- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-201069
- Uitspraakdatum 03 april 2020
- Publicatiedatum 16 september 2020
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Eiser vordert schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis tussen partijen gewezen. Naar het oordeel de kantonrechter levert het beroep van eiser, op het in de onmogelijkheid verkeren tot de uitvoerlegging van het vonnis, geen grond op tot het door hem gevorderde. De schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis waartegen hoger beroep is ingesteld, is slechts mogelijk indien tenuitvoerlegging van het vonnis misbruik van executiebevoegdheid oplevert.
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. No. 20-1069
03 april 2020
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[eiser],
wonende aan [adres 1] te [district 1],
eiser,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr.S. Mangroelal, advocaat,
tegen
[gedaagde],
wonende aan [adres 2] in het [district 2],
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. A.R. Baarh, advocaat.
1. Het verloop van het proces
Dit blijkt uit de volgende processtukken en – handelingen:
- het inleidend verzoekschrift dat op 24 maart 2020 op de griffie der kantongerechten is ingediend, met producties;
- de conclusie van eis die mondeling is genomen op 27 maart 2020;
- de conclusie van antwoord, met productie die per mail is ontvangen op 27 maart 2020 en achteraf in hard copy;
- de conclusie van repliek die per mail is ontvangen op 30 maart 2020 en achteraf in hard copy;
- de conclusie van dupliek die per mail is ontvangen op 31 maart 2020 en achteraf in hard copy.
1.2. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1 Op 08 oktober 2018 heeft [gedaagde] een geldbedrag ad USD 710,- van [eiser] geleend. Partijen zijn met elkaar overeengekomen dat [gedaagde] het bedrag op uiterlijk 08 november 2018 aan [eiser] zou betalen. [gedaagde] heeft een Mitsubishi pick-up, hierna aangeduid als het voertuig, als zekerheid tot terugbetaling van het hiervoor vermeld bedrag aan [eiser] gegeven.
2.2 [eiser] heeft het voertuig op 07 december 2018 aan een derde verkocht. [gedaagde] heeft een kort gedingzaak, die tussen partijen bekend staat onder
A.R. No. 19-1107, tegen [eiser] ingediend om het voertuig terug te krijgen.
2.3 Op 30 januari 2020 heeft de kantonrechter in kort geding in de hiervoor vermelde zaak tussen partijen vonnis gewezen, hierna gemakshalve aangeduid als het vonnis. De kantonrechter heeft in het vonnis, voor zover voor de beslissing van belang, onder meer als volgt beslist:
“ 4.1 Veroordeelt gedaagde (lees [eiser]) om binnen een week na betekening van dit vonnis het in het verzoekschrift omschreven voertuig aan eiser (lees [gedaagde]) af te geven dan wel over te geven al dan niet tegen ontvangst van het bedrag ad USD 710,- (…).
4.2 Veroordeelt gedaagde (lees [eiser]) tot het betalen van een dwangsom ad SRD 30.000,- (…) per dag voor elke dag dat gedaagde (lees [eiser]) in strijd handelt met dit vonnis.
4.3 Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
(…) “
2.4 [gedaagde] heeft het vonnis bij exploot van een deurwaarder d.d. 16 maart 2020, no. 202, aan [eiser] doen betekenen, met het bevel om binnen een week uitvoering te geven aan de veroordeling.
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 [eiser] vordert, om bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad,:
I) te schorsen danwel op te schorten de door [gedaagde] middels betekening van het vonnis bij exploot van deurwaarder R. Sontono van 16 maart 2020 no. 202 aangevangen executie van het vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton d.d. 30 januari 2020 onder het AR.no. 19-1107 tussen partijen gewezen, totdat in het daartegen door [eiser] ingesteld hoger beroep door het Hof van Justitie zal zijn beslist;
II) [gedaagde] te veroordelen het onder I gevorderde te gehengen en te gedogen op straffe van een direct opvorderbare dwangsom van SRD 30.000,- per dag voor iedere dag of keer dat [gedaagde] weigert aan dit vonnis te voldoen.
3.2 [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de door [gedaagde] aangevangen executie onrechtmatig is en [gedaagde] misbruik maakt van zijn executierecht. Daartoe stelt [eiser], tegen de achtergrond van de feiten vermeld onder 2, onder meer het volgende:
– hij verkeert in de onmogelijkheid om uitvoering aan het vonnis te geven, omdat hij het voertuig reeds aan een derde heeft verkocht en deze derde op zijn beurt het voertuig heeft doorverkocht aan een andere derde.
3.3 [gedaagde] heeft verweer gevoerd. De kantonrechter komt op dit verweer, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.
4.De beoordeling
Spoedeisend belang
4.1 Het spoedeisend belang van [eiser] blijkt genoegzaam uit het door hem gestelde. Om die reden wordt hij in het kort geding ontvangen.
Buiten staat zijn tot uitvoering vonnis grond tot schorsing ten uitvoerlegging?
4.2 De kern van het geschil betreft de beantwoording van de vraag of het in de onmogelijkheid verkeren tot het tenuitvoer leggen van een vonnis grond oplevert voor de schorsing van de tenuitvoerlegging daarvan. De kantonrechter begrijpt uit de stellingen van [eiser] dat hij zich erop beroept dat hij buiten staat is om aan de tegen hem uitgesproken veroordeling te voldoen en vordert hij om die reden – bij wege van voorlopige voorziening -schorsing van de reeds door [gedaagde] aangevangen executie van het vonnis. Indirect beoogt [eiser] met de onderhavige gevorderde voorziening dus niets anders dan te voorkomen dat de dwangsommen waartoe hij is veroordeeld worden verbeurd. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter levert het beroep van [eiser] op het in de onmogelijkheid verkeren tot de uitvoerlegging van het vonnis geen grond op tot het door hem gevorderde. Dit, omdat het – zoals [gedaagde] terecht opwerpt – niet valt onder de criteria tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis. In dat licht benadrukt de kantonrechter dat uitgangspunt bij vorderingen tot schorsing van de tenuitvoerlegging van vonnissen is, de in HR 22 april 1983, NJ 1984, 145 ter zake ontwikkelde criteria. Blijkens dit arrest is schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis waartegen hoger beroep is ingesteld slechts mogelijk indien tenuitvoerlegging van het vonnis misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Een dergelijk misbruik zal onder meer aan de orde kunnen zijn indien de executant, mede gelet op de – voor haar kenbare – belangen van de veroordeelde die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij het gebruikmaken van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Hiervan kan in het bijzonder sprake zijn indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand zou doen ontstaan voor degene te wiens laste het vonnis wordt ten uitvoer gelegd.
Geen van de hiervoor gestelde criteria zijn door [eiser] gesteld noch aannemelijk gemaakt, zodat er geen grond is om de gevorderde voorzieningen toe te wijzen.
Artikel 492 lid 2 juncto artikel 491 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna afgekort Rv)
4.3 De kantonrechter begrijpt uit het betoog van [eiser] dat hij – vanwege het feit dat hij in de onmogelijkheid verkeerd om aan de veroordeling te voldoen –de aan hem opgelegde dwangsommen als onrechtvaardig ervaart, doch kan hij zoals de kantonrechter reeds hiervoor onder 4.2 heeft overwogen niet op grond hiervan schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis vorderen. Wat [eiser] wel zou kunnen vorderen is in artikel 492 lid 2 juncto artikel 491 lid 1 Rv neergelegd. Dit artikel geeft aan de schuldenaar (in casu [eiser]), die volgens zijn stelling buiten staat is aan de tegen hem uitgesproken veroordeling te voldoen, de bevoegdheid om op grond daarvan in kort geding te vorderen, dat de dwangsom niet of niet verder ten uitvoer gelegd wordt.
Conclusie
4.4 Op grond van hetgeen hiervoor onder 4.2 en 4.3 is overwogen, zullen de gevorderde voorzieningen als ongegrond worden geweigerd.
De kantonrechter kan niet nalaten om partijen op het hart te drukken om, indien mogelijk, te streven naar een minnelijke regeling. Dit, om te voorkomen dat partijen op grond van de hiervoor onder 4.3 vermelde bepalingen over en weer blijven procederen.
Proceskosten
4.5 De kantonrechter acht het redelijk en billijk om de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat ieder van hen de eigen kosten draagt. Dit, vanwege het feit dat [eiser] wel een poging heeft gewaagd om een oplossing te bewerkstelligen middels het doen van een voorstel aan [gedaagde].
5. De beslissing
De kantonrechter in kort geding:
5.1 Weigert de gevraagde voorzieningen.
5.2 Compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter in kort geding in het eerste kanton, mr. S.M.M. Chu, en ter openbare terechtzitting uitgesproken op vrijdag
03 april 2020 te Paramaribo door de kantonrechter in kort geding in het eerste kanton, mr. S.J.S. Bradley, in tegenwoordigheid van de griffier.