SRU-K1-2019-6

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-192819
  • Uitspraakdatum 18 juli 2019
  • Publicatiedatum 01 augustus 2019
  • Rechtsgebied Burger-overheid
  • Inhoudsindicatie

    Intrekking vestigingsvergunning, verklaring tot ongewenst persoon. Verzet bij de President van de Republiek. Artikel 32 Vreemdelingenwet.

Uitspraak

KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON

A.R. No. 19-2819

18 juli 2019

Vonnis in kort geding in de zaak van:

[eiser],
wonende aan [adres] te [district],
gemachtigden: mr. M.D. Lau-Kerssenberg en mr. M. Dubois, advocaten,
eiser,

tegen

DE STAAT SURINAME, met name Het Ministerie van Justitie en Politie,
in rechte vertegenwoordigd door de Procureur-generaal bij het Hof van Justitie van Suriname,
kantoorhoudende aan de Limesgracht no. 92 te Paramaribo,
gedaagde,
gemachtigde: mr. D.S. Kraag, advocaat.

1. Het verloop van het proces

1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en –handelingen:

  • het inleidend verzoekschrift dat op 12 juli 2019 op de Griffie der Kantongerechten is ingediend, met de producties;
  • de conclusie van eis die mondeling is genomen op 15 juli 2019;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de aantekeningen van de griffier betreffende hetgeen partijen op 17 juli 2019 tijdens het mondeling afpleiten na antwoord hebben aangevoerd.

1.2 De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden

2. De feiten

2.1 Bij ministeriele beschikking d.d. 30 juni 2011, [no.], heeft eiser op grond van de Vreemdelingenwet een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd van gedaagde verkregen.

2.2 Eiser is twee jaren terug wegens onder andere verdenking van deelneming aan een criminele organisatie, financiering van terrorisme en het illegaal bezitten van patronen, in detentie. Hij is ter zake op 14 juni 2019 in de strafzaak die tegen hem liep integraal vrijgesproken door de strafrechter.

2.3 Op 22 juni 2019 heeft gedaagde een persbericht met betrekking tot eiser op de website van gedaagde geplaatst. Dit persbericht luidt – voor zover voor de beslissing van belang – onder meer als volgt:

“Het ministerie van Justitie en Politie wenst de samenleving te informeren dat zij geheel volgens haar bevoegdheid zoals vastgelegd in de Vreemdelingenwet en andere wettelijke regelingen, genoodzaakt is geweest om de twee broers, [naam] en [eiser] tot ongewenste personen te verklaren voor ons grondgebied.
Na het vonnis van de Kantonrechter op 14 juni 2019 in de strafzaken tegen deze broers, heeft het ministerie besloten de vestigingsvergunning op naam van [eiser] in te trekken. (…)

Het ministerie wil hierbij ten overvloede erop wijzen, dat vreemdelingen die in aanmerking zijn gekomen voor een verblijf- of vestigingsvergunning, zich aan de voorwaarden, zoals gesteld in de vergunning dienen te houden. Het is het ministerie van Justitie en Politie na gedegen onderzoek gebleken, dat ook vreemdelingen zich de laatste jaren schuldig maken aan criminele activiteiten en niet zelden als onderdeel van internationaal georganiseerde criminele organisaties met diverse effecten en invloeden op onze Surinaamse gemeenschap en de nationale veiligheid in gevaar brengen. De overheid zal voor wat dit fenomeen betreft alsook de strijd tegen elke vorm van georganiseerde misdaad, een zero tolerance beleid blijven voeren.

De recente uitzettingen van vreemdelingen met een crimineel verleden en of zich bezighouden met criminele activiteiten moet dan ook tegen deze achtergrond gezien worden. Het ministerie van Justitie en alle andere diensten in de keten van nationale veiligheid zullen met de inzet van alle hun ten dienste staande middelen er alles aan doen, opdat elke vorm van criminaliteit op gepaste wijze wordt aangepakt. Hiermede wordt het pad van preventief beleid niet verlaten en zal de integrale aanpak voor een beheersbare veiligheid de grootste prioriteit blijven genieten van de regering.”

2.4 Bij Ministeriele beschikking d.d. 21 juni 2019 is de onder 2.1 vermelde beschikking door gedaagde ingetrokken.

3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer

3.1 Eiser vordert, om bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad,:

  1. gedaagde te verbieden om handelingen te plegen in strijd met de gegeven beschikking [no.] d.d. 30 juni 2011 en op de wijze welke de kantonrechter geraden mocht oordelen;
  2. gedaagde te bevelen zich in de toekomst te onthouden van elke gedraging of handelingen welke de eer, goede naam, maatschappelijke reputatie en persoonlijke integriteit van eiser aantasten;
  3. gedaagde te veroordelen om bij wege van dwangsom aan eiser te betalen het bedrag groot SRD 1.000.000,-, of een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag, voor elke keer of dag, dat gedaagde in strijd mocht handelen met het gevorderde onder 1 en 2.

Mede is gevorderd om gedaagde in de proceskosten te veroordelen.

3.2 Eiser legt, tegen de achtergrond van de feiten vermeld onder 2, onder meer het volgende aan zijn vordering ten grondslag:

  • ondanks het feit dat hij is vrijgesproken door de strafrechter, wordt hij toch als een “terrorist” bestempeld;
  • hij heeft geen enkel bescheid ontvangen dat de verblijfsvergunning is ingetrokken;
  • hij wenst duidelijkheid van gedaagde over zijn positie.

Als spoedeisend belang stelt eiser dat bij hem de vrees bestaat dat hij evenals zijn broer genaamd, [naam], onterecht uitgezet zal worden uit Suriname.

3.3 Gedaagde heeft verweer gevoerd. De kantonrechter komt, voor zover relevant, hierna in de beoordeling terug.

4. De beoordeling

4.1 Het spoedeisend belang blijkt uit de aard van het gevorderde zelf, met name de mogelijke dreiging tot uitzetting van eiser uit Suriname. Daarom is eiser in het kort geding ontvangen.

4.2 Niet in geschil is dat eiser de beschikking van gedaagde heeft ontvangen betreffende de intrekking van zijn verblijfsvergunning c.q. vestigingsvergunning. De kantonrechter begrijpt uit de stellingen van eiser dat hij zich verzet tegen de intrekking van de verblijfsvergunning c.q. vestigingsvergunning die aan hem is verleend, omdat hij ter zake hetgeen hij werd verdacht is vrijgesproken.
Ter zake oordeelt de kantonrechter dat eiser niet bij de kantonrechter dient te zijn om zich daartegen te verzetten, doch dient hij ingevolge artikel 32 van de Vreemdelingenwet daartegen in verzet te gaan bij de President van de Republiek Suriname middels het schriftelijk indienen van een verzoek tot herziening.
Reeds om die reden dient de gevraagde voorziening onder 1 te worden geweigerd.
Voor zover bij eiser de vrees bestaat dat hij vanwege deze intrekking gedurende de tijd dat hij het verzoek tot herziening indient het land zal worden uitgezet, verwijst de kantonrechter partijen naar artikel 34 lid 1 van de Vreemdelingenwet. Blijkens dit artikel blijft de uitzetting van vreemdelingen achterwege, zolang er nog geen beslissing is gegeven op het verzoek tot herziening. Hieruit volgt dat elke vreemdeling die herziening wenst te verzoeken, het land niet kan worden uitgezet vanaf het moment dat de termijn voor het indienen van herziening ingaat tot het moment dat op de herziening mocht zijn beslist.

4.3 Voor wat betreft de gevraagde voorziening onder 2, is de kantonrechter van oordeel dat eiser niet voldoende heeft voldaan aan zijn stelplicht. Met name heeft hij nagelaten te stellen of gedaagde het oogmerk had om zijn eer en goede naam aan te tasten, dan wel te beledigen. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter heeft gedaagde met het plaatsen van het persbericht gehandeld in het algemeen belang op de voet van artikel 1397 van het Surinaams Burgerlijk Wetboek. Dit, op grond van informatie die gedaagde van de instanties die belast zijn met het handhaven van de Nationale Veiligheid in het land heeft verkregen dat het blijven vertoeven van eiser in ons land de Nationale Veiligheid in gevaar brengt.

4.4 Nu de gevraagde voorzieningen onder 1 en 2 zullen worden geweigerd, dient daaruit voortvloeiend de gevraagde voorziening onder 3 ook te worden geweigerd.

4.5 Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.

4.6 De overige stellingen en weren, die irrelevant zijn voor de beoordeling in de onderhavige zaak, behoeven geen bespreking. Die zullen immers tot geen enkel ander uitkomst in de onderhavige zaak leiden.

5. De Beslissing

De kantonrechter in kort geding:

5.1 Weigert de gevraagde voorzieningen.

5.2 Veroordeelt eiser in de proceskosten die aan de zijde van gedaagde zijn gevallen en tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen en ter openbare terechtzitting uitgesproken op donderdag 18 juli 2019 te Paramaribo door de kantonrechter in kort geding in het eerste kanton, mr. S.M.M. Chu, in aanwezigheid van de griffier.