SRU-K1-2020-18

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-142351
  • Uitspraakdatum 02 maart 2020
  • Publicatiedatum 11 augustus 2020
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    De kantonrechter is van oordeel dat Michi geen feiten en omstandigheden heeft aangedragen op grond waarvan de kantonrechter tot het oordeel zou moeten komen dat er (gewichtige) redenen aanwezig zijn om de arbeidsrelatie tussen partijen, nadat de Ontslagcommissie bezwaar heeft aangetekend tegen het ontslag wegens dringende reden, toch te ontbinden.

Uitspraak

KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON

A.R. no. 14-2351
02 maart 2019

Vonnis in de zaak van:

[eiser],
wonende te [district],
eiser in conventie, tevens gedaagde in reconventie, hierna aangeduid met “[eiser]”,
gemachtigde: mr. C. Baal, advocaat, voorheen mr. D. A. Kromowetjono, advocaat (overleden),

tegen

STICHTING NATUURVOEDING, handelend onder de naam Michi,
gevestigd te Paramaribo,
gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie, hierna aangeduid met “Michi”,
gemachtigde: mr. L. Punwasi-Raghoebier, advocaat.

1.Het verloop van het geding in conventie en in reconventie

1.1.Dit blijkt uit de volgende processtukken en proceshandelingen:

  • het inleidend verzoekschrift dat met producties op 27 mei 2014 bij de Griffie der Kantongerechten is ingediend;
  • de mondelinge conclusie van eis;
  • de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie, met producties;
  • de conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie met één bijlage;
  • de conclusie van dupliek in reconventie;
  • de mondelinge rolbeschikking d.d. 09 januari 2018 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van de op 08 februari 2018 gehouden comparitie van partijen;
  • de door Michi op 15 februari 2018 ingediende productie: “Toedracht van diefstal en medeplichtigheid aan diefstal en tevens verduistering van product, door respectievelijk de heren [naam ] en [eiser], op dinsdag 24 september 2013, bij het bedrijf MICHI, Michilaan 5”;
  • de conclusie na gehouden comparitie van partijen en uitlating productie d.d. 13 juni 2018 zijdens [eiser], met één productie;
  • de conclusie tot uitlating na gehouden comparitie van partijen d.d. 13 juni 2018 zijdens Michi, met één productie;
  • de conclusie tot uitlating producties d.d. 07 januari 2019 zijdens [eiser];
  • de conclusie tot uitlating overgelegde productie’s d.d. 07 januari 2019 zijdens Michi.

1.2.De rechtsdag voor de uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten in conventie en in reconventie

2.1. In mei 2010 treedt [eiser] bij schriftelijke overeenkomst voor bepaalde tijd – 3 maanden – in dienst van Michi in de functie van bijrijder-chauffeur-medewerker, voor het brutoloon ad SRD 1.107,50 op basis van een zesdaagse werkweek.

2.2.De overeenkomst tussen partijen wordt na expiratie van de bepaalde tijd, regulier voortgezet, steeds voor de duur van drie maanden.

2.3.Met ingang van 02 september 2013 wordt (weer) een schriftelijke arbeidsovereenkomst tussen partijen gesloten voor de duur van drie maanden.

2.4. Michi c.q. de directeur van Michi, verstrekt een lening aan [eiser] voor de aankoop van een voertuig, een Toyota van het merk Opa. Partijen komen overeen dat maandelijks inhoudingen zullen worden gepleegd op het loon van [eiser].

2.5.Op 25 september 2013 wordt [eiser] vanwege dringende reden op staande voet ontslagen door Michi.

2.6.De Ontslagcommissie tekent op 08 oktober 2013 bezwaar aan tegen het door Michi verleende ontslag wegens dringende redenen.

2.7.[eiser] meldt zich bij Michi aan voor het verrichten van de bedongen arbeid. Michi stelt [eiser] niet in de gelegenheid aan te vangen met zijn werkzaamheden.

2.8. Michi wordt opgeroepen door de Dienst Arbeidsinspectie teneinde terzake gehoord te worden. Op 17 oktober 2013 deelt de direkteur van Michi telefonisch aan de functionaris bij wie de zaak in behandeling is mede, dat geen gehoor zal worden gegeven aan de oproep, aangezien Michi zich niet kan verenigen met het bezwaar dat door de Ontslagcommissie is aangetekend tegen het ontslag van [eiser].

3. De vordering, de grondslag en het verweer

in conventie
3.1.[eiser] vordert zakelijk weergegeven om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

a. hem toestemming te verlenen kosteloos te mogen procederen;
b. Michi te gelasten tot doorbetaling van het achterstallige loon welke voorlopig begroot is op SRD 8.860,– tot dat de dienstbetrekking rechtsgeldig is beëindigd;
c. Michi te veroordelen tot het betalen van de verhoging wegens te late uitbetaling van het loon welke voorlopig is vastgesteld op SRD 23,46;
d. uitbetaling aan hem van het loon over de maand september 2013, zijnde SRD 1.107,50;
e. het onder b,c, en d gevorderde te vermeerderen met de wettelijke rente van 6% per jaar gerekend vanaf de indiening tot aan die der algehele voldoening;
f. Michi te veroordelen in de kosten van het geding.

3.2.[eiser] stelt dat het aan hem verleende ontslag zeer onterecht is en ernstige financiële consequenties voor hem heeft aangezien hij thans niet meer verzekerd is van een maandelijks inkomen. [eiser] betoogt dat Michi niet beschikt over een ontslagvergunning zoals bedoeld in artikel 2 van de Wet Ontslagvergunning, met het gevolg dat de dienstbetrekking tussen partijen niet rechtsgeldig is beëindigd en dus nog in tact is. [eiser] stelt op grond van de wet en het recht belang te hebben om de onderhavige vordering tegen Michi in te stellen.

3.3. Michi voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in reconventie
3.4. Michi vordert zakelijk weergegeven om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

  1. de arbeidsovereenkomst tussen partijen als ontbonden te verklaren, althans te ontbinden;
  2. [eiser] te veroordelen tot betaling van de schadeloosstelling ad SRD 13.291,87, vermeerderd met de wettelijke rente van 6% per jaar gerekend vanaf de indiening tot aan die der algehele voldoening;
  3. [eiser] te veroordelen tot afgifte van het voertuig van het merk Toyota model Opa, met het [nummer 1] en het [nummer 2], binnen één etmaal na vonniswijzing en wel in de staat zoals hij het voertuig van Michi heeft ontvangen, op verbeurte van een dwangsom van SRD 1.000,– per dag of iedere keer dat [eiser] nalatig blijft te voldoen aan hetgeen waartoe hij hiervoren is veroordeeld.

3.5. Michi stelt zich op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege is beëindigd op 01 december 2013, daar de looptijd van het arbeidscontract vanaf die datum is verlopen. Michi is voorts van oordeel dat de directeur c.q. Michi een Toyota merk Opa in bruikleen aan [eiser] heeft afgestaan en dat, nu er geen vertrouwensrelatie meer tussen partijen bestaat, [eiser] gehouden is om het voertuig aan de directeur c.q. Michi af te staan, hetgeen [eiser] weigert te doen. Michi stelt voorts dat door de handelingen van [eiser], zij schade lijdt die conform artikel 1615o en artikel 1615r van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW), gevorderd wordt in de vorm van een wettelijke schadeloosstelling. De dienstbetrekking is door [eiser] 2¼ maand eerder beëindigd, weshalve de schade van Michi gelijk is aan het loon over die periode, zijnde 2¼ x SRD 1.107,50 = SRD 2.491,87. Michi is van oordeel dat de schadevergoeding voorts behelst de bij artikel 1613p lid 7 BW vastgestelde bestanddelen te weten het gebruik van het vervoermiddel. Michi betoogt dat het vervoermiddel dat aan [eiser] in bruikleen is afgestaan, een waarde heeft van SRD 10.800,–. De schade die Michi derhalve lijdt bedraagt in totaal derhalve SRD 13.291,87. Michi stelt dat zij door de handelingen van [eiser] als werkgever, de mogelijkheid heeft om ontbinding van de arbeidsovereenkomst te vorderen.

3.6.[eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

In conventie
4.1.[eiser] heeft het vereiste certificaat van onvermogen [nummer 3] d.d. 5-11-2013, hetwelk afkomstig is van de daartoe bevoegde instantie, overgelegd. Derhalve zal hem worden vergund om kosteloos te procederen.

4.2. Michi is van oordeel dat de arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd (3 maanden) die met [eiser] op 02 september 2013 is aangegaan van rechtswege is beëindigd op 1 december 2013, daar de looptijd per die datum zou zijn verlopen. Op 25 september 2013 wordt [eiser] wegens dringende reden op staande voet ontslagen en wordt geen ontslagvergunning aangevraagd en wordt ook geen melding van de beëindiging van de dienstbetrekking gedaan aan de terzake bevoegde autoriteiten. De kantonrechter maakt op dat Michi blijkbaar de mening is toegedaan dat [eiser] zich (nog) in zijn proeftijd bevindt, en dat elk der partijen gerechtigd is de dienstbetrekking onmiddellijk te doen eindigen. De kantonrechter begrijpt dat Michi gebruik makend hiervan, de dienstbetrekking met [eiser] heeft beëindigd.De kantonrechter zal allereerst de arbeidsrelatie tussen partijen aan een nadere beschouwing onderwerpen.

4.3.[eiser] is in mei 2010 in dienst getreden van Michi middels een schriftelijke overeenkomst voor een bepaalde tijd (3 maanden). De arbeidsovereenkomst wordt regulier verlengd steeds voor een periode van 3 maanden. Een eenvoudige calculatie wijst uit dat op 02 september 2013 Michi de 14e arbeidsovereenkomst met [eiser] moet zijn aangegaan. Het is de kantonrechter niet gebleken dat de functie c.q. de werkzaamheden van [eiser] gedurende de arbeidsrelatie tussen partijen, op dusdanige wijze zijn gewijzigd dat sprake zou kunnen zijn van de bekleding van een nieuwe functie.Door voormelde handelwijze van Michi, nl. het aanbieden van kortlopende arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd en die jaren achtereen te verlengen, zonder dat een arbeidsovereenkomst voor een onbepaalde tijd (een vaste dienstbetrekking) wordt aangegaan, worden de belangen van [eiser], naar het oordeel van de kantonrechter, op ernstige wijze geweld aangedaan. De kantonrechter ontkomt niet aan de indruk dat een werkgever die zich van degelijke ‘draaideurconstructies’ – bij de voordeur eruit en bij de achterdeur erin – bedient aldus handelt om te ontkomen aan de dwingendrechtelijke bepalingen van de arbeidswetgeving, met name de dwingendrechtelijke wetsbepalingen ter bescherming van de werknemer tegen onder andere ontslag.Mede met het oog op de internationale ontwikkelingen terzake de rechten van werknemers moeten dergelijke ‘draaideurconstructies’ niet in het belang worden geacht van werknemers en kan deze praktijk in alle redelijkheid en billijkheid, niet wordt gesanctioneerd.

4.4. Gelet op de feiten en omstandigheden in het onderhavige geding, met name het gegeven dat Michi als werkgever 14 kortlopende arbeidsovereenkomsten met [eiser] is aangegaan, komt het de kantonrechter niet redelijk en billijk voor dat Michi ten detrimente van [eiser], hierdoor de mogelijkheid wordt geboden om de dwingendrechtelijke ontslagbepalingen in de arbeidswetgeving te ontlopen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat aan [eiser] de bescherming dient te worden toegekend alszou hij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zijn aangegaan met Michi.

Dientengevolge is de kantonrechter van oordeel dat alle terzake geldende bepalingen voor arbeidsovereenkomsten aangegaan voor onbepaalde tijd, zoals opgenomen in de Surinaamse arbeidswetgeving, toepasselijk zijn op de arbeidsrelatie tussen Michi en [eiser]. Deze bepalingen dienden dan ook door Michi in acht te worden genomen.De kantonrechter tekent aan dat de wetgever bij Wet van 25 oktober 2018 (S.B. 2018, no. 93) in het kader van de bescherming van de rechten van werknemers, aan de hierboven gekenschetste praktijk van ‘draaideurconstructies’ een einde wenste te brengen door de afkondiging van de Wet Omzetting arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd in arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd.

4.5. De kantonrechter is van oordeel dat Michi gehouden was een ontslagvergunning aan te vragen bij de daartoe bevoegde autoriteiten c.q. bij het op staande voet ontslaan van [eiser] vanwege dringende reden, dit ontslag te melden aan de bevoegde autoriteit van het ministerie van Arbeid. Nu Michi zulks heeft nagelaten, moet geconcludeerd worden dat de dienstbetrekking van [eiser] niet overeenkomstig de wet is beëindigd en derhalve nog intact is.

4.6. Zowel de werkgever als de werknemer zijn gehouden zich te conformeren aan de bepalingen in de arbeidswetgeving. In casu heeft Michi haar werknemer [eiser] wegens dringende reden ontslagen. De Ontslagcommissie heeft, nadat [eiser] zich tot het ministerie van Arbeid heeft gewend, bezwaar aangetekend tegen voormeld ontslag wegens dringende reden. Indien Michi niet eens is met het bezwaar dat is aangetekend en de dienstbetrekking toch wenst te beëindigen, dient zij de in de wet aangegeven procedure te volgen teneinde haar doel te bewerkstelligen. De kantonrechter maakt op dat Michi dit niet heeft gedaan.

4.7. De kantonrechter stelt vast dat [eiser], daags nadat door de Ontslagcommissie bezwaar is aangetekend tegen het aan hem verleende ontslag, zich bij Michi heeft aangemeld voor het verrichten van de bedongen arbeid. Michi stelde als voorwaarde dat [eiser] het voertuig Toyota van het merk merk Opa, dat [eiser] in bruikleen van Michi zou hebben ontvangen, eerst moest inleveren alvorens zijn werkzaamheden te kunnen aanvangen. De kantonrechter maakt uit het proces-verbaal van de op 08 februari 2018 gehouden comparitie van partijen op dat Michi c.q. de directeur van Michi een lening heeft verstrekt aan [eiser] voor het aanschaffen van voormeld voertuig. De directeur van Michi verklaart: “….Ik heb voor eiser een voertuig van het merk Toyota, model Opa gekocht, en heb hem hiervoor SRD 10.800,– geleend,…….”. De aflossing van deze lening vond plaats middels inhoudingen op het loon van [eiser]. De directeur van Michi verklaart voorts: “…Na de laatste aflossing had [eiser] een saldo van SRD 2.458,30…”.[eiser] bezat krachtens deze leningsovereenkomst de plicht tot het maandelijks aflossen van de lening. Uit de tussen partijen gemaakte afspraken kan niet worden opgemaakt dat partijen de betaling van enige rente zijn overeengekomen. De bedoeling van partijen is naar het oordeel van de kantonrechter wel duidelijk. Middels een lening verstrekt door Michi c.q. de directeur van Michi, is het voertuig gekocht en geleverd aan [eiser]. De leensom diende [eiser] middels inhoudingen op zijn salaris af te lossen. Aangenomen moet worden dat [eiser] de eigenaar is van dit roerend goed, nu het bij roerende goederen bezit als volkomen titel geldt. Michi heeft geen documenten overgelegd waarin kan worden opgemaakt dat een ander dan [eiser], die zich als bezitter legitimeert, het eigendomsrecht van het voertuig bezit. De registratie van het voertuig in de registers van het Kops Politie Suriname ten name van deze of gene, is geen bewijs van het eigendomsrecht terzake bedoeld roerend goed.

4.8.Het bevreemdt de kantonrechter dan ook dat Michi meent te moeten stellen dat er sprake is van een leen – of gebruiksovereenkomst terzake het voertuig en dat dit voertuig eerst bij haar moet worden ingeleverd alvorens [eiser] zijn werkzaamheden kan aanvangen. Michi heeft niet aangetoond dat zij de eigenaar is van het voertuig en evenmin dat zij een overeenkomst tot leen – en of gebruik is aangegaan met [eiser] terzake het voertuig in kwestie. Michi heeft naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet het recht om eerst afgifte van bedoeld voertuig te eisen voordat [eiser] zijn werkzaamheden kan aanvangen. Het bevreemdt de kantonrechter voorts ook dat Michi van oordeel is dat [eiser] gehouden is tot betaling van rente over het ter leen verstrekte bedrag, aangezien geen documenten zijn overgelegd waaruit blijkt dat partijen afspraken hebben gemaakt terzake een rentevergoeding. [eiser] ontkent uitdrukkelijk dat partijen afspraken hebben gemaakt terzake enige vergoeding van rente over het aan hem ter leen verstrekte bedrag. De opmerking van de directeur van Michi dat het gebruikelijk is dat hij in dit soort situaties wel rente in rekening brengt, is door de kantonrechter voor kennisgeving aangehoord en zal worden gepasseerd. Michi als gerenommeerde onderneming dient in dit soort zaken een professionelere aanpak van zaken te hanteren.De kantonrechter concludeert uit het voorgaande dat Michi, [eiser], met de niet op de wet c.q. het recht gebaseerde eis tot afgifte van het voertuig, heeft weerhouden de bedongen arbeid te verrichten. Michi stelt dat [eiser] het kennelijk niet eens was met de voorwaarde om het voertuig af te staan alvorens hij met zijn werkzaamheden kon aanvangen en dat [eiser] wellicht daarom niet meer aan het werk is verschenen. Michi stelt dat zij uit het voorgaande de conclusie mocht trekken dat [eiser] niet meer voornemens was de dienstbetrekking te herstellen. Een onterecht getrokken conclusie die volledig voor rekening van Michi komt. Als werkgever diende Michi conform de arbeidswetgeving te handelen indien een werknemer zich niet aanmeldt voor het verrichten van zijn werkzaamheden.

4.9. Michi stelt dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen inmiddels op 1 december 2013 van rechtswege is beëindigd en dat zij niet gehouden is tot het doen van betalingen aan [eiser], omdat [eiser] geen grond heeft om loon en verhoging wegens te late uitbetaling te vorderen. Michi stelt dat zij primair geen loon aan [eiser] verschuldigd is vanwege de verwijtbare gedragingen van [eiser] en het feit dat de niet uitbetaling van loon niet aan Michi als werkgever is toe te schrijven. De tegenstrijdigheid van de door Michi gepresenteerde argumenten terzijde, concludeert de kantonrechter dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet is beëindigd en dat het Michi is die een niet op de wet gestoelde voorwaarde heeft gesteld aan [eiser] alvorens hij zijn werkzaamheden mocht aanvangen. Het is naar het oordeel van de kantonrechter evident dat het Michi is die [eiser] ervan heeft weerhouden de bedongen arbeid te verrichten. Op grond van al hetgeen hierboven is overwogen concludeert de kantonrechter dat de vordering van [eiser], zoals hierna beslist, zal worden toegewezen.

4.10. De kantonrechter constateert dat [eiser] betaling van achterstallig loon vordert tot dat de dienstbetrekking rechtsgeldig zal zijn beëindigd. De kantonrechter heeft echter niet kunnen opmaken dat [eiser] ook na 27 mei 2014 uitdrukkelijk zijn diensten tot het verrichten van de bedongen arbeid heeft aangeboden aan Michi. Althans is zulks niet gesteld en is zulks de kantonrechter ook niet gebleken. De kantonrechter zal Michi in goede justitie gelasten tot doorbetaling van het loon aan [eiser] tot 01 augustus 2014.De kantonrechter gaat ervan uit dat de bereidheid van [eiser] om de bedongen arbeid te verrichten, nog gedurende twee maanden na indiening van het verzoekschrift heeft bestaan.

4.11. Michi zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld zoals bepaald in de beslissing.

4.12.Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

In reconventie
4.13. Onder referte aan het in conventie overwogene terzake de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, concludeert de kantonrechter dat, door het bezwaar dat door de Ontslagcommissie is aangetekend op het ontslag wegens dringende reden, de arbeidsrelatie tussen partijen nimmer is beëindigd.

4.14. Michi vordert de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden te verklaren, althans te ontbinden. De kantonrechter kan geen declaratoir geven alszou de arbeidsovereenkomst tussen partijen zijn ontbonden aangezien deze, zoals hierboven is aangegeven, geldend is.De kantonrechter is van oordeel dat Michi geen feiten en omstandigheden heeft aangedragen op grond waarvan de kantonrechter tot het oordeel zou moeten komen dat er (gewichtige) redenen aanwezig zijn om de arbeidsrelatie tussen partijen, nadat de Ontslagcommissie bezwaar heeft aangetekend tegen het ontslag wegens dringende reden, toch te ontbinden. De kantonrechter constateert evenwel dat [eiser] na 27 mei 2014 niet heeft aangegeven bereid te zijn de bedongen arbeid te verrichten; althans is zulks niet gesteld en is zulks de kantonrechter ook niet gebleken. De kantonrechter maakt hieruit op dat [eiser] niet langer bereid is de bedongen arbeid voor Michi te verrichten. De kantonrechter gaat er, zoals hierboven in conventie is overwogen, vanuit dat de bereidheid van [eiser] om de bedongen arbeid te verrichten, nog gedurende twee maanden na indiening van het verzoekschrift heeft bestaan. De kantonrechter zal in goede justitie bepaald, de arbeidsovereenkomst tussen partijen, per 01 augustus 2014 ontbinden.

4.15.Michi vordert een schadeloosstelling ad SRD 13.291,87 op gronden die de kantonrechter in het geheel niet duidelijk zijn. Het verwijzen naar artikel 1615o lid 2 BW als grondslag voor het instellen van deze schadevorderingsactie tegen [eiser], komt de kantonrechter niet juist voor. Bedoeld artikel zou mogelijk aan [eiser] enige soelaas kunnen bieden, aangezien het Michi is die [eiser] wegens dringende reden heeft ontslagen en bedoeld ontslag door de Ontslagcommissie als zijnde op onjuiste gronden verleend, bezwaarlijk is geacht. Echter kan naar het oordeel van de kantonrechter ook geen gebruik worden gemaakt van dit artikel, omdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen NIET door de kantonrechter is ontbonden; de arbeidsrelatie tussen partijen stond alsdan recht overeind. De onduidelijkheid van de stellingen van Michi blijkt onder meer eveneens uit het volgende. Het is Michi die stelt dat [eiser] vroegtijdig (2¼ maand) de dienstbetrekking zou hebben beëindigd en dat [eiser] daardoor schadeplichtig is ex artikel 1615r BW en wel overeenkomstig een bedrag gelijk aan 2¼ maand loon. Echter is het Michi die [eiser] wegens dringende reden op staande voet heeft ontslagen en heeft weerhouden de bedongen arbeid te verrichten.

4.16.De kantonrechter maakt op dat in de door Michi gevorderde schadevergoeding gelden zijn verdisconteerd die betrekking hebben op de leensom alsook vermeende loon in natura die aan [eiser] zou zijn toegevallen. De kantonrechter heeft bij de beoordeling in conventie reeds aangegeven dat Michi ten onrechte de mening is toegedaan dat het litigieus voertuig in bruikleen zou zijn afgestaan aan [eiser].

Indien Michi van oordeel is dat [eiser] zijn verplichtingen voortvloeiende uit de leningsovereenkomst niet nakomt, dan dient Michi de juiste procedure in te zetten teneinde [eiser] tot nakoming van zijn aflossingsverplichting te dwingen. Het fabriceren van een leen c.q. gebruiksovereenkomst is niet de juridisch juiste procedure en heeft eerder weg van een bestraffing van [eiser] door Michi, hetgeen door de kantonrechter wordt afgekeurd. Het aldus door Michi gevorderde komt niet voor toewijzing in aanmerking.

4.17. Michi zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld zoals bepaald in de beslissing.

5.De beslissing

In conventie
De kantonrechter:

5.1.Staat [eiser] toe kosteloos te procederen.

5.2.Gelast Michi tot doorbetaling van het loon ad SRD 1.107,46 (éénduizend éénhonderd en zeven vijftig/honderd Surinaamse dollar) per maand vanaf oktober 2013 tot 01 augustus 2014, zijnde het bedrag ad SRD 11.074,46 (elfduizend vierenzeventig zesenveertig/honderd Surinaamse dollar).

5.3.Veroordeelt Michi tot het betalen van de verhoging wegens te late uitbetaling van het loon; vastgesteld op SRD 23,46 (drieëntwintig zesenveertig/honderd Surinaamse dollar).

5.4. Veroordeelt Michi tot betaling van het loon over de maand september 2013 zijnde SRD 1.107,50 (éénduizend éénhonderd en zeven vijftig/honderd Surinaamse dollar).

5.5.Bepaalt dat de onder 5.2., 5.3. en 5.4. genoemde bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente van 6% per jaar gerekend vanaf 27 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.

5.6.Verklaart hetgeen is beslist onder 5.2. tot en met 5.5. uitvoerbaar bij voorraad;

5.7.Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;

In reconventie
5.8.Ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen ingaande 01 augustus 2014.

5.9.Wijst af het meer of anders gevorderde.

In conventie en in reconventie
5.10.Veroordeelt Michi in de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot aan deze uitspraak begroot op SRD 193,– (éénhonderd drie en negentig Surinaamse dollar). Aangezien [eiser] is toegestaan kosteloos te procederen zullen deze kosten niet aan Michi in rekening worden gebracht.

Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. Rudge LL.M. en uitgesproken door mr. R.M. Praag, Kantonrechters in het Eerste Kanton, ter openbare terechtzitting te Paramaribo van 02 maart 2020, in aanwezigheid van de griffier.