend, niet is komen vast te staan. De grondslag van de vordering is hierdoor niet komen vast te staan.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat het door eiser gevorderde niet toewijsbaar is, omdat de kantonrechter gedaagde niet kan veroordelen om het recht van grondhuur op een stuk grond aan iemand af te staan. Hoogstens kan de kantonrechter gedaagde veroordelen om een beslissing te nemen ten aanzien van het door hem ingediend verzoek.
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. no. 12-4791
13 augustus 2019
DB
Vonnis in de zaak van:
[eiser],
wonende te [district 1],
eiser,
gemachtigde: mr. J.S. Hussain, advocaat,
tegen
DE STAAT SURINAME, met name het MINISTERIE VAN RUIMTELIJKE ORDENING, GROND- en BOSBEHEER,
in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, zetelende te Paramaribo,
gedaagde,
gemachtigde: mr. N.U. van Dijk, advocaat.
- Het verloop van het proces
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en/of -handelingen:
- het inleidend verzoekschrift dat met producties op 29 november 2012 op de Griffie der Kantongerechten is ingediend;
- de mondelinge conclusie van eis;
- de conclusie van antwoord en uitlating producties;
- de conclusie van repliek met een productie;
- de conclusie van dupliek en uitlating productie;
- de rolbeschikking d.d. 04 augustus 2015 gegeven, waarbij partijen zijn gelast om producties over te leggen;
- de conclusies tot overlegging producties met producties zijdens partijen.
1.2 De rechtsdag voor de uitspraak is hierna nader bepaald op heden.
- De feiten
2.1 Blijkens de beschikking van de toenmalige Minister van Natuurlijke Hulpbronnen, d.d. 10 april 1991, [nummer 1], verkreeg [naam 1] (de vader van eiser) het recht van grondhuur op het perceelland, groot 2412 m2, gelegen in het [district 2] aan [adres 1].
2.2 Blijkens de beschikking van de toenmalige Minister van Natuurlijke Hulpbronnen, d.d. 26 juni 2005, [nummer 2], verkreeg [naam 2] het recht van grondhuur op het perceelland, groot 2679,24 m2, gelegen in het [district 2] aan [adres 2].
2.3 Blijkens aanvraagstrookje d.d. 15 juli 2010, heeft eiser bij verzoekschrift van 29 juni 2010, bekend onder [nummer 3] een aanvraag bij gedaagde ingediend ter verkrijging van het recht van grondhuur ter uitoefening van de landbouw op een stuk perceelland gelegen in het [district 2].
2.4 Op voormelde aanvraag van eiser zijn door het Hoofd van de Dienst Grondinspectie bij schrijven van 28 januari 2011 en door de Districtscommissaris van het [district 2] bij schrijven van 15 november 2011 positieve adviezen uitgebracht.
- De vordering, de grondslag daarvan en het verweer daarop
3.1 Eiser vordert, zakelijk weergegeven, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- gedaagde te veroordelen om binnen een maand na het vonnis tot verlening van het recht van grondhuur ter uitoefening van de landbouw (tuinbouw) met betrekking tot de aanvraag van hem d.d. 15 juli 2010 en bekend onder [nummer 3], middels afgifte van de toewijzingsbeschikking op het perceelland vermoedelijk groot 2,0413 ha, gelegen aan [adres 2] in het [district 2], onder verbeurte van een dwangsom van SRD 10.000, – per dag voor iedere dag dat gedaagde mocht weigeren aan voormelde veroordeling te voldoen;
- gedaagde te verbieden het door hem aangevraagde perceelland aan derden in grondhuur af te staan, onder verbeurte van een dwangsom van SRD 10.000, – per dag, voor iedere dag dat gedaagde mocht weigeren aan de veroordeling te voldoen;
- gedaagde te veroordelen in de proceskosten.
3.2 Eiser legt, zakelijk weergegeven, aan zijn vordering ten grondslag dat hij bij verzoekschrift van 29 juni 2010 het recht van grondhuur op het perceelland, vermoedelijk groot 2,0413 ha, gelegen aan [adres 2] in het [district 2] , heeft aangevraagd. Dit perceelland was bij beschikking [nummer 1], voorzien van [nummer 4]in grondhuur afgestaan aan wijlen zijn vader [naam 1], die het heeft bewerkt, omrasterd, ingepolderd en beplant. Hij heeft de werkzaamheden van zijn vader voortgezet, zodat hij ingevolge artikel 3 van het Decreet Beginselen Grondbeleid de meest gerede persoon is die het perceelland verkrijgt. Ondanks positieve adviezen over zijn aanvraag heeft gedaagde tot op heden geen beslissing genomen over zijn aanvraag. Ook niet, nadat hij bij schrijven van zijn procesgemachtigde d.d. 03 augustus 2012 gedaagde heeft verzocht om zijn aanvraag af te handelen. Hoewel hij aan alle wettelijke eisen voldoet, heeft gedaagde een deel van het door hem aangevraagde perceelland aan een derde en wel aan een zekere [naam 2] afgestaan. Hierdoor handelt gedaagde in strijd met artikel 6 lid 4 van het decreet uitgifte domeingrond en onrechtmatig jegens hem.
3.3 Gedaagde voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
- De beoordeling
4.1 Eiser verzoekt bij conclusie van repliek akte wijziging c.q. aanvulling van het petitum waarbij hij zijn vordering wenst aan te vullen met een subsidiaire vordering. Nu die subsidiaire vordering betreft het doen vernietigen van een toewijzingsbeschikking verleend aan een derde die niet betrokken is in de onderhavige zaak en zich dus ook niet zal kunnen verweren, zal het verzoek van eiser tot aanvulling van zijn petitum worden verworpen.
4.2 De conclusie van gedaagde strekt tot het afwijzen van de vordering, in ieder geval de door eiser gevraagde voorzieningen te weigeren en hem te veroordelen in de kosten van het geding. Daartoe betoogt gedaagde dat uit het verzoekschrift van eiser d.d. 29 juni 2010 blijkt dat hij het recht van grondhuur heeft aangevraagd op het perceelland, vermoedelijk groot 0,4 ha, gelegen in het [district 2], deel uitmakende van het perceelland bekend als [adres 2] en niet het perceelland welke hij in sustenu 1 van zijn inleidend verzoekschrift heeft omschreven. Het boven omschreven perceelland behoorde op het moment van de aanvraag van zowel de vader van eiser als eiser zelf, niet meer tot het vrije domein van hem. Bij beschikking d.d. 26 juni 2005 [nummer 2] is aan [naam 2] het recht van grondhuur verleend op het perceelland, groot 2679,24 m2, aangeduid met het nummer 33, gelegen ten zuiden van de [weg]in het [district 2] , deel uitmakende van het perceelland bekend als [adres 2], thans bekend als [adres 2 variant]. Hetgeen eiser stelt dat aan zijn vader bij beschikking no. [nummer 1] voorzien van [nummer 4] het litigieus perceelland in grondhuur is afgestaan, is in strijd met de waarheid. Bij voormelde beschikking is het recht van grondhuur verleend aan de vader van eiser op het perceelland, groot 2412 m2, gelegen in het [district 2] aan [adres 1]. Uit het bovenstaande kan worden vastgesteld dat in tegenstelling tot hetgeen is opgenomen in het rapport van de Dienst Grondinspectie d.d. 28 januari 2011 en het rapport van de Districtscommissaris d.d. 15 november 2011, het litigieus perceelland niet meer behoorde tot het vrije domein van gedaagde ten tijde van de aanvraag van eiser. Uit onderzoek is gebleken dat er een verzoekschrift is waarop de datum 29 juni 2010 is aangegeven met een figuratieve kaart van 05 maart 2012 ten name van eiser. Gedaagde kan dit verzoek niet in behandeling nemen, omdat de aanvraag niet correspondeert met de figuratieve kaart, aldus gedaagde.
4.3 De kantonrechter constateert dat partijen in hun conclusie verwijzen naar producties die zij echter niet hebben overgelegd. Nadat partijen bij rolbeschikking daartoe zijn gelast, heeft eiser een afschrift van het vonnis d.d. 06 mei 2008 gewezen in de zaak bekend onder A.R. no. 02-0404 als productie overgelegd, waarop de kantonrechter als niet terzake doende niet verder zal ingaan. Gedaagde heeft afschriften van drie figuratieve kaarten en twee beschikkingen overgelegd, die zijn betoog ondersteunen.
4.4 Zo blijkt uit de door gedaagde overgelegde figuratieve kaart, opgemaakt d.d. 06 juli 2010 dat eiser het recht van grondhuur van het perceelland, vermoedelijk groot 0,4 ha, gelegen in het [district 2], deel uitmakende van het perceelland bekend als [adres 2], ten noorden van de [weg 2], aangeduid door de figuur met de letters ABCDEFG heeft aangevraagd. Daarnaast blijkt uit de door gedaagde overgelegde kaart d.d. 13 april 2005 over het perceelland, groot 2679,24 m2, aangeduid met de letters ABCDEFGHI en het nummer 33, gelegen ten zuiden van de [weg] in het [district 2], deel uitmakende van het perceel groot 11,3986 ha, bekend als [adres 2], dat die kaart door de landmeter ten verzoeke van [naam 2] is opgemeten en vervaardigd ter voldoening aan het bepaalde in punt II-I van de beschikking d.d. 15 oktober 2004, no, [nummer 5]. Eveneens blijkt uit de door gedaagde overgelegde figuratieve kaart d.d. 22 februari 1991 dat aan de vader van eiser het recht van grondhuur was verleend op het perceelland, groot 2412 m2, gelegen in het [district 2] aan [adres 1].
4.5 Eiser voert aan dat de door gedaagde overgelegde figuratieve kaart en het verzoekschrift waarin een oppervlakte van 0,4 ha is aangegeven, is gemanipuleerd. Verder beticht eiser de door gedaagde overgelegde producties van valsheid. Allereerst overweegt de kantonrechter dat, anders dan eiser aanvoert, gedaagde geen verzoekschrift als productie heeft overgelegd. Voorts heeft eiser nagelaten aan te geven hoe en op welke wijze de door gedaagde overgelegde figuratieve kaart d.d. 06 juli 2010 (productie 1) is gemanipuleerd. Immers, het gaat in casu om een figuratieve kaart die niet door gedaagde, maar door een landmeter is opgemaakt. Derhalve wordt aan dit verweer van eiser voorbijgegaan.
4.6 De kantonrechter overweegt voorts dat na de gemotiveerde uiteenzetting bij antwoord van gedaagde het op de weg van eiser had gelegen daarop bij repliek nader in te gaan. Eiser zou ten minste het door hem bij gedaagde ingediend verzoekschrift d.d. 29 juni 2010 en de daarbij behorende (volgens eiser de niet gemanipuleerde) figuratieve kaart behorende bij zijn verzoek, in het geding kunnen hebben gebracht, waaruit het tegendeel zou kunnen blijken. Nu eiser dat niet heeft gedaan, zijn de bij dupliek nader toegelichte stellingen van gedaagde als door eiser onvoldoende gemotiveerd weersproken, komen vast te staan. Zo is tussen partijen in rechte komen vast te staan dat:
- eiser het recht van grondhuur heeft aangevraagd op het perceelland, groot 0,4 ha gelegen aan [adres 2];
- aan de vader van eiser het recht van grondhuur was afgestaan op het perceelland, groot 2412 m2, gelegen aan [adres 1] ;
- aan [naam 2] het recht van grondhuur is verleend op het perceelland, groot 2679,24 m2, gelegen ten zuiden van de Groenhart[weg], deel uitmakende van het perceelland bekend als [adres 2] , thans bekend als [adres 2 variant].
Naar het oordeel van de kantonrechter betreft het in casu drie verschillende percelen, terwijl gesteld noch gebleken is dat eiser zijn verzoek binnen 18 maanden na het overlijden van zijn vader, heeft ingediend.
4.7 Op grond van het voren overwogene is de kantonrechter van oordeel dat het door eiser gestelde dat het recht van grondhuur op het door hem aangevraagd perceel, groot 2,0413 ha, aan zijn vader zou zijn verleend, niet is komen vast te staan. De grondslag van de vordering is hierdoor niet komen vast te staan.
Derhalve is de vordering als te zijn ongegrond en niet bewezen niet voor toewijzing vatbaar. De vordering zal dan ook worden afgewezen en zal eiser als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen.
4.8 Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat het door eiser gevorderde sowieso niet toewijsbaar is, omdat de kantonrechter gedaagde niet kan veroordelen om het recht van grondhuur op een stuk grond aan iemand af te staan. Hoogstens kan de kantonrechter gedaagde veroordelen om een beslissing te nemen ten aanzien van het door hem ingediend verzoek.
- De beslissing
De kantonrechter
5.1 Wijst de vordering af.
5.2 Veroordeelt eiser in de proceskosten aan de zijde van gedaagde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.S. Nanhoe-Gangadin en uitgesproken door mr. R.M. Praag, Kantonrechters in het Eerste kanton, ter openbare terechtzitting te Paramaribo van dinsdag 13 augustus 2019 in aanwezigheid van de griffier.