- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-173060
- Uitspraakdatum 03 februari 2020
- Publicatiedatum 16 september 2020
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Eiser vordert restitutie van de huurgelden. Naar het oordeel van de kantonrechter is de gedaagde gehouden de huurgelden terug te betalen aan de eiser. Eiser heeft gemotiveerd aangegeven dat er geen afspraken waren voor het verrekenen.
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. no. 17-3060
03 februari 2020
Vonnis in de zaak van:
[eiser],
wonende te [plaats], [land],
hierna te noemen: “[eiser]”,
eiser,
gemachtigde: mr. H. S. Djasmadi, advocaat,
tegen
[gedaagde],
wonende te [district],
hierna te noemen: “[gedaagde]”,
gedaagde,
procederend in persoon.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en/of – handelingen:
- Het verzoekschrift met producties dat op 07 juli 2017 op de Griffie der Kantongerechten is ingediend;
- de mondelinge conclusie van eis;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek;
- de akte van niet – dienen terzake de conclusie van dupliek;
- 1.2 De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1 [eiser] heeft zijn woning, gelegen aan de [adres], verhuurd aan de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] (hierna: de huurders). De overeengekomen huur bedraagt €125,– per maand.
2.2 Bij vonnis d.d. 04 januari 2016 in de zaak bekend onder A.R. no. 12-4505, heeft de Kantonrechter de vordering van [eiser] tot ontruiming van de huurders afgewezen.
2.3 In februari 2016 wendt [eiser] zich tot [gedaagde] voor juridische bijstand.
2.4 [eiser] heeft op 01 februari 2016 en 22 februari 2016 in totaal SRD 2.000,- aan [gedaagde] betaald voor juridische bijstand.
2.5 [gedaagde] heeft, als gemachtigde van [eiser], op 24 februari 2016 een schriftelijke verklaring ingediend op de Griffie der Kantongerechten, waaruit blijkt dat [eiser] gebruik wenst te maken van het middel van hoger beroep tegen het vonnis als vermeld onder 2.2.
2.6 [gedaagde] heeft namens [eiser] huurpenningen van de huurders ontvangen. Het totaal aan ontvangen huurpenningen bedraagt SRD 11. 350,–.
2.7 De door [gedaagde] ontvangen huurpenningen zijn niet aan [eiser] overgedragen.
2.8 Bij schrijven d.d. 22 mei, 30 mei en 08 juni 2017 is [gedaagde] door de huidige gemachtigde van [eiser] verzocht de voor de zaak relevante stukken over te dragen [gedaagde] heeft niet gereageerd op deze verzoeken.
2.9 [gedaagde] is per schrijven d.d. 20 juni 2017, dat per deurwaardersexploit d.d. 20 juni 2017 no. 387 aan hem is betekend, gesommeerd om de door hem ontvangen huurgelden aan [eiser] te voldoen.
2.10 [gedaagde] heeft geen gehoor gegeven aan de sommatie.
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer daarop
3.1 De vordering
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
– de aan hem toekomende huurgelden ad € 2.125,–;
– de door hem geleden schade vooralsnog begroot op SRD 5. 100,–;
– de proceskosten.
3.2 De grondslag
[eiser] heeft – zakelijk weergegeven – aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] wanprestatie jegens hem pleegt nu hij de op hem rustende verplichting om deugdelijke rechtsbijstand aan hem te verlenen, niet is nagekomen. [eiser] houd [gedaagde] dan ook aansprakelijk voor alle door hem geleden schade en nog te lijden schade als gevolg van zijn handelen.
3.3 Het verweer
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Volgens hem was met de gevolmachtigde van [eiser], te weten [naam 3], afgesproken dat de ontvangen achterstallige huurpenningen als voorschot zouden worden gebruikt op de procedure in hoger beroep. Toen [eiser] naar de ontvangen huurgelden vroeg heeft hij hem een factuur doen toekomen op grond waarvan [eiser] SRD 50,- moest ontvangen. [eiser] heeft geweigerd dit bedrag te ontvangen. Volgens [gedaagde] heeft hij geen verplichting tot overdracht van processtukken aan de huidige procesgemachtigde van [eiser], omdat de zaak eerst op een juiste wijze moet worden beëindigd. Hij betwist voorts dat hem wanprestatie kan worden verweten en ontkent aansprakelijk te zijn voor betaling van advocaatkosten en deurwaarderskosten. Dat de zaak in hoger beroep geen voortgang heeft gevonden is volgens hem niet aan hem te wijten, maar aan [eiser] die andere plannen had.
3.4 Op de stellingen en weren van partijen komt de kantonrechter, voor zover van belang bij de beoordeling, terug.
4. De beoordeling
4.1 Tussen partijen is komen vast te staan dat het totaal bedrag aan huurpenningen dat door
[gedaagde] namens [eiser] is ontvangen, SRD 11. 350,– bedraagt. [eiser] stelt in zijn conclusie van repliek dan ook dat onder andere voormeld bedrag door [gedaagde] aan hem betaald dient te worden. Uit deze stelling van [eiser] begrijpt de kantonrechter dat [eiser] zijn eis wenst te wijzigen. Nu het wijzigen van de eis ex artikel 109 Rv in elke stand van het geding is toegestaan en [gedaagde] hieromtrent geen verweer heeft gevoerd, zal voormelde wijziging worden toegestaan in dier voege dat in stede van het gevorderde bedrag ad € 2.125,– zal worden gelezen het bedrag ad SRD 11. 350,–. Daarbij wordt mede gevorderd het bedrag ad SRD 200,–, zijnde het verschil tussen het reeds door [eiser] aan [gedaagde] betaalde voorschot ad SRD 4.000,– en het bedrag dat [eiser] daadwerkelijk aan [gedaagde] verschuldigd zou zijn voor de door hem verrichte diensten namelijk SRD 3. 800,-.
4.2 Nu de vraag of [gedaagde] gehouden is de ontvangen huurgelden aan [eiser] over te dragen. Deze vraag moet, naar het oordeel van de kantonrechter, bevestigend worden beantwoord en wel om de navolgende redenen.
[eiser] heeft gesteld dat tussen partijen afspraken zijn gemaakt als gevolg waarvan hij op 1 en 2 februari 2017 in totaal SRD 2.000,– aan [gedaagde] heeft betaald voor het verlenen van juridische bijstand. Volgens [eiser] heeft hij hierna nog eens SRD 2.000,- aan [gedaagde] betaald, maar hiervoor heeft hij geen kwitantie.
[eiser] heeft voorts gesteld dat tussen hem en [gedaagde] is afgesproken dat, indien de rechter positief zou beslissen op zijn vordering, hij aan [gedaagde] nog SRD 2.000,- zou moeten betalen. Voormelde afspraken zijn door [gedaagde] niet betwist en staan derhalve vast tussen partijen.
De door [gedaagde] ten processe overgelegde factuur dient buiten beschouwing te worden gelaten en wel om de navolgende redenen. De factuur is door [eiser] gemotiveerd betwist. Volgens hem is tussen partijen geen verrekening met de ontvangen huurgelden afgesproken. [gedaagde] is na de gemotiveerde betwisting door [eiser], niet nader hierop ingegaan. Van hem mocht worden verwacht dat hij feiten en omstandigheden zou aandragen en eventueel relevante producties zou overleggen ter onderbouwing van zijn standpunt. Evenmin zijn door [gedaagde] producties overgelegd waaruit zou moeten blijken dat hij de werkzaamheden zoals opgenomen in de factuur, heeft verricht. Nu de afspraak voor verrekening niet is komen vast te staan en de door [eiser] gestelde afspraken niet zijn betwist, zal [gedaagde] worden veroordeeld tot afgifte van de ontvangen huurgelden aan [eiser]. Het mede gevorderde bedrag ad SRD 200,- zal worden afgewezen, omdat deze is gebaseerd op de bedragen zoals vermeld in de factuur. Het voorgaande is daarom in strijd met de afspraken die zijn komen vast te staan tussen partijen.
4.3 [eiser] stelt dat zij op grond van de wanprestatie die [gedaagde] jegens haar pleegt schade lijdt die, behalve uit de te ontvangen huurgelden bestaat uit advocaat- en deurwaarderskosten die vooralsnog zijn begroot op SRD 5.100,-. Voormelde schade is echter niet onderbouwd door [eiser] zodat zij niet kan worden toegewezen.
4.5 [gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.
4.6 De overige stellingen en weren van partijen behoeven geen bespreking.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1 veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen het bedrag groot SRD 11. 350,- (elfduizend driehonderd en vijftig Surinaamse Dollar);
5.2 verklaart hetgeen onder 5.1 is beslist uitvoerbaar bij voorraad;
5.3 veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot aan deze uitspraak begroot op SRD 339,80 (driehonderd en negenendertig tachtighonderdste Surinaamse Dollar).
5.4 wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. P. Rudge LLM en in het openbaar uitgesproken door mr. R.M. Praag, kantonrechters in het Eerste Kanton, ter terechtzitting te Paramaribo van maandag 03 februari 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.