- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer A.R. No. 20-2648
- Uitspraakdatum 01 oktober 2020
- Publicatiedatum 14 oktober 2020
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Kort Geding
De kredietverlening kan niet los worden gezien van de samenwerkingsovereenkomst.
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. No. 20-2648
01 oktober 2020
Vonnis in kort geding
in de zaak:
1. [eiser 1], rechtspersoon, hierna te noemen “de BV”,
2. [eiser 2] rechtspersoon, voorheen [naam] hierna te noemen “de NV”,
3. [eiser 3], rechtspersoon, hierna te noemen “de stichting” allen kantoorhoudende aan [adres 1] in [district 1] ten deze domicilie kiezende te Paramaribo,
eisers,
gemachtigde: mr. A.E. Debipersad, advocaat,
tegen
[gedaagde], rechtspersoon gevestigd en kantoorhoudende aan [adres 2] te [ district 2],
gedaagde,
gemachtigde: mr. Anne-Marel M. Linger, advocaat.
- Het verloop van het proces:
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en proceshandelingen:
- het inleidend verzoekschrift dat op 09 september 2020 op de Griffie der Kantongerechten is ingediend, met producties;
- de conclusie van eis d.d. 14 september 2020;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
- De feiten
2.1. Bij onderhandse akte gedateerd 04 juni 2018 zijn de BV en de NV met gedaagde een kredietovereenkomst aangegaan voor het bedrag van US$ 2,250,000. – (tweemiljoen tweehonderd en vijftigduizend Amerikaanse dollar). De stichting heeft op 18 mei en 04 juni 2018 krediethypotheek verleend aan gedaagde strekkende tot zekerheid voor het verstrekte krediet aan de BV en de NV, op het recht van grondhuur vervallende op 26 september 2042 op het perceelland groot vijftien hectare een are en dertig centiare (15.0130 ha) gelegen in [district 1], ten zuiden van het verlengde van de [straat 1] bekend als [adres 3], straatregistratie [nummer]. Voorts is tot zekerheid voor het verstrekte krediet afgegeven het nog te verkrijgen recht van grondhuur op een stukland van 7.8 ha waarvoor een bereidverklaring is verstrekt onder LAD [no. 01]. Voorts zijn door de stichting in fiduciair eigendomovergedragen aan gedaagde de voorraden gelegen aan [adres 1]
2.2. Bij onderhandse akte van 06 september 2018 is een addendum horende bij de overeenkomst van 04 juni 2018 overeengekomen waarbij het bedrag voor de geldlening wordt uitgebreid naar US$ 3,000,000. – (driemiljoen Amerikaanse dollar).
2.3. Bij onderhandse akte van 08 april 2019 zijn gedaagde, de BV en de NV een samenwerkingsovereenkomst kippie-project aangegaan.
2.4. Bij onderhandse akte van 23 augustus 2019 zijn de stichting en gedaagde een optieovereenkomst aangegaan, waarbij gedaagde de mogelijkheid werd geboden tot aankoop van alle bezittingen en bedrijfsactiviteiten van de BV, de NV en de stichting voor een prijs van US$ 2,500,000. – (tweemiljoen vijfhonderdduizend Amerikaanse dollar).
- De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1. Eisers vorderen, voor zover uitvoerbaar bij voorraad:
a) Gedaagde te verbieden om over te gaan tot het in het openbaar verkopen van de in het exploot [no.02] van deurwaarder L. Gangaram Panday gedateerd 15 augustus 2020, omschreven goederen welke openbare verkoop zal plaatsvinden op 08 oktober 2020 om 10.00 uur op het kantoor van notaris mr. V. Gangaram Panday of diens plaatsvervanger, aan de Julianastraat no. 21 te Paramaribo.
b) Gedaagde te verbieden om over te gaan tot het in het openbaar verkopen van de in het exploot [no.03] van deurwaarder L. Gangaram Panday gedateerd 15 augustus 2020, omschreven goederen welke openbare verkoop zal plaatsvinden op 08 oktober 2020 om 10.00 uur op het kantoor van notaris mr. V. Gangaram Panday of diens plaatsvervanger, aan de Julianastraat no. 21 te Paramaribo.
c) Schorsing van c.q. op te schorten alle door gedaagde te treffen executie maatregelen van de percelen toebehorende aan de stichting, in afwachting van een uitspraak van de bodemrechter in de zaak bekend als [AR nummer].
d) Gedaagde te veroordelen tot een dwangsom van SRD 10.000.000, – (tienmiljoen Surinaamse dollar) voor iedere keer dat zij in strijd handelt met in sub. A t/m C gevorderde.
e) Gedaagde te veroordelen tot betaling aan eisers de kosten voor rechtsbijstand van US$ 10,800. – (tienduizend achthonderd Amerikaanse dollar) inclusief 8% omzetbelasting.
f) Gedaagde te veroordelen om aan eisers te betalen alle kosten gemaakt met betrekking tot de onderhavige veiling.
g) Gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2. Eisers leggen aan hun vordering ten grondslag dat gedaagde misbruik maakt van haar executierecht.
3.3. Gedaagde heeft verweer gevoerd, op dit verweer komt de kantonrechter terug in de beoordeling voor zover van belang voor de beslissing van deze zaak.
- De beoordeling
4.1. Eisers stellen dat zij en gedaagde partners zijn in het Kippie-project waarbij gedaagde de financiële partner is die tevens belast is met het management van het project. Gedaagde ontkent dat de rechtsverhouding tussen partijen primair het karakter van een zakelijke samenwerking c.q. partnerschap is. In het geding is gebracht een onderhandse akte gedateerd 08 april 2019, ondertekend door partijen, waarin gedaagde, de BV en de NV een samenwerkingsovereenkomst Kippie-project zijn aangegaan Gedaagde heeft het bestaan van de samenwerkingsovereenkomst niet ontkend. Op grond van artikel 1896 levert de in het geding gebrachte akte volledig bewijs op dat gedaagde, de BV en de NV een samenwerkingsovereenkomst zijn aangegaan.
In artikel 1.2 en 1.3 van de samenwerkingsovereenkomst is door partijen gesteld dat gedaagde, de BV en de NV bij akten van 04 juni en van 06 september 2018 een overeenkomst zijn aangegaan die voorzag in het verstrekken aan de NV door gedaagde van een investeringskrediet van US$ 3,000,000. – (driemiljoen Amerikaanse dollar). Voorts is in artikel 1.4 door partijen gesteld “…dat de gewenste inbreng van [gedaagde] bij de uitvoering van het project verder ging dan de kale financiering …”. Voorts is in artikel 2.3 bedongen: “Elke afzonderlijke kredietovereenkomst maakt deel uit van deze samenwerkingsovereenkomst en wordt beheerst door de principes van deze overeenkomst.” De verstrekte geldmiddelen die op basis van de overeenkomst welke in de akte van 04 juni en van 06 september 2018 het karakter had van kredietverlening onder hypotheekstelling is bij het aangaan van de samenwerkingsovereenkomst gewijzigd in een investeringskrediet van gedaagde aan de NV waarbij gedaagde meer verplichtingen heeft dan die van kredietverschaffer. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter hebben partijen met het gestelde in artikel 1.2, 1.3, 1.4 en 2.3 van de samenwerkingsovereenkomst het karakter van de bij akte van 04 juni en van 06 september 2018 verstrekte geldlening tegen hypotheekstelling gewijzigd in een investeringskrediet en onderworpen aan de principes van de samenwerkingsovereenkomst. Op grond van het voorgaande is de kredietverlening van gedaagde aan de NV onderdeel geworden van de samenwerking van partijen en kan het daardoor niet afzonderlijk worden bezien. Op grond van het voorgaande maakt, naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter, gedaagde misbruik van de bevoegdheid die zij heeft verkregen op grond van artikel 1207 van het Burgerlijk Wetboek, door de kredietverlening los te koppelen van de samenwerking tussen haar en de eisers.
Op grond van artikel 1.4 waarin het volgende is gesteld: “Gaandeweg de uitvoering van de plannen bleek dat de gewenste inbreng van [gedaagde] bij de uitvoering van het project verder ging dan de kale financiering en dat de wederzijdse betrokkenheid bij het project het karakter van een structurele samenwerking had. Partijen achten het nodig hun onderlinge verhouding en afspraken met betrekking tot het “Kippie-project” nader vast te leggen in deze samenwerkingsovereenkomst.” en wat in artikel 3.1 van de samenwerkingsovereenkomst is gesteld namelijk:“…, zal [gedaagde] aanspraak maken voordracht en benoeming van drie van de vijf leden van de RvC. De RvC functie bestrijkt zowel [de BV], als [de NV]. waarbij tevens bepaald is dat het maximaal aantal commissarissen vijf personen zal zijn.” Blijkt dat gedaagde in de samenwerking met partijen meer is dan alleen een kredietverschaffer. Gedaagde kan naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter zich niet zondermeer onttrekken aan de door haar aangegane samenwerking met eisers en zich beroepen op de overeenkomst vervat in de akten van 04 juni en 06 september 2018, omdat de samenwerkingsovereenkomst nog intact is en de rechtsverhouding van partijen daardoor wordt beheerst. De kantonrechter zal daarom de vordering van eisers om gedaagde te verbieden om tot het in het openbaar verkopen van de goederen over te gaan, omschreven in de exploten [no.02] en [no.03] gedateerd 15 augustus 2020 van deurwaarder L. Gangaram Panday, toewijzen.
4.2. De vordering van eisers tot schorsing van c.q. het op schorten van alle door gedaagde te treffen executie maatregelen op de percelen toebehorende aan de stichting, in afwachting van een uitspraak van de bodemrechter in de zaak bekend als [AR nummer] zal worden toegewezen nu blijkt dat de samenwerkingsovereenkomst tussen partijen nog intact is en gedaagde ondanks dat toch probeert om goederen van de stichting op grond van de overeenkomst van 04 juni en 06 september 2018 te executeren.
4.3. Ter verzekering van de uitvoering van het in dit vonnis bepaalde zal de kantonrechter de vordering tot het veroordelen van gedaagde tot een dwangsom voor iedere keer dat zij in strijd handelt met het in dit vonnis bepaalde toewijzen. Gedaagde zal worden veroordeeld tot een handelen of een nalaten waarvoor op grond van artikel 492 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een veroordeling tot een dwangsom is toegestaan. De kantonrechter zal echter de gevorderde dwangsom mitigeren.
4.4. De vordering om gedaagde te veroordelen tot betaling aan eisers de kosten voor rechtsbijstand zal worden toegewezen. Nu naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter gedaagde misbruikt maakt van het executierecht welke zij heeft verkregen op grond van de hypotheekstelling van de goederen van de stichting, zij de schade welke eisers daardoor lijden zal moeten vergoeden.
4.5. De vordering tot veroordeling van gedaagde om aan eisers te betalen alle kosten gemaakt met betrekking tot de onderhavige veiling zal worden afgewezen. Eisers hebben onvoldoende gesteld om deze vordering te kunnen beoordelen.
4.6. De kantonrechter zal op de overige stellingen en weren van partijen niet ingaan nu deze hem niet langer relevant voorkomen. Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding gevallen aan de zijde van de eisers.
- De beslissing
De kantonrechter in kort geding:
5.1. gelast de stopzetting van de openbare verkoop van de bij exploot [no.02] van deurwaarder L. Gangaram Panday gedateerd 15 augustus 2020, omschreven goederen welke openbare verkoop zal plaatsvinden op 08 oktober 2020 om 10.00 uur op het kantoor van notaris mr. V. Gangaram Panday of diens plaatsvervanger, aan de Julianastraat no. 21 te Paramaribo.
5.2. gelast de stopzetting van de openbare verkoop van de bij exploot [no.03] van deurwaarder L. Gangaram Panday gedateerd 15 augustus 2020, omschreven goederen welke openbare verkoop zal plaatsvinden op 08 oktober 2020 om 10.00 uur op het kantoor van notaris mr. V. Gangaram Panday of diens plaatsvervanger, aan de Julianastraat no. 21 te Paramaribo.
5.3. schorst alle door gedaagde te treffen executie maatregelen op de percelen toebehorende aan de stichting, in afwachting van een uitspraak van de bodemrechter in de zaak bekend als [AR nummer].
5.4. veroordeelt gedaagde tot een dwangsom van SRD 1.000.000, – (een miljoen Surinaamse dollar) voor iedere keer dat zij in strijd handelt met het bepaalde in sub. 5.1 t/m 5.3 van dit vonnis tot een maximum van SRD 5.000.000, – (vijfmiljoen Surinaamse dollar).
5.5. veroordeelt gedaagde tot betaling aan eisers voor de kosten voor rechtsbijstand van US$ 10,800. – (tienduizend achthonderd Amerikaanse dollar) inclusief 8% omzetbelasting.
5.6. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
5.7. veroordeelt gedaagde in de kosten van het geding gevallen aan de zijde van eisers en tot op heden begroot op SRD 700, – (zevenhonderd Surinaamse dollar).
5.8. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter in kort geding in het eerste kanton mr. C.A. Wallerlei en in het openbaar uitgesproken door de kantonrechter in kort geding in het eerste kanton, mr. A.C. Johanns, op 01 oktober 2020, in tegenwoordigheid van de griffier