- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-180539
- Uitspraakdatum 07 november 2019
- Publicatiedatum 22 maart 2021
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Kort Geding;
Verklaart het uit 5.3 beslist uitvoerbaar bij voorraad.
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. No. 18-0539
23 juli 2020
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[eiser],
wonende aan [adres] in [district],
eiser,
gemachtigde: mr. J.R. Wouter, advocaat,
tegen
A. [gedaagde]
wonende aan [adres 2] boven in [district 2],
B. [gedaagde 2],
wonende aan [adres 2] boven in [district 2],
C. [gedaagde 3],
gedaagden,
gemachtigde van gedaagden sub A en B: mr. M.A.J.S. Toekoen, advocaat,
gedaagde sub C niet verschenen.
1. Het verloop van het proces
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en –handelingen:
- het verzoekschrift dat met de producties op 05 februari 2018 op de griffie der kantongerechten is ingediend;
- de conclusie van eis die mondeling is genomen op 20 maart 2018;
- de conclusie van antwoord, met productie;
- de conclusie van repliek, met productie;
- de conclusie van dupliek.
1.2 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. De feiten
2.1 Gedaagde had, na daartoe verkregen toestemming van de kantonrechter, conservatoir beslag doen leggen op een vijftal onroerende goederen van eiseres en conservatoir derdenbeslag op de gelden van eiseres die zich onder de Hakrinbank N.V. bevinden.
2.2 Eiseres had in een kort gedingzaak bekend onder A.R. 16-1763 een vordering tot opheffing en doorhaling van het gelegde beslag op de onroerende goederen en opheffing van het gelegde conservatoir derdenbeslag tegen gedaagde ingesteld.
Bij vonnis van de kantonrechter in de hiervoor vermelde zaak d.d. 07 maart 2019 is de vordering van eiseres afgewezen.
2.3 In de hoofdzaak, zijnde de bodemzaak bekend onder A.R. No. 15-5002, had eiseres in reconventie ook een vordering tot opheffing en doorhaling van het gelegde beslag gevorderd. In de bodemzaak is bij vonnis van de kantonrechter d.d. 12 maart 2019 de vordering van eiseres in reconventie toegewezen, doch is het niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.4 Partijen hebben beiden hoger beroep tegen het vonnis vermeld onder 2.3 aangetekend.
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 Eiseres vordert, om bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad,:
A)uitvoerbaar bij voorraad te verklaren het vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton, bekend onder A.R. no. 15-5002 d.d. 12 maart 2019, waarbij de opheffing en doorhaling is gelast van het gelegde beslag op de percelen en het gelegde conservatoir derdenbeslag onderde Hakrinbank V.;
B) gedaagde te veroordelen deze veroordeling te gehengen en gedogen op straffe van een direct opvorderbare dwangsom van SRD000,-voor iedere dag of keer dat zij weigert het te wijzen vonnis te eerbiedigen c.q. na te leven.
3.2 Eiseres legt tegen de achtergrond van de feiten vermeld onder 2 dat de kantonrechter over het hoofd heeft gezien om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dit, terwijl eiseres dit wel had medegevorderd.
Eiseres stelt als spoedeisend belang dat zij ernstig wordt gehinderd vanwege deze beslagen en het te lang zal duren voordat zij in hoger beroep alsnog de uitvoerbaar bij voorraad verklaring krijgt.
3.3 Gedaagde heeft verweer gevoerd. De kantonrechter komt op dit verweer, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.
4. De beoordeling
4.1 Het door eiseres gestelde spoedeisend belang is in voldoende mate aannemelijk voor de kantonrechter. Daarom is zij in het kort geding ontvangen. Gedaagde stelt zich evenwel op het standpunt dat het spoedeisend belang ontbreekt vanwege het feit dat de vordering in de eerdere kort gedingzaak zou zijn afgewezen, doch gaat zij naar het oordeel van de kantonrechter uit van een onjuist standpunt. Zoals uit de feiten blijkt is in bodemprocedure, die een definitieve beslissing behelst, de vordering toegewezen en is dat gedeelte niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit nieuwe feit maakt het spoedeisend belang van eiseres in voldoende mate aannemelijk.
4.2 Gedaagde voert als formeel verweer dat eiseres niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de gevorderde voorzieningen, omdat eiseres in strijd handelt met het ne bis in idem beginsel. In dat licht voert zij aan dat eiseres geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis in de kort gedingzaak bekend onder A.R. No. 16-1763 en zich aldus in het vonnis heeft berust.
Eiseres betoogt dat het beroep van gedaagde op het ne bis in idem beginsel niet opgaat, omdat haar vordering tot opheffing van de gelegde beslagen reeds bij vonnis in de zaak bekend onder A.R. No. 15-5002 is toegewezen en zij uitvoerbaar bij voorraad verklaring vraagt van dit vonnis.
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter gaat het beroep van gedaagde op het ne bis in idembeginsel niet op. Zoals blijkt uit de feiten is in bodemprocedure geoordeeld over de vraag of de door gedaagde gelegde beslagen vexatoir dan wel onrechtmatig zijn. Daar reeds inhoudelijk is geoordeeld over dit geschil en het in de onderhavige kort gedingzaak niet meer aan de orde is, verwerpt de kantonrechter dit verweer. Waarover de kantonrechter in de onderhavige zaak dient te oordelen is de beantwoording van de vraag of de kantonrechter bevoegd is een reeds gewezen vonnis nader bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, indien zulks niet is bevolen. Gedaagde beroept zich er evenwel op dat het vonnis op grond van artikel 268 Rv van rechtswege is geschorst en eiseres zich daarom niet kan beroepen op de overwegingen vermeld in dat vonnis, doch gaat dit op grond van de hierna vermelde overwegingen niet op.
Ter zake het medegevorderde, te weten het uitvoerbaar bij voorraad verklaren, heeft de kantonrechter in het bedoelde vonnis niets overwogen en staat in het dictum (de beslissing) in reconventie niet vermeld dat het meer of anders gevorderde wordt afgewezen. Dit in onderling samenhang beschouwd en gelezen brengt de kantonrechter tot de slotsom dat, zoals eiseres terecht stelt, er een omissie is gepleegd in de beslissing. Daar het duidelijk is dat het een omissie betreft is de kantonrechter, anders dan door gedaagde wordt betoogd, wel bevoegd deze omissie te corrigeren dan wel het vonnis, waar nodig, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Vanuit proceseconomisch oogpunt bekeken is dit bovendien wenselijk, omdat eiseres in dit specifiek geval wederom een vordering tot opheffing in kort geding zou kunnen indienen.
4.3 Voorts werpt gedaagde op dat eiseres met het instellen van de onderhavige vordering misbruik maakt van het procesrecht, omdat zij op grond van artikel 57 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna afgekort Rv) de procedure van het hoger beroep dient af te wachten. Naar het oordeel van de kantonrechter gaat dit verweer evenmin op. Van misbruik van procesrecht is sprake als een geschil steeds opnieuw aan de kantonrechter in nieuwe rechtsgedingen wordt voorgelegd, zonder dat sprake is van nieuwe feiten. Zoals reeds hiervoor onder 4.2 is overwogen is de kern van het geschil de beantwoording van de vraag of de kantonrechter bevoegd is een reeds gewezen vonnis nader bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Gesteld noch gebleken is dat ter zake eerdere procedures omtrent dit gedeelte zijn geweest, zodat het beroep op misbruik van procesrecht faalt.
4.4 Nu gedaagde faalt in de door haar opgeworpen verweren, zullen de gevorderde voorzieningen van eiseres worden toegewezen. Voor wat betreft de medegevorderde dwangsom, acht de kantonrechter het op grond van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid wenselijk om de hoogte daarvan te matigen tot een bedrag van SRD 5.000,- per dag en te maximeren tot een bedrag ad SRD 150.000,-.
4.5 Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Deze omvatten tot de dag van de uitspraak het vastrecht ad
SRD 50,- en de kosten voor oproep per exploot van een deurwaarder
ad SRD 500,-.
5. De beslissing
De kantonrechter in kort geding:
5.1 Verklaart uitvoerbaar bij voorraad het vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton, bekend onder A.R. No. 15-5002 de dato 12 maart 2019, waarbij de opheffing en doorhaling is gelast van:
het ten verzoeke van gedaagde gelegde conservatoir beslag bij exploot no. 119 van deurwaarder Stephen Soerdjpersad Saheblal d.d. 23 november 2015 te laste van eiseres, op de navolgende onroerende goederen:
1) het perceelland, groot vijfhonderd drieëntwintig vierkante meter, gelegen ten oosten van de [weg] te [district 3], aangeduid op de uitmetingskaart van de landmeter R.R. Lieuw Kie Song d.d. 30 december 1987 met de letters ABCD en met het nummer 84;
2) het perceelland, groot vijfhonderd drieëntwintig vierkante meter, gelegen ten oosten van de [weg] te [district 3], aangeduid op de uitmetingskaart van de landmeter R.R. Lieuw Kie Song d.d. 30 december 1987 met de letters ABCD en met het nummer 85;
3) het perceelland, groot vijfhonderd drieëntwintig vierkante meter, gelegen ten oosten van de [weg] te [district], aangeduid op de uitmetingskaart van de landmeter R.R. Lieuw Kie Song d.d. 30 december 1987 met de letters ABCD en met het [nummer],
Welke percelen deel uitmaken van:
- het perceelland, groot twee hectaren en zestien aren, gelegen ten noorden van de Rijweg naar [gebied] achter de grond [gebied 2] aan de oostzijde van de weg naar Zee, aangeduid op de kaart van de landmeterR.F.A. delPrado d.d. 16 maart 1916 met de letters IKMN en op de projectkaart bekend als nummer 4;
- II.het perceelland ter grootte van twee hectaren en zestien aren, blijkens aantekening van de landmeterRaatgever d.d. 17 maart 1926, gesteld op de copiekaart van de landmeter J.C. de la Parra d.d. 18 november 1919 door figuur ADGH;
- het perceelland ter grootte van twee hectaren en zestien aren, blijkens aantekening van de landmeter H.Raatgever d.d. 17 maart 1926, gesteld op de copiekaart van de landmeter J.C. de la Parra d.d. 18 november 1919 door figuur BCGH, welke sub II en III vermelde percelen deel uitmaken van het perceelland ter grootte van vijf hectaren en veertig aren, aangeduid op de kaart van de landmeter A.Currie d.d. 3 oktober 1916 door figuur MNOP, gedeelte van het perceelland, groot twintig hectaren, gelegen ten noorden van de Rijweg naar [gebied] achter de grond [gebied 2] aan de oostzijde van de weg naar Zee, op de projectiekaart bekend onder letter A;
- het perceelland ter grootte van ongeveer drie hectaren en achtentachtig aren, deel uitmakende van het perceelland ter grootte van twintig hectaren, gelegen ten noorden van de Rijweg naar [gebied] achter de grond [gebied 2] aan de oostzijde van de geprojecteerde weg naar Zee, op de projectiekaart bekend onder nummer 4, welkeerstvermeldperceelland op de figuratieve kaart van de Gouvenementslandmeter W.L. Loth d.d. 11 december 1880 in verband met verschillende daarop gestelde aantekeningen wordt aangeduid met de letters ABOP, en
- het perceelland ter grootte van een hectare en tachtig aren, met al hetgeen daarop staat, deel van het hierboven vermeld perceel, op de projectiekaart bekend onder nummer 4, welkeerstvermeld perceel op de kaart van de landmeter J.C. de la Parra d.d. 18 november 1919 wordt aangeduid door figuur BCEF.
5.2 Verklaart uitvoerbaar bij voorraad het vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton, bekend onder A.R. No. 15-5002 de dato 12 maart 2019, waarbij de opheffing is gelast van het ten verzoeke van gedaagde gelegde conservatoir derdenbeslag onder de Hakrinbank N.V. ten laste van eiseres, bij exploot no. 120 van deurwaarder Stephen Soerdjpersad Saheblal d.d. 23 november 2015.
5.3 Veroordeelt gedaagde de beslissing onder 5.1 en 5.2 te gehengen en gedogen op straffe van een direct opeisbare dwangsom van SRD 5.000,- (Vijfduizend Surinaamse Dollar) voor iedere dag of keer dat zij weigert de beslissing te eerbiedigen c.q. na te leven, tot een maximum van SRD 150.000,– (Eenhonderdduizend en Vijftig Surinaamse Dollar).
5.4 Verklaart hetgeen hiervoor onder 5.3 is beslist uitvoerbaar bij voorraad.
5.5 Veroordeelt gedaagde in de proceskosten die aan de zijde van eiseres zijn gevallen en tot aan deze uitspraak zijn begroot op SRD 550,- (Vijfhonderd en Vijftig Surinaamse Dollar).
5.6 Weigert hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter in kort geding in het eerste kanton, mr.S.M.M.Chu,en ter openbare terechtzitting uitgesproken op donderdag 07 november 2019 te Paramaribo door de kantonrechter in kort geding in het eerste kanton, mr. A.C. Johanns, in aanwezigheid van de griffier.