SRU-K1-2019-8

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-185323
  • Uitspraakdatum 18 februari 2019
  • Publicatiedatum 14 augustus 2019
  • Rechtsgebied Burger-overheid
  • Inhoudsindicatie

    Kort geding. Bevoegdheid kort gedingrechter als restrechter. Eiser is niet-ontvankelijk. Geschil over de hoogte van de door de douane vastgestelde waarde van de geïmporteerde goederen dient te worden voorgelegd aan de Raad van Beroep.

Uitspraak

KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON

A.R. No. 18-5323
18 februari 2019

Vonnis in kort geding in de zaak van:

[naam], h.o.d.n. TIP TOP,
wonende aan [adres] te [district],
eiser,
gemachtigde: mr. B. Moerahoe, advocaat,

tegen

DE STAAT SURINAME, met name Het Ministerie van Financiën, Directoraat Dienst der Invoerrechten en Accijnzen,
in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-generaal bij het Hof van Justitie,
kantoorhoudende te diens parkette te Paramaribo aan de Limesgracht no. 92,
gedaagde,
gemachtigde: mr. F.M.S. Ishaak, advocaat.

1. Het verloop van het proces
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en –handelingen:
– het verzoekschrift dat met de producties op 28 december 2018 op de griffie der kantongerechten is ingediend;
– de mondelinge conclusie van eis d.d. 03 januari 2019;
– de conclusie van antwoord, met producties;
– de conclusie van repliek, met producties;
– de conclusie van dupliek, met producties;
– de conclusie tot uitlating over de producties.

1.2 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2. De feiten
2.1 Eiser heeft ten behoeve van zichzelf en zijn bedrijf vanuit de Verenigde Staten van Amerika in totaal 4.680 kartonnen Mobile Special Lubricant 10-40 en 10-30 geïmporteerd. Op 16 september 2018 heeft hij aangifte gedaan van de waarde van de goederen en heeft op basis van de aangegeven waarde invoerrechten betaald.

2.2 Op 27 september 2018 heeft gedaagde, nadat de goederen ter visitatie aan haar zijn aangeboden, door tussenkomst van de inklaarder van eiser een schrijven voor eiser gestuurd met het verzoek om aanvullende documenten over te leggen om de door hem aangegeven waarde te staven.
Op 01 oktober 2018 is eiser door gedaagde wederom medegedeeld dat hij nog onderliggende bescheiden behorende bij de factuur moet indienen, omdat bij een vergelijkend onderzoek van de waarde met die van identieke goederen van andere importeurs de door eiser aangegeven waarde laag is bevonden.
Op 08 oktober 2018 heeft gedaagde ter zake het voorgaande een rappelschrijven aan eiser doen toekomen, waarin gedaagde het volgende vermeld:
“In het schrijven van 27 september 2018, met als [kenmerk] hebben wij u aangegeven dat de door u aangegeven waarde op het [document], gedateerd 16 september 2018 door ons te laag is bevonden.
Op grond van artikel 18 Tariefwet hebben wij u gevraagd uw originele documenten, betrekking hebbende op de koop en verkoop te overleggen.
In een gesprek met het hoofd van de Sectie Groot Paramaribo de [Adjunct Inspecteur], onder wiens supervisie het D.I.C. valt, heeft u aangegeven dat alle correspondentie met de leverancier via whatsapp gegaan is en dat al die berichten door u reeds gewist zijn.
Wij vragen u middels deze het electronisch uitvoerdocument vanuit USA te weten de [verscheper] op te vragen en die voor ons te forwarden naar ons emailadres.
Ingeval u alsnog ingebreke blijft zulks te doen binnen 7 (zeven) werkdagen, zullen wij genoodzaakt zijn op grond van artikel 18 van de Tariefwet de waarde te bepalen.”

2.3 Op 18 oktober 2018 heeft eiser met betrekking tot het verzoek van gedaagde om aanvullende documenten over te leggen een klacht bij het Management Team van gedaagde ingediend, inhoudende onder meer als volgt:
“(…) Na de gevraagde documenten lukt het maar niet aangezien zij nu vragen voor correspondentie van de des betreffende lading. Ik heb ze uitgelegd dat ik via whatsapp corespondeert. Dit bestelling is vele maanden terug gedaan toen mijn contact mij melde dat er een speciale aktie is die na enkele jaren plaats vindt. Dit bedrijf koopt voor vele mensen in de wereld op en krijgt een ander prijs dan anderen. Nu weet ik niet dat de douane mij deze informaties zou vragen wat nooit eerder is gebeurd. Nu kan ik dit niet overleggen. (…)”

2.4 Na het uitblijven van de overlegging van de gevraagde bescheiden, heeft gedaagde op 29 oktober 2018 de douane waarde van de bedoelde goederen vastgesteld en dit aan eiser medegedeeld.

3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 Eiser heeft gevorderd, om bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en op alle dagen en uren:

a) gedaagde te veroordelen om binnen 1×1 uur na de uitspraak, althans binnen een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen termijn aan eiser af te staan de geïmporteerde smeermiddelen, zijnde 4.680 kartonnen Mobile Special Lubricant 10-40 en 10-30 smeerolie, alles onder verbeurte van een dwangsom van SRD 1.000.000,- per dag of keer dat gedaagde geen gevolg geeft aan de veroordeling;
b) gedaagde te veroordelen om de kosten voor de opslag van de goederen en alle andere kosten die daarmee gepaard gaan aan de verschepingsmaatschappij te betalen.

3.2 Eiser heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat gedaagde in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur handelt en aldus een onrechtmatige daad jegens hem pleegt. Daartoe heeft hij, tegen de achtergrond van de feiten vermeld onder 2, het volgende gesteld:
– gedaagde heeft onterecht de waarde van de goederen voor eiser bepaald op basis van prijzen van identieke goederen. Dit, terwijl eiser de juiste factuur heeft overgelegd van de goederen en daaruit de prijs die voor de goederen is betaald blijkt. De door gedaagde vastgestelde waarde is veel hoger dan de waarde die eiser heeft aangegeven;
– gedaagde weigert de goederen aan eiser af te staan;
– als gevolg hiervan lijdt eiser schade.

Als spoedeisend belang heeft eiser gesteld dat hij de goederen dringend nodig heeft voor zijn eigen onderneming, omdat hij smeerolie van voertuigen ververst en er dagelijks tientallen voertuigen in het bedrijf komen om smeerolie te verversen.

3.3 Gedaagde heeft verweer gevoerd. De kantonrechter komt op dit verweer, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.

4. De beoordeling
4.1 Het spoedeisend belang van de zaak blijkt voldoende uit de stellingen, zodat eiser wordt ontvangen in het kort geding.

4.2 Vaststaat dat de Inspecteur de douanewaarde van de goederen heeft vastgesteld, nadat eiser voldoende in de gelegenheid is gesteld aanvullende documenten aan gedaagde te doen toekomen tot het doen vaststellen van de waarde, en zulks schriftelijk aan eiser is medegedeeld. Uitgaande van dit feitenrelaas, ook zoals weergegeven onder 2 in dit vonnis, is voor de kantonrechter voldoende aannemelijk dat gedaagde de wettelijke procedure tot het vaststellen van de douanewaarde in acht heeft genomen.

Wat partijen verdeeld houdt is de door gedaagde toegepaste methode tot vaststelling van de douanewaarde van de goederen en aldus de hoogte van de waarde. Uit de stelling van eiser begrijpt de kantonrechter dat hij ervan uitgaat dat de Raad van Beroep der indirecte belastingen, zijnde het beroepsorgaan in de zin van de artikelen 52 tot en met 55 van de Wet Tarieven Invoerrechten 1996 (hierna afgekort WTI), niet bestaat. Om die reden heeft eiser de kort gedingrechter blijkbaar benaderd als restrechter om te oordelen over het tussen partijen bestaand geschil of de door gedaagde vastgestelde douane waarde op de juiste wijze is geschied. Als uitgangspunt dient dat de toegang tot de kort gedingrechter verzekerd is indien geen andere bevoegde rechter, waaronder begrepen de strafrechter, of speciale rechtsgang, zoals de Raad van Beroep is aangewezen. Indien dat wel het geval is, moet een eisende partij niet-ontvankelijk worden verklaard, wanneer de aangewezen rechter of rechtsgang voldoende rechtsbescherming biedt.

Ambtshalve is het de kantonrechter bekend dat de Raad van Beroep der indirecte belastingen al geruime tijd functioneert en bezwaarschriften in behandeling neemt. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat eiser zich ter zake het onderhavige geschil dient te wenden tot het hiervoor vermeld beroepsorgaan. Derhalve slaagt gedaagde in het door haar opgeworpen formeel verweer. Daarom zal eiser niet ontvankelijk worden verklaard in de gevraagde voorziening.

4.3 Nu eiser niet ontvankelijk zal worden verklaard in de gevraagde voorziening, behoeven de overige stellingen en weren geen bespreking, omdat die tot geen andere uitkomst in de onderhavige zaak zullen leiden.

4.4 Eiser zal, als de niet ontvangen partij, in de proceskosten worden veroordeeld.

5. De beslissing
De kantonrechter in kort geding:
5.1 Verklaart eiser niet ontvankelijk in de gevraagde voorziening.

5.2 Veroordeelt eiser in de proceskosten aan de zijde van gedaagde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen en ter openbare terechtzitting uitgesproken op maandag 18 februari 2019 te Paramaribo door de kantonrechter in kort geding in het eerste kanton, mr. S.M.M. Chu, in aanwezigheid van de griffier.