- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer A.R.no. 16-4461
- Uitspraakdatum 25 augustus 2020
- Publicatiedatum 08 september 2020
- Rechtsgebied Burger-overheid
-
Inhoudsindicatie
De kantonrechter is van oordeel dat er sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag.
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R.no. 16-4461
25 augustus 2020
G.S.
Vonnis in de zaak van:
[eiser]
wonende te [district],
eiser,
gemachtigde: mr. R. Sohansingh, advocaat,
tegen
A. HET TELECOMMUNICATIEBEDRIJF SURINAME (afgekort TELESUR),
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
gemachtigde: mr. N.U. van Dijk, advocaat.
B. DE STAAT SURINAME, m.n. de Ontslagcommissie,
rechtspersoon, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal
bij het Hof van Justitie, zetelende te diens parkette te Paramaribo,
gemachtigde: mr. A.R. Baarh, advocaat,
gedaagden.
1. Het verloop van het proces
1.1. Dit blijkt uit de volgende processtukken en/of –handelingen:
• het inleidend verzoekschrift dat met producties op 09 september 2016 op de Griffie der Kantongerechten is ingediend;
• de mondelinge conclusie van eis;
• de conclusie van antwoord en uitlating producties zijdens gedaagde sub A;
• de conclusie van antwoord en uitlating producties, met producties zijdens gedaagde sub B;
• de conclusie van repliek en uitlating producties, met producties;
• de conclusie van dupliek en uitlating producties zijdens gedaagde sub A;
• de conclusie van dupliek en uitlating producties, met producties zijdens gedaagde sub B;
• de conclusie tot uitlating producties zijdens eiser;
• de rolbeschikking d.d. 14 augustus 2018 gegeven, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
• de op 14 december 2018 gehouden comparitie van partijen en het daarvan opgemaakt proces-verbaal;
• de op 20 december 2018 voortgezette comparitie van partijen en het daarvan opgemaakt proces-verbaal;
• de op 11 januari 2019 voortgezette comparitie van partijen en het daarvan opgemaakt proces-verbaal;
• de conclusie tot uitlating na gehouden comparitie van partijen en overlegging producties, met producties zijdens eiser ten aanzien van gedaagde sub A;
• de conclusie tot uitlating na gehouden comparitie van partijen, zijdens eiser ten aanzien van gedaagde sub B;
• de conclusie tot uitlating na gehouden comparitie van partijen en overlegging producties, met producties zijdens gedaagde sub A;
• de conclusie tot overlegging producties, met producties zijdens gedaagde sub B;
• de conclusies tot uitlating producties zijdens eiser;
• de conclusie tot uitlating producties zijdens gedaagde sub A;
• de rolbeschikking d.d. 22 augustus 2019 gegeven, waarbij gedaagde sub B is gelast om producties ten processe over te leggen;
• de mondelinge conclusie tot overlegging producties zijdens gedaagde sub B, die te kennen heeft gegeven dat de rolbeschikking kennelijk is gestoeld op een omissie, waarbij de kantonrechter heeft bedoeld gedaagde sub A in stede van gedaagde sub B;
• de rolbeschikking d.d. 02 oktober 2019 gegeven, waarbij gedaagde sub A in de gelegenheid is gesteld om producties ten processe over te leggen;
• de conclusie tot overlegging producties, met producties zijdens gedaagde sub A;
• de conclusie tot uitlating producties zijdens eiser.
1.2. De rechtsdag voor de uitspraak is hierna nader bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. Bij arbeidsovereenkomst gedateerd 10 november 1986, is de dienstbetrekking tussen eiser en gedaagde sub A op 01 november 1986 aangevangen. Eiser is als Informatie Analist in dienst genomen.
2.2. In de brief gedateerd 10 april 2015, waarop het brievenhoofd van gedaagde sub A staat, heeft [naam 1], onder andere melding gemaakt van de nieuwe functie van eiser als Manager Asset Management.
2.3. In de salarisspecificatie over de maand juli 2015 staat dat eiser het bedrag ad SRD 17.659,73 heeft ontvangen.
2.4. Bij schrijven gedateerd 08 november 2015 en betekend op 09 november 2015 aan eiser per exploot no. [nummer 1] van de deurwaarder bij het Hof van Justitie, L. Burgzorg, afkomstig van de waarnemend directeur van gedaagde sub A, is eiser in kennis gesteld van het navolgende. In het kader van eiser zijn werkuitvoering, met name bij bestedingen ten behoeve van de aanschaf van computer hardware en software, heeft hij zich schuldig gemaakt aan vermeend ontoelaatbare handelingen. Het vermoeden bestaat dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige en mogelijk aan hem verwijtbare feiten. Het vorenstaande is aanleiding zijn geweest om eiser ingaande 09 november 2015 tot nader order op non-actief te stellen. Hij mocht gedurende de periode van zijn non-actiefstelling gebouwen en terreinen van gedaagde
sub A, met uit zondering van de Telesur-poli, niet betreden.
2.5. Bij schrijven gedateerd 10 november 2015, heeft eiser aan gedaagde sub A te kennen gegeven dat hij de beschuldiging vervat in de brief d.d. 08 november 2015, ontkent en dat hij over hetgeen terzake niet is gehoord door gedaagde sub A. Voorts heeft hij de brief geconcludeerd met het beschikbaar stellen van zichzelf om zijn werkzaamheden te hervatten. Deze brief is bij exploot no. [nummer 2] van de deurwaarder bij het Hof van Justitie,
D. Toekimin, op 10 november 2015, betekend aan [naam 2], assistente van de Chief Financial Officer van gedaagde sub A.
2.6. Bij schrijven gedateerd 11 januari 2016 heeft eiser via zijn gemachtigde wederom te kennen gegeven dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan de verwijten van gedaagde sub A en heeft hij verzocht in de gelegenheid te worden gesteld om zijn werk te hervatten. Voorts heeft hij zijn grieven geuit ten aanzien van het verstrijken van twee maanden, en dat hij desondanks niet in kennis is gesteld van het door gedaagde sub A verrichte onderzoek en evenmin is gehoord hierbij. Ook heeft hij zijn pijnpunt, ten aanzien van de salarisverhoging waarop hij aanspraak maakt, doch niet ontvangt, kenbaar gemaakt.
2.7. Bij schrijven gedateerd 02 februari 2016, aan eiser in persoon betekend per exploot gedateerd 02 februari 2016, no. [nummer 3], van de deurwaarder bij het Hof van Justitie, J.E. Kolf, heeft de waarnemend directeur van gedaagde sub A de ontslagredenen nader toegelicht.
2.8. Op 04 februari 2016 heeft eiser verweer gevoerd, waarbij hij uitvoerig is ingegaan op de voormelde punten vervat in de brief gedateerd 02 februari 2016.
2.9. Bij schrijven gedateerd 05 februari 2016, dat per exploot d.d. 06 februari 2016, no. [nummer 4], van de deurwaarder bij het Hof van Justitie, J.E. Kolf, is betekend, heeft gedaagde sub A met een nadere toelichting aangegeven dat het verweer van eiser niet steekhoudend is bevonden.
2.10. Bij beschikking gedateerd 18 februari 2016, afkomstig van Arbeidsinspectie van Het Ministerie van Arbeid, heeft gedaagde sub A gepersisteerd bij de door haar aangegeven ontslaggronden. Eiser heeft zich bij de Arbeidsinspectie verweerd. Hij heeft ook aangegeven dat door gedaagde sub A op 05 februari 2016, melding is gedaan bij de Arbeidsinspectie van een in de toekomst aan eiser te verlenen ontslag, vermits het onderhavig ontslag pas op
06 februari 2016 aan eiser is medegedeeld hetgeen impliceert dat in onderhavig geval niet overeenkomstig het gestelde in artikel 1615o van het Burgerlijke Wetboek (BW) en artikel 3 lid 2 van de Wet Ontslagvergunning is gehandeld.
2.11. In voormelde beschikking afkomstig van de Arbeidsinspectie staat voorts dat beide partijen in verband met de ontslagaanvraag zaken hebben toegelicht en onderbouwd middels het overleggen van diverse bescheiden. Arbeidsinspectie is tot het oordeel gekomen dat niet, althans niet voldoende is komen vast te staan dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen welke een ontslag als het onderhavige redelijkerwijs zouden kunnen rechtvaardigen. Ook is komen vast te staan dat in het onderhavig geval niet is gehandeld conform het bepaalde in artikel 1615o BW, met betrekking tot het vereiste van onverwijlde mededeling. Er is gelet op het vorenstaande bezwaar tegen het ontslag wegens dringende reden van eiser aangetekend.
2.12. Bij het schrijven gedateerd 19 februari 2015, dat per exploot d.d. 19 februari 2016, no. [nummer 5], van de deurwaarder bij het Hof van Justitie, N.M. Linger, is betekend aan eiser, heeft gedaagde sub A aangegeven dat zij vooralsnog geen reden ziet om tot opheffing van de
non-actiefstelling over te gaan en zal deze maatregel derhalve blijven handhaven.
2.13. In de verklaring gedateerd 15 maart 2016, heeft [naam 1], als toenmalige directeur van gedaagde sub A, verklaard dat eiser na goedkeuring van en in opdracht van de Directie, na verkregen autorisatie van de RvC, diverse projecten heeft uitgevoerd. Hem wordt daarom ten onrechte, de ontoelaatbare handelingen vervat in de brief gedateerd 05 februari 2016, verweten. De kwestie van de licentie is door de Directie middels juridische ondersteuning overgenomen. Eiser is vanwege de implementatie van de FPO hiermee niet belast, zodat hem ten onrechte verwijten terzake worden gemaakt.
2.14. In de ontslagbeschikking staat dat gedaagde sub A het navolgende heeft aangegeven naar aanleiding van de reactie van eiser:
• dat uit de toelichting op de autorisatieaanvraag is gebleken dat er ten aanzien van de 14 aan te schaffen printers er geen bestemmingsplan is aangegeven en dat als dat er was, net als voor de overige aangeschafte printers bij die autorisatie, er geen behoefte zou zijn geweest deze vanaf december 2014 tot na 19 augustus 2015 op te slaan in het magazijn;
• dat op instigatie van eiser ten behoeve van het bedrijf 14 netwerkprinters zijn aangeschaft, naar zijn zeggen met een bestemmingsplan, en dat betrokkene als verantwoordelijke leidinggevende erop zou moeten toezien dat de printers op grond van het bestemmingsplan, op de juiste bestemming werden geïnstalleerd;
• dat deze 14 printers niet in het magazijn zijn aangetroffen;
• dat er in casu een boete is betaald met betrekking tot het over-verbruik van licenties, aangezien het bedrag in geval van een aantal daadwerkelijk gebruikte licenties ongeveer USD 800.000,- zou zijn en niet het bedrag zoals eerder aangegeven;
• dat het gebruik van licenties niet wordt gemonitord door het buitenlands bedrijf INOVA, aangezien INOVA een licensed Microsoft partner is die de belangen behartigt van Microsoft en deze er dus baat bij zou hebben als meer licenties worden verkocht en een hogere boete wordt betaald;
• dat eiser als Manager van MIS, onder wiens leiding het contract met Microsoft is gesloten via INOVA en het over-verbruik Microsoft licenties is ontstaan, niet zijn verantwoordelijkheid heeft opgepakt en pro-actief heeft meegeholpen met de onderhandelingen voor het omlaag brengen van de ‘settlement fee’;
• dat eiser bij het ontvangen van de settlement letter van Microsoft deze heeft doorgestuurd met het commentaar ‘gaarne afhandelen’;
• dat eiser genoeg ruimte had om een bijdrage te leveren bij het oplossen van deze zaak, omdat hij steeds per e-mail werd betrokken, ook na 20 april 2015, aangezien Microsoft eiser kende als vertegenwoordiger van het bedrijf;
• dat de verklaring van de oud directeur niet kan worden meegenomen, aangezien hij zichzelf schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatige handelingen, die geleid hebben tot zijn ontslag;
• dat eiser geen maatregelen heeft getroffen om de aangehaalde boete te voorkomen, terwijl hij tot en met 20 april 2015, hiervoor de verantwoordelijke leidinggevende was en dat de overtreding vanaf 06 september 2013 heeft plaatsgevonden toen eiser nog hoofd MIS was.
2.15. In de ontslagbeschikking staat dat de Ontslagcommissie, het navolgende heeft aangegeven:
• dat het de Ontslagcommissie is gebleken dat in het door het bedrijf verrichte onderzoek alle aangehaalde activiteiten en de daarbij getrokken conclusies onderbouwd zijn met relevante nota’s en andere onderliggende stukken;
• dat het de Ontslagcommissie uit de door de gedaagde sub A overgelegde autorisatie-aanvraag en de daarbij behorende memo, welke door eiser is opgemaakt, tevens is gebleken dat er voor de 14 aan te schaffen netwerkprinters geen bestemmingsplan aanwezig was, terwijl eiser het tegendeel heeft beweerd;
• dat het de ontslagcommissie uit de overgelegde stukken ook is gebleken dat bestaande procedures binnen gedaagde sub A niet, althans niet genoegzaam zijn nageleefd, hetgeen financiële consequenties heeft gehad voor het bedrijf;
• dat gelet op het voorgaande, de door gedaagde sub A overgelegde documenten, de afgelegde verklaringen en de omstandigheden van het geval, de Ontslagcommissie in casu van oordeel is dat gedaagde sub A het gestelde met betrekking tot het geschonden vertrouwen voldoende aannemelijk heeft kunnen maken, waardoor in redelijkheid niet van haar kan worden verwacht om de dienstbetrekking met eiser te laten voortduren.
De Ontslagcommissie heeft op grond van het vorenstaande besloten om vergunning te verlenen aan gedaagde sub A ter beëindiging van de dienstbetrekking met eiser, met in achtneming van de wettelijke opzegtermijn en de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst.
2.16. Bij brief gedateerd 31 maart 2016, die per exploot d.d. 31 maart 2016, no. [nummer 6], van de deurwaarder bij het Hof van Justitie, N.M. Linger, is betekend aan eiser, is namens de waarnemend directeur, door de Coördinator Technische Zaken zijn ontslag aangezegd. Hierbij is aangegeven dat rekening houdend met een opzegtermijn van 12 maanden, bij een onafgebroken dienstverband van langer dan 11 jaren, aan eiser een uitkering toekomt gelijk aan zijn loon met de bijbehorende emolumenten, over de periode 31 maart 2016 tot en met 30 maart 2017.
2.17. Bij brief gedateerd 06 april 2016, heeft eiser via zijn procesgemachtigde aangegeven dat het aangezegde ontslag, ingevolge artikel 8 Decreet C-38 nietig is, nu de Coördinator Technische Zaken geen directeur of onderdirecteur is en slechts de directie van gedaagde sub A belast is met de aanzegging van het ontslag aan personeelsleden. Voorts is aangegeven dat eiser oneens is met het aangezegd ontslag en zich dan ook beschikbaar stelt om de werkzaamheden te hervatten. Voorts gaat eiser niet akkoord er mee dat zijn loon en bijbehorende emolumenten in één keer wordt uitbetaald als een uitkering. Volgens hem dient er maandelijks uitbetaling van zijn loon en bijbehorende emolumenten plaats te vinden, totdat het dienstverband is geëindigd.
2.18. Bij brief gedateerd 08 april 2016, die per exploot d.d. 08 april 2016, no. [nummer 7], van de deurwaarder bij het Hof van Justitie, N.M. Linger is betekend aan eiser, is hij namens de waarnemend directeur, ontslag aangezegd. Hierbij is aangegeven dat rekening houdend met een opzegtermijn van 12 maanden, bij een onafgebroken dienstverband van langer dan 11 jaren, aan eiser een uitkering toekomt gelijk aan zijn loon met de bijbehorende emolumenten, over de periode 08 april 2016 tot en met 31 mei 2017.
2.19. Nadat partijen over en weer waren gehoord door de Ontslagcommissie van gedaagde sub B heeft laatstgenoemde nadere informatie doen opvragen bij gedaagde sub A, waarvan de inhoud onbekend was bij eiser en is hij daaromtrent evenmin nader gehoord.
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer daarop
3.1. Eiser vordert, zakelijk weergegeven, dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
a. gedaagde sub A zal veroordelen om de dienstbetrekking met eiser volledig te herstellen en hem in de gelegenheid zal stellen zijn werkzaamheden in zijn laatste functie onbelemmerd en ongestoord uit te voeren;
b. gedaagde sub A zal veroordelen om aan eiser te betalen, zijn loon en emolumenten, te rekenen vanaf 01 juni 2017 tot aan de datum waarop de dienstbetrekking wordt hersteld, vermeerderd met de wettelijke rente ad 6% ’s jaars vanaf de dag van indiening van de vordering tot aan die der algehele voldoening en met veroordeling van gedaagde sub A in de kosten van het geding.
Subsidiair
a. gedaagde sub A zal veroordelen om aan eiser tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen, het schadevergoedingsbedrag van SRD 2.218.996,-, zijnde de door eiser geleden en te lijden schade als gevolg van het kennelijk onredelijk doen eindigen van de dienstbetrekking met gedaagde sub A, vermeerderd met de wettelijke rente ad 6 % ’s jaars vanaf de dag van indiening van de vordering tot aan die der algehele voldoening en met veroordeling van gedaagde sub A in de kosten van het geding;
en
b. gedaagde sub B zal veroordelen om aan eiser tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen, het schadevergoedingsbedrag van SRD 2.218.996,-, zijnde de door eiser geleden en te lijden schade als gevolg van de in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door de Ontslagcommissie verleende ontslagvergunning, waardoor eiser ernstig in zijn rechten is aangetast, vermeerderd met de wettelijke rente ad 6 % ’s jaars vanaf de dag van indiening van de vordering tot aan die der algehele voldoening en met veroordeling van gedaagde sub A in de kosten van het geding;
des dat één betalende de ander zal zijn bevrijd.
3.2. Eiser legt, zakelijk weergegeven, aan zijn vordering ten grondslag dat zijn ontslag ingevolge artikel 1615s lid 2 sub a en b BW kennelijk onredelijk is. Ook is het ontslagbesluit in strijd met de beginselen van goed werkgeverschap, het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Eiser draagt namelijk geen kennis van het onderzoeksrapport dat gedaagde ten grondslag legt aan zijn ontslagaanvraag. De Ontslagcommissie wordt verweten van vooringenomenheid vanwege de betrokkenheid van de Raad van Ministers, die goedkeuring heeft verleend aan het ontslag.
3.3. Gedaagden voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
De door gedaagde sub A opgegeven ontslaggronden
4.1. Gedaagde sub A heeft als ontslagreden gegeven dat eiser in het kader van zijn werkuitvoering, met name bij bestedingen ten behoeve van de aanschaf van computer hardware en software, zich schuldig heeft gemaakt aan vermeend ontoelaatbare handelingen en ernstige en mogelijk aan hem verwijtbare feiten. De ontslaggronden zijn als volgt nader toegelicht. Uit een intern onderzoek welke is verricht naar onregelmatigheden binnen gedaagde sub A, is onder andere gebleken dat:
4.1.1. Voordat de FPO structuur werd geïmplementeerd, de afdeling Management Informatie Systemen (MIS)- waarvan eiser hoofd is geweest- verantwoordelijk is geweest voor de aanschaf en het beheer van computer hardware en software van gedaagde sub A. De aanzet tot het inkopen van de apparatuur ten behoeve van gedaagde sub A geschiedde door eiser buiten het gezichtsveld van de afdeling inkoop. De voorstellen voor autorisaties werden door eiser opgesteld. De selectie van de leveranciers was volledig aan eiser overgelaten. Gebleken is dat er doorgaans geen offertes werden opgevraagd door eiser, en dat de toewijzing van orders en opdrachten naar willekeur geschiedde. Gebleken is dat het overgrote deel van de opdrachten en aankopen werden gedaan bij [bedrijf], zonder in acht name van de algemeen geldende procedures.
4.1.2. In de periode 2014-2015 bedroegen de totale bestedingen in verband met aankopen bij [bedrijf], USD 1.401.886,55. Eveneens is gebleken dat er een familierelatie bestaat tussen eiser en de eigenaar van [bedrijf].
4.1.3. Eiser heeft op 13 oktober 2014, middels een bestelbon 19 stuks multifunctionele netwerkprinters aangekocht bij [bedrijf], waarbij hij heeft aangegeven dat deze zouden worden ingezet ter vervanging van bestaande printers die naar zijn zeggen minder functioneel zouden zijn, om zodoende kosten te besparen. Op 15 december 2014 heeft een medewerker van MIS bij het bedrijfsonderdeel Voorraadbeheer gevraagd om 14 van deze multifunctionele netwerkprinters op te laten slaan tot en met januari 2015. Echter blijkt dat in ieder geval tot en met 19 augustus 2015 er in het magazijn op het complex van gedaagde sub A, deze printers onbenut hebben gestaan. Er bestond dus geen dringende noodzaak voor deze aanschaf. Gedaagde sub A heeft ook hierdoor enorme financiële schade geleden.
4.1.4. De personeelsvereniging van gedaagde sub A heeft onder de voorzitterschap van eiser, bij het organiseren van verschillende activiteiten, gebruik gemaakt van de diensten van steeds dezelfde bedrijven, o.a. bij de jaarafsluitingen en de family day, zonder de vigerende richtlijnen van het opvragen van meerdere offertes te hanteren.
4.1.5. Volgens zeggen van een bestuurslid van de Personeelsvereniging is er een aanzienlijk bedrag aan contant geld onbeheerd in eiser zijn werkruimte, waarvan de herkomst en het doel niet duidelijk is, aangetroffen. Dit geeft ook eiser zijn nonchalante houding met betrekking tot gelden en/of eigendommen van gedaagde sub A aan.
4.1.6. Ondanks een MIS medewerker in een e-mailbericht van 26 mei 2014 heeft gewaarschuwd voor oververbruik van de Microsoft licenties, heeft eiser als leidinggevende verzuimd dit te monitoren. Per e-mailbericht van 30 maart 2015 gericht aan eiser, heeft Microsoft aangekondigd een audit te zullen verrichten. Bij de audit uitgevoerd door Deloitte is het oververbruik vastgesteld. De settlement letter is op 22 juni 2015 naar eiser via e-mail verzonden, welk bericht eiser achteloos heeft door verstuurd met de opdracht: Gaarne verder afhandelen. Eiser is ook geïnformeerd over het terugbrengen van het oververbruik, doch heeft hij geen interesse getoond. Vanwege eiser zijn nalatigheid met betrekking tot het monitoren van het verbruik door gedaagde sub A van de Microsoft licenties, welke door het bedrijfsonderdeel MIS onder zijn leiding moest geschieden, heeft gedaagde sub A in het jaar 2015 een boete van ongeveer USD 1.516.253,89 opgelegd gekregen. Er is namelijk geruime tijd sprake geweest van oververbruik. Na intensief onderhandelen, hebben eiser zijn collega’s kunnen bewerkstelligen dat de boete enigszins naar beneden toe is bijgesteld naar
USD 785.940,88. Deze boete is slechts ontstaan, omdat eiser zich niet correct van zijn taken heeft gekweten. Daarnaast heeft eiser geen enkele actie ondernomen om deze schade enigszins te minimaliseren. Gedaagde sub A heeft door eiser zijn toedoen ook hierdoor bijzonder veel schade geleden. Specifiek is de eenmalige uitkering in de maand oktober 2015, zoals overeengekomen met de vakbond aan het totale personeel, negatief beïnvloed.
4.1.7. Er zijn mondelinge overeenkomsten met diverse bedrijven gesloten door MIS voor het leveren van diensten aan gedaagde sub A, waarbij er geen schriftelijke vastlegging heeft plaatsgevonden. Het is onduidelijk wat de behoefte c.q. noodzaak voor het sluiten van deze overeenkomsten was voor gedaagde sub A. Voor deze diensten dient gedaagde echter wel maandelijks betalingen te verrichten. Het is gebleken dat eiser niet alleen buiten zijn bevoegdheden is getreden, doch ook het belang van gedaagde sub A naast zich heeft neergelegd.
4.1.8. De uitkomst van het onderzoek wijst uit dat eiser de gangbare inkoopprocedures heeft overtreden en dat hij zelfs de inkoopafdeling oversloeg en de op hem rustende verantwoordelijkheid verzaakte. Eiser heeft het belang van gedaagde sub A structureel naast zich neergelegd. Er zijn tevens overduidelijke indicaties dat nepotisme daarbij een grote rol heeft gespeeld. Zonder minstens drie offertes op te vragen heeft hij grotere aantallen van onder andere netwerkprinters en personal computers dan nodig ingekocht, die hij achteloos in het magazijn liet staan, waardoor eiser gedaagde sub A financieel heeft benadeeld. Tevens heeft het bedrijf, vanwege de nalatigheid om het verbruik van de Microsoft licentie te monitoren, enorme financiële schade geleden.
4.1.9. Met vorenstaande handelingen heeft eiser grovelijk de plichten, veronachtzaamd welke de arbeidsovereenkomst hem oplegt. Als gevolg van het voorgaande is het gestelde vertrouwen ernstig geschonden. Van gedaagde sub A kan ook niet redelijkerwijs worden verwacht dat zij de dienstbetrekking zal laten voortduren.
4.2. Eiser heeft tegen de ontslaggronden verweer gevoerd. Zijn verweer komt samengevat neer op het volgende.
4.2.1. Eiser was tot 20 april 2015 hoofd van de betreffende afdeling en vanaf april 2015 was hij vrijgemaakt om voorbereidingen te treffen voor de functie Manager Asset Management, in welke functie hij op 16 juli 2015 is aangesteld.
4.2.2. Eiser is niet belast met inkoopprocedures en heeft hij deze ook niet overschreden. De inkoopafdeling is evenmin overgeslagen. De afdeling MIS is uitsluitend verantwoordelijk voor het beheer van hardware en software van het bedrijf en niet voor de aankopen en financiële afhandeling van computer hardware en software. De inkopen vallen onder de verantwoordelijkheid van de inkoopafdeling. De aanschaf van de 19 netwerkprinters zijn geheel overeenkomstig de in het bedrijf geldende inkoopprocedures geschied en de toenmalige RvC en de Directie hebben hieraan ook hun goedkeuring gegeven.
4.2.3. Eiser heeft ten stelligste de beschuldigingen ontkend, dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan nepotisme. De afdeling Inkoop bepaalde of er gebruik zou worden gemaakt van de door de afdeling MIS opgestuurde offerte en, of er andere offertes werden aangevraagd.
Eiser heeft wel offertes opgevraagd, doch was het niet zijn bevoegdheid om de orders toe te wijzen en dat heeft hij ook nooit gedaan.
4.2.4. Eiser heeft aangegeven dat het niet waar is dat de personeelsvereniging onder zijn voorzitterschap zich niet heeft gehouden aan de vigerende regels van het opvragen van meerdere offertes. Jaarlijks werd er een commissie ingesteld door de directeur om jaarafsluitingen en de family day te organiseren.
4.2.5. Eiser heeft voorts ontkend nalatig te zijn met betrekking tot het monitoren van het verbruik door gedaagde sub A van de Microsoft Licenties, alsmede dat door zijn toedoen de eenmalige uitkering aan het personeel in oktober 2015, negatief is beïnvloed. Eiser had geen inzage in de resultaten van de audit, welke is uitgevoerd met betrekking tot het gebruik van de licenties, aangezien hij geen hoofd meer was van de afdeling MIS vanaf 20 april 2015.
Het monitoren van het gebruik van licenties geschiedde mede via het bedrijf INOVA.
Voorts heeft eiser gesteld dat gedaagde sub A geen boete heeft betaald, maar het verschil in aantal daadwerkelijk gebruikte licenties.
4.2.6. De conclusie dat eiser grotere aantallen netwerkprinters en pc’s heeft laten kopen dan nodig waren. Het is bezijden de waarheid dat eiser onnodig en achteloos printers en pc’s in het magazijn heeft laten staan. Eiser is niet in de gelegenheid gesteld om de printers en pc’s te laten plaatsen op locatie, maar de afdeling is er nog en hij had niet anders verwacht dan dat de printers en pc’s alsnog door de afdelingen zouden worden geplaatst. Onder eiser zijn leiding waren reeds zes tot negen van de eerdergenoemde printers ingezet en conform het bij de toenmalige Directeur bekende plan zouden de overige printers uiterlijk in juni 2015, moeten worden gebruikt. Eiser was echter sinds 20 april 2015, onder verwijzing naar de bedrijfspublicatie d.d. 10 april 2015, niet langer belast met de leiding van de daarvoor verantwoordelijke afdeling, waardoor hem noch het niet verder inzetten van de netwerkprinters, noch het oververbruik van de licenties zoals genoemd in de tweede overweging, kunnen worden verweten.
4.2.7. Eiser heeft geen gelden onbeheerd achtergelaten. De gelden waren veilig opgeborgen en hadden een bestemming. Door zijn non-actiefstelling kon hij deze kwestie niet meer afhandelen.
4.2.8. Eiser heeft ontkend mondelinge overeenkomsten te hebben gesloten, tenzij deze in opdracht van de directeur zijn gesloten.
Ten aanzien van het gestelde kennelijk onredelijk ontslag
4.3. De kantonrechter definieert het kennelijk onredelijk ontslag als volgt: een ontslag van een werknemer, dat gebaseerd is op redenen die geen verband houden met de geschiktheid of het gedrag van de werknemer of die niet berusten op de noodwendigheden inzake de werking van de onderneming, of de dienst en waartoe nooit beslist zou zijn door een normale en redelijke werkgever.
De kantonrechter zal voor de vaststelling of er al dan geen sprake is van kennelijk onredelijk ontslag, de door eiser en gedaagde sub A gestelde feiten en omstandigheden toetsen aan hetgeen is bepaald onder artikel 1615s lid 2 sub a en b BW en voormelde gehanteerde definitie van het kennelijk onredelijk ontslag.
Terzake de overschrijding van de licenties
4.4. De kantonrechter is van oordeel dat eiser uitvoerig en afdoend verweer heeft gevoerd tegen de redenen die kort samengevat neerkomen op: de door eiser gedane inkopen en zijn organisatiebeleid op basis van het nepotisme en de strijdigheid hiervan aan de bestaande inkoopprocedures van gedaagde sub A, de onnodige inkoop van 19 netwerkprinters en het onbeheerd achterlaten van geld in zijn werkruimte. Gedaagde sub A heeft de stellingen van eiser namelijk niet gemotiveerd weersproken.
4.5. Ter comparitie is gebleken dat er in het jaar 2015 een audit is geweest door Microsoft. Alhoewel deze audit in 2015 is uitgevoerd, besloeg het de periode vanaf september 2013 tot de uitvoering van de audit. Uit de resultaten bleek dat er sprake was van oververbruik van de licenties van Microsoft, zonder dat er hiervoor een verruiming aan Microsoft was aangevraagd. Dit leidde ertoe dat aan gedaagde sub A een boete van USD 1.516.253,89 is opgelegd. Deze boete is na onderhandelingen gematigd tot USD 785.940,88, hetgeen op
08 september 2015 is betaald door gedaagde sub A.
4.5.1. Eiser heeft betwist dat hij nalatig is geweest met betrekking tot het monitoren van het verbruik door het bedrijf van de Microsoft licenties. Hiertoe heeft hij gesteld dat hij alle maatregelen had getroffen, die oververbruik zouden kunnen voorkomen. Uit plichtsbesef had hij namelijk de Afdeling Onderzoek en Beleidsformulering (OBF), onder leiding van [persoon 1] ingeschakeld, die zich ook met licentiebeheer bezighield. Eiser heeft tevens een tool, zijnde de applicatie BMC, ingezet om de licenties te meten. Dit ter bewerkstelliging dat gedaagde sub A altijd voor het juiste aantal licentiekosten betaalde aan de leveranciers. Deze tool was echter nog niet volledig geïmplementeerd, zodat het oververbruik toch kon ontstaan. Ter verklaring van het oververbruik heeft eiser aangegeven dat verschillen zouden kunnen zijn ontstaan door:
5. oneigenlijk gebruik van licenties door de helpdesk van Beheer, Beveiliging Infrastructuur (BBI) en sub afdeling van de ICT afdeling;
6. de Microsoft Portal, waartoe BBI toegang had, waar de licenties gedownload moeten worden, heeft geen restricties indien de licenties worden gebruikt die niet voorkomen in de overeenkomst;
7. licenties die zijn gebruikt voor test en migratie doeleinden. Door een complicatie bij een migratie van servers waren licenties dubbel geactiveerd.
4.5.2. De kantonrechter overweegt dat het vorenstaande niet slaagt en wel vanwege hetgeen vermeld staan in de door gedaagde overgelegde memo met betrekking tot de settlement. In de memo staat onder “lessons learned” het navolgende:
1. Een realistische inschatting maken van de benodigde licenties en tijdige planning en afhandeling van renewals.
2. Goede afspraken maken met systeem beheerders.
3. Toegang tot de portal beperken tot enkele personen die de verantwoordelijkheid kunnen dragen.
4. Erop toezien dat de afspraken worden nageleefd.
5. Regelmatige controle door een implementatie van een bedrijfsbrede asset management tool.
6. Microsoft licenties is een aparte specialiteit met elk jaar diverse veranderingen. Het is aan te bevelen om hulp van een consultant in te huren hiervoor. Het bedrag voor consultancy is minder dan het risico voor settlement en de kosten om zelf kennis op te doen.
De kantonrechter overweegt dat eiser als hoofd van de Afdeling MIS, weliswaar erop had moeten toezien dat hij kennis droeg van hetgeen onder zich op zijn afdeling afspeelde. De kantonrechter is van oordeel dat eiser als actieve en verantwoordelijke afdelingshoofd kennis zou moeten dragen van de inhoud van de e-mail die door [persoon 1] aan [persoon 2] op 26 mei 2014 was verstuurd. Vooral nu eiser ter comparitie heeft erkend dat [persoon 1] en [persoon 2] beide onder hem vielen. Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat eiser terzake geen verwijt treft, na zijn gemotiveerde betwisting.
4.5.3. Eiser heeft voorts betwist dat gedaagde sub A een boete heeft betaald. Volgens eiser is er slechts bijbetaald voor de teveel verbruikte licenties. Hiervoor heeft de Directie namelijk goedkeuring van de RvC verkregen en zodoende is de zaak afgehandeld.
4.5.4. De kantonrechter overweegt dat uit de overgelegde e-mailberichten blijkt dat er over en weer onderhandelingen zijn geweest tussen gedaagde sub A en Microsoft, waarbij er sprake is geweest van “settlement” en “consessions”, neerkomende op schikkingen en toegevingen. De kantonrechter, vermag niet in te zien waarom er onderhandelingen gevoerd zou worden, als er vaststaat dat er sprake is van oververbruik en dat gedaagde sub A slechts moet bijbetalen voor hetgeen teveel is gebruikt. Het vorenstaande tezamen met het e-mailbericht gedateerd 26 mei 2014, waarin –voor zover van belang- staat:
“Microsoft vereist dat bedrijven nu een overzicht geven van hun omgeving vanwaaruit zei kunnen zien als we ons houden aan de hoeveelheid licenties die we afnemen. Van INOVA heb ik begrepen dat we het kunnen weigeren, maar als ze dat zien kunnen ze elk moment langskomen en de SAM eisen. Als er dan zaken worden vernomen die niet kloppen worden we beboet.
Met de SAM kunnen zaken gecovered worden met INOVA. Het gaat om een Asset scan, ik denk Laptops, PC’s en servers voor Microsoft app installaties.”, leidt tot de conclusie dat een overschrijding van licenties wel degelijk kunnen leiden tot een boete, doch is niet komen vast te staan dat er daadwerkelijk boete is betaald of slechts voor oververbruik.
4.5.5. Eiser heeft ook gesteld dat de audit van Microsoft in mei 2015 is uitgevoerd, terwijl hij reeds in april 2015 naar een andere afdeling is overgeplaatst.
4.5.6. De kantonrechter overweegt dat eiser bij het inleidend rekest heeft aangegeven dat hij tot en met 12 juli 2016, naar de kantonrechter begrijpt 12 juli 2015, als hoofd werkzaam was op de afdeling MIS en dat hij vanaf 13 juli 2015 is aangesteld als Manager Asset Management. Dit brengt de kantonrechter tot de conclusie dat tijdens het uitvoeren van de audit, eiser niet meer belast was met de werkzaamheden op de afdeling MIS. Immers, [persoon 1] en [persoon2 ] waren belast met de operaties op de afdeling.
4.5.7. Eiser heeft ook aangegeven dat het probleem uiteindelijk door de directie is opgelost, middels een autorisatie van de RvC om het verschuldigd bedrag aan Microsoft uit te betalen. Het uiteindelijk betaalde bedrag was iets meer dan voorheen, doch kan er in casu geen sprake zijn ernstige benadeling.
4.5.8. Eiser heeft tevens een beroep gedaan de door de Minister van TCT verleende décharge in de jaren 2014 en 2015 gedaan en dat er in deze jaren winsten zijn geboekt door gedaagde
sub A.
4.5.9. De kantonrechter overweegt dat ingevolge artikel 15 lid 7 van de Wet C-38 die van toepassing is op gedaagde sub A, décharge wordt verleend aan het bestuur, met name de directeur en onderdirecteur. De verleende décharge raken de personeelsleden niet en heeft evenmin invloed op een ontslagbesluit, indien er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Het feit dat gedaagde sub A winsten heeft geboekt, ontdoet een nalatig handelen van eiser niet, noch neemt het een financiële benadeling, veroorzaakt door een nalatig handelen van eiser weg.
Artikel 1615s lid 2 sub a BW
4.6. Gelet op het overwogene onder r.o. 4.3., is de kantonrechter van oordeel dat eiser niet heeft verzaakt in zijn verplichtingen als Afdelingshoofd van MIS. Dit leidt ertoe dat de ontslaggrond terzake de nalatigheid van eiser met betrekking tot het monitoren van het verbruik door gedaagde sub A van de Microsoft licenties, welke door de afdeling MIS onder leiding van hem moest geschieden, niet valide is. Een beroep op artikel 1615s lid 2 sub a BW slaagt derhalve.
4.7. Ook terzake de aankoop van de printers heeft eiser zulks gemotiveerd weersproken, terwijl er volgens het CLAD-rapport geen bestaande procedures zijn binnen het bedrijf. De ondergeschikten [persoon 1] en [persoon 2], die tijdens de comparitie van partijen nadere informatie zouden verstrekken, zijn ondanks toezegging van gedaagde sub A, niet verschenen. De vertegenwoordigers van gedaagde sub A die wel aanwezig waren, konden of mochten geen verklaringen afleggen.
Artikel 1615s lid 2 sub b BW
4.8. Indien er ingevolge artikel 1615s lid 2 sub b BW een belangenafweging gemaakt moet worden tussen de voor eiser getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden en het belang van gedaagde sub A bij de opzegging, overweegt de kantonrechter het navolgende.
Een daadwerkelijke benadeling door toedoen van eiser is niet komen vast te staan.
4.9. Gelet op het overwogene onder r.o. 4.4., 4.5. en 4.6. is de kantonrechter van oordeel dat er sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag, nu de opgegeven gronden niet zijn komen vast te staan.
Ten aanzien van de vordering tot herstel van de dienstbetrekking
4.10 Ingevolge de artikelen 1615s en 1615t lid 3 BW, wordt de kantonrechter de mogelijkheid geboden tussen het opdragen aan de werkgever om de arbeidsrelatie te herstellen of in de plaats hiervan het toekennen van een billijke vergoeding aan de benadeelde.
De kantonrechter ziet in het tijdsverloop een reden om gedaagde sub A niet te veroordelen het dienstverband met eiser te herstellen. Ook de opgelopen spanningen tussen eiser en gedaagde sub A vanaf de non-actiefstelling van eiser tot het voeren van het rechtsproces is voor de kantonrechter reden om de dienstbetrekking tussen partijen niet te herstellen. Naar het oordeel van de kantonrechter zou herstel van de dienstbetrekking tussen partijen niet doeltreffend zijn, nu gedaagde sub A reeds zal hebben voorzien in de vacature van de functie die eiser bekleedde. Dit deel van de vordering zal derhalve worden afgewezen.
Ten aanzien van gedaagde sub B
4.11 Eiser heeft gesteld dat het besluit van gedaagde sub B in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Gedaagde sub B heeft het standpunt van eiser betwist.
Het beginsel van hoor- en wederhoor
4.12 Overwogen wordt dat partijen op basis van voormeld beginsel in de gelegenheid gesteld moeten worden om zich op een adequate wijze uit te laten over hetgeen door de wederpartij wordt gesteld, tot op het moment dat er geen nieuwe informatie wordt gegeven. Rekening houdend met de termijn van 30 dagen vervat in artikel 6 lid 3 van Besluit Ontslagcommissie (SB 1986, no.29), zou de nader ingebrachte standpunten, als tardief buiten de beoordeling gelaten moeten worden, voor zover deze niet van dien aard zijn dat er een heroverweging teweeg wordt gebracht. Indien er sprake is van het laatstgenoemde, dient de wederpartij zich hieromtrent uit te laten.
De kantonrechter gaat ervan uit dat alle standpunten vervat in de ontslagbeschikking, meegenomen zijn in de beoordeling van gedaagde sub B, zodat de aangevoerde ontslaggronden wel opgaan.
4.12.1 Ten eerste gaat de kantonrechter voorbij aan het standpunt van gedaagde sub B, dat zij gedaagde sub A slechts bij rolbeschikking in de gelegenheid heeft gesteld om zich schriftelijk uit te laten over het een en ander en dat zulks niet gelijkgesteld kan worden aan het wederhoren van gedaagde sub A, zoals eiseres betoogt. De kantonrechter overweegt dat feit is dat gedaagde sub A, hetzij mondeling hetzij schriftelijk, tot tweemaal toe de kans heeft gehad om zich uit te laten ten aanzien van het geschil. De kantonrechter vermag niet in te zien waarom gedaagde sub A zich voor een tweede keer diende uit te laten over het geschil. Het standpunt van gedaagde sub B dat er sprake was van tegenstrijdigheden in de verklaringen van de partijen, is geen reden voor het wederhoren van een partij. Immers zal er in elk geval strijdigheden zijn in de verklaringen van partijen, hetgeen namelijk de reden is dat de ene partij zich wendt tot een onafhankelijke derde, in casu gedaagde sub B, om een oplossing te brengen in hetgeen waarover partijen het oneens zijn. Het wederhoren van een partij, zonder dat de wederpartij zich omtrent het aangevoerde heeft uitgelaten, brengt voorshands mee dat het beginsel van hoor- en wederhoor is geschonden.
4.12.2 In de ontslagbeschikking staat als nadere toelichting een nieuw punt vervat, namelijk dat de door eiser gemaakte afspraken nergens zijn vastgelegd, en dat dit bijdraagt aan de ernst van
het verwijtbaar handelen door eiser. Eiser heeft zich over dit punt niet kunnen uitlaten.
De kantonrechter overweegt voorts dat hetgeen nader is toegelicht in de ontslagbeschikking onder 2.14 van dit vonnis, met name dat de 14 printers niet in het magazijn zijn aangetroffen en dat er in casu een boete is betaald met betrekking tot het over-verbruik van licenties, waaraan eiser geen medewerking heeft verleend, eiser niet in de gelegenheid is geweest om zich hierover uit te laten.
4.12.3 De kantonrechter overweegt voorts dat zowel aan eiser als gedaagde sub A, het recht om stukken in te dienen en het recht op inzage in de ingediende stukken, toekomen. Voor de
vereenvoudiging van het voeren van het verweer had het op de weg van gedaagde sub B gelegen om de door partijen ingediende stukken, ter inzage te geven aan de wederpartij,
niettegenstaande de stelling dat deze niet door partijen worden opgevraagd. Dit heeft gedaagde sub B nagelaten.
4.12.4 Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat het beginsel van hoor- en
wederhoor is geschonden.
Het beginsel van onderzoek en beslissing van het individuele geval
4.13 De kantonrechter overweegt dat het beginsel van zorgvuldige voorbereiding met zich meebrengt dat gedaagde sub B aan het nemen van en besluit een onderzoek doet
voorafgaan naar alle factoren, welke voor een antwoord op een- in verband met de gerezen ontslagaanvraag en mede in het licht van de toepasselijke regeling- relevante vraag van
belang zijn.
4.13.1 De kantonrechter is van oordeel dat gedaagde sub B, haar onderzoeksplicht heeft verzaakt en wel gelet op het navolgende. Eiser heeft gemotiveerd en gedetailleerd verweer gevoerd.
Nu zulks in onderhavig geval reeds aan de orde was, lag het op de weg van gedaagde sub B om nader hierop in te gaan. Hetgeen ook is gebeurd, maar naar het oordeel van de
kantonrechter is hierop niet uitvoerig ingegaan, om het genomen besluit door gedaagde sub B te rechtvaardigen.
Een tweede punt waarop niet voldoende is ingegaan door gedaagde sub B, betreft de het feit dat eiser was overgeplaatst naar een andere afdeling, terwijl de heren [persoon 1] en [persoon 2] die op de afdeling waren achtergebleven, belast waren met de uitvoering en monitoring van zaken.
4.13.2 De kantonrechter is voorts van oordeel dat de motivering door gedaagde sub B vervat in de ontslagbeschikking betreffende de ontslagaanvragen met betrekking tot de anderen die
eveneens door gedaagde sub A zijn ontslagen en hiervan een rechtsproces aanhangig is gemaakt, bekend onder de zaken met als A.R.no. 16-4461 en 16-4462, waarvan een
rolvoeging is gelast met onderhavige zaak, grotendeels woordelijk identiek zijn aan elkaar. Dit doet de kantonrechter voorkomen alsof er geen sprake is geweest van een individuele
beslissing en dat de zaken globaal zijn afgedaan aan de hand van de algemene gestelde verwijtbare handelingen. Het vorenstaande duidt ook aan op een motiveringsgebrek zijdens
gedaagde sub B.
4.13.4 Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat het beginsel onderzoek en beslissing van het individuele geval is geschonden.
Het motiveringsbeginsel
4.14 De kantonrechter overweegt dat er op gedaagde sub B een motiveringsplicht rust, die draagkrachtig is en een deugdelijke feitelijke grondslag moet bevatten. Deze
motiveringsplicht strekt ertoe, met name ingeval de bezwaren ongegrond worden verklaard, dat eiser, die tegen de ontslagaanvraag bezwaar heeft, uit de beslissing moet kunnen
opmaken waarom aan de aangevoerde bezwaren niet is tegemoetgekomen.
De kantonrechter is van oordeel dat gedaagde sub B niet heeft aangegeven op welke wijze gedaagde sub A, de essentiële punten die eiser heeft aangehaald heeft weerlegd en hoe de belangen van partijen tegen elkaar zijn afgewogen. Dit leidt ertoe dat de kantonrechter niet kan volgen hoe gedaagde sub B is gekomen tot haar besluit om de ontslagaanvraag toe te wijzen.
Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat het motiveringsbeginsel is geschonden.
4.15 Nu gedaagde sub B de voormelde algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden, is de kantonrechter van oordeel dat gedaagde sub B onrechtmatig heeft
gehandeld jegens eiser en derhalve nimmer tot het besluit van ontslag had moeten komen, weshalve de schade die zijdens eiser voortvloeit uit het besluit van gedaagde sub B, dient te
worden vergoed door hem.
Ten aanzien van de vaststelling van de vergoeding
4.16 Uit de onderbouwing van de gevorderde schadevergoeding, leidt de kantonrechter af dat
eiser uitgegaan is van een schadevergoedingsbedrag van SRD 2.218.996,-
4.17 De kantonrechter overweegt dat eiser geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die de toewijzing van de door hem gevorderde schadevergoeding ad SRD 2.218.996 rechtvaardigen.
Echter overweegt de kantonrechter op grond van de wet en in lijn met de uitspraak van de Hoge Raad (HR 26 oktober 2018, NJ 2018/465), dat gelet op het kennelijk onredelijk ontslag, zij wel van oordeel is dat op grond van de eisen van goed werkgeverschap, die gedaagde sub A niet in acht heeft genomen, en gelet op de redelijkheid en billijkheid, eiser aanspraak heeft op een (aanvullende) vergoeding in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
4.18 De kantonrechter overweegt dat bij het vaststellen van de billijke vergoeding, het uiteindelijk erom gaat dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, en dat het bij de begroting van de billijke vergoeding aankomt op alle omstandigheden van het geval. In onderhavig geval acht de kantonrechter de mate van benadeling tegenover de belangen die daardoor worden geschaad, van belang ter vaststelling van de vergoeding. De navolgende feiten en omstandigheden zijn hierbij van belang:
Aan de zijde van eiser
– de duur van de dienstbetrekking van de werknemer. Als onweersproken staat vast dat eiser 30,5 jaren in dienst was van gedaagde sub A.
– de kwaliteit van de werknemer gedurende de dienstjaren. Als onweersproken staat eveneens vast dat eiser tot op 09 november 2015 nooit is verweten van enige laakbare handeling.
– leeftijd van de werknemer: gelet op de geboortedatum van eiser, vermeld in de door haar overgelegde arbeidsovereenkomst, had hij bij zijn ontslag een leeftijd van 55 jaar.
Aan de zijde van gedaagde sub A
– het ontbreken van duidelijkheid over de werkloosheid van de werknemer, na de ontslag door de werkgever. Nu eiser de schadevordering heeft ingesteld, lag het op de weg van hem om concreet aan te geven dat zij na het ontslag werkloos was. De kantonrechter kan hiervan niet zondermeer uitgaan;
– de uitgekeerde vergoeding aan eiser, rekening houdende met een opzeggingstermijn van 12 maanden.
4.19 De kantonrechter zal hierbij ondersteuning zoeken bij de zogenoemde kantonrechtersformule die wordt gebruikt bij ontslag, waarbij factor A voorschrijft dat elk dienstjaar boven 55 jaar, 2x meetelt; factor B, zijnde het vaste bruto maandsalaris; factor C variërend tussen 0 en 1, naarmate de risicosfeer van het ontslag aan de werkgever te wijten is geweest. Eiser heeft 30,5 dienstjaren, zodat ervan kan worden uitgegaan dat eiser reeds 55 jaar oud is. Factor A wordt aldus vastgesteld op 2. Factor B is het Bruto salaris ad
SRD 17.659,73. Factor C wordt vastgesteld op 0,75. De schadevergoeding komt derhalve neer op 30,5x2xSRD 17.659,73×0.75= SRD 807.932,65.
De kantonrechter is van oordeel dat nu geen sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid conform artikel 1303 BW, deze is namelijk niet bedongen noch vloeit het voort uit de wet, de proportionele aansprakelijkheid van toepassing is op onderhavig geval. Overwogen wordt dat de door gedaagde sub B gepleegde onrechtmatige daad, namelijk het schenden van de vermelde algemene beginselen van behoorlijk bestuur in het verlengde ligt van de door gedaagde sub A gepleegde onrechtmatige daad, door verlenen van het kennelijk onredelijk verslag aan eiser. Immers zou de één niet zonder de ander bestaan. Zie hierin het causaal verband van beide onrechtmatige daden en de door eiser geleden schade. De kantonrechter is derhalve van oordeel dat zowel gedaagde sub A als sub B voor een evengroot deel aansprakelijk zijn jegens eiseres. Dit leidt tot de slotsom dat zowel gedaagde sub A als gedaagde sub B elk aansprakelijk zijn voor het bedrag van SRD 403.966,32.
4.20 Gedaagden zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld zoals bepaald in de beslissing.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1 Veroordeelt gedaagde sub A om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen het bedrag van SRD 403.966,32 (vierhonderddrieduizend negenhonderd zesenzestig en tweeëndertighonderdste Surinaamse dollar), zijnde de door eiser geleden als gevolg van het kennelijk onredelijk doen eindigen van de dienstbetrekking met gedaagde sub A, vermeerderd met de wettelijke rente ad 6 % ’s jaars vanaf 09 september 2016 tot aan die der algehele voldoening.
5.2 Veroordeelt gedaagde sub B om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen het bedrag van SRD 403.966,32 (vierhonderddrieduizend negenhonderd zesenzestig en tweeëndertighonderdste Surinaamse dollar), zijnde de door eiseres geleden schade als gevolg van de in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door gedaagde sub B verleende ontslagvergunning, waardoor eiser in haar rechten is aangetast, vermeerderd met de wettelijke rente ad 6 % ’s jaars vanaf 09 september 2016 tot aan die der algehele voldoening.
5.3 Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.4 Veroordeelt gedaagden in de proceskosten aan de zijde van eiser, tot aan deze uitspraak begroot op SRD 628,- (zeshonderd achtentwintig Surinaamse dollar).
5.5 Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.S. Nanhoe-Gangadin en uitgesproken door mr. R.M. Praag, Kantonrechters in het Eerste Kanton, ter openbare terechtzitting te Paramaribo van 25 augustus 2020, in aanwezigheid van de griffier.