- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-203762
- Uitspraakdatum 04 december 2020
- Publicatiedatum 12 april 2021
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Kort geding.
Naar het oordeel van de kantonrechter is er geen sprake van misbruik van procesrecht en is dus evennin sprake van een onrechtmatige daad. Hieruit volgt dat het door de Bank gevorderde als ongegrond dient te worden geweigerd.
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. No. 20-3762
04 december 2020
Vonnis in kort geding in de zaak van:
A. [eiser in conventie, gedaagde in reconventie sub A],
wonende aan [adres] te [district],
B. [eiser in conventie, gedaagde in reconventie sub B],
gevestigd aan [adres 2] te [district],
C.[eiser in conventie, gedaagde in reconventie sub C],
gevestigd aan [adres 3] te [district],
D. [eiser in conventie, gedaagde in reconventie sub D],
wonende aan [adres 4] te [district],
E. [eiser in conventie, gedaagde in reconventie sub E],
wonende aan [adres 5] te [district],
F. [eiser in conventie, gedaagde in reconventie sub F],
wonende aan [adres 6] in [district 2],
G. [eiser in conventie, gedaagde in reconventie sub G],
domicilie kiezende aan [adres 7] te [district],
eisers in conventie, tevens gedaagden in reconventie,
hierna te noemen: de schuldenaren,
gemachtigde: mr. M.D.Lau-Kerssenberg, advocaat,
tegen
SURICHANGE BANK N.V., rechtspersoon,
gevestigd en kantoorhoudende aan [adres 8] te [district],
gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie,
hierna te noemen: de Bank,
gemachtigde: mr. drs. M.S. Boedhoe, advocaat.
1. Het verloop van het proces
In conventie en in reconventie
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en –handelingen:
- het verzoekschrift dat met de producties op 24 november 2020 op de griffie der kantongerechten is ingediend;
- de conclusie van eis die is genomen op 27 november 2020;
- de conclusie van antwoord in conventie, met producties en eis in reconventie;
- de aantekeningen van de griffier inhoudende al hetgeen partijen over en weer tijdens het mondeling afpleiten na conclusie van antwoord hebben aangevoerd op 01 december 2020.
1.2 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. De feiten
In conventie en in reconventie
2.1 Bij notariële akte:
1) d.d. 28 augustus 2012, welke akte is verleden ten overstaan van mr. V. Gangaram-Panday, kandidaat-notaris, thans notaris, optredend als plaatsvervanger van notraris mr. C.A. Calor hebben de Schuldenaren een hypotheek gevestigd op de viertal in de notariële akte omschreven onroerende goederen, als zekerheid tot voldoening van de door de Bank aan schuldenaar sub A en sub B verstrekte krediet tot een bedrag ad Euro 288.000,-;
2) d.d. 24 december 2012, welke akte is verleden ten overstaan van
mr. M. Kanhai, kandidaat-notaris, thans notaris, optredend als plaatsvervanger van notaris mr. C.A. Calor, hebben de Schuldenaren ten behoeve van de Bank een hypotheek gevestigd op een zestal in die akte omschreven onroerende goederen, als zekerheid tot voldoening van de door de Bank aan de schuldenaren verstrekte krediet tot een bedrag ad Euro 288.000,-;
3) d.d. 14 maart 2014, welke akte is verleden ten overstaan van mr. M. Kanhai, kandidaat-notaris, thans notaris, optredend als plaatsvervanger en waarnemend van het kantoor mr. C.Calor, hebben de Schuldenaren ten behoeve van de Bank een hypotheek gevestigd op een zestal in die akte omscheven onroerende goederen, als zekerheid tot voldoening van de door de Bank aan de schuldenaren verstrekte krediet tot een bedrag van Euro 210.000,-;
4) d.d. 8 december 2017, welke akte is verleden ten overstaan van mr. V. Gangaram-Panday, notaris in Suriname, hebben de Schuldenaren ten behoeve van de Bank een hypotheek gevestigd op een in die akte omscheven onroerend goed, als zekerheid tot voldoening van de door de Bank aan de schuldenaren verstrekte krediet tot een bedrag van Euro 182.000,-.
2.2 Bij exploot van de deurwaarder L. Gangaram Panday d.d. 24 oktober 2020, no. 67 zijn de Schuldenaren in gebreke gesteld te voldoen aan de schuld volgens de saldo-opgave en is de openbare verkoop aan hen aangezegd voor 09 december 2020 om 10.00 uur ten kantore van de in het exploot genoemde notaris.
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
In conventie en in reconventie
3.1 In conventie vorderen de Schuldenarendat de kantonrechter in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde op de minuut en op alle dagen en uren beveelt de stopzetting van de openbare verkoop van de onroerende goederen zoals omschreven in het exploot no. 67 d.d. 24 oktober 2020 van de deurwaarder L. Gangarampanday om op woensdag 9 december 2020 des voormiddags om 10.00 uur, ten kantore van de aan hoofde deze genoemde notaris, mr. M. A. Nannan-Panday, aan de Prins Hendrikstraat no. 56-58 te Paramaribo, dan wel haar plaatsvervanger of opvolger, totdat in bodemprocedure is beslist.
3.1.1 In conventie leggen de Schuldenaren, tegen de achtergrond van de feiten vermeld onder 2, het volgende aan het gevorderde ten grondslag:
a) de betekening vanhet exploit van aanzegging aan de schuldenaren is niet correct, omdat de Bank op 1 dag en op 1 tijdstip op grond van verschillende hypotheekakten met elk verschillende objecten tegelijkertijd zal veilen. Er zouden drie veilingen moeten plaatsvinden die ieder afzonderlijk zouden moeten worden betekend aan de Schuldenaren;
b) deSchuldenaren hebben geen behoorlijke gespecificeerde saldo-opgave van de Bank ontvangen bij de betekening van de aanzegging, doch hebben ze bij de betekening slechts een brief gedateerd 12 oktober 2020 ontvangen met daarin vermeld het totaal verschuldigde bedrag ad Euro 953.491,96, exclusief nog op te boeken rente en kosten. Evenmin zijn zij in gebreke gesteld om de schuld te voldoen;
c) de Bank heeft niet de nodige zorgplicht jegens deSchuldenaren in acht genomen, omdat ze bij de Bank een herstrukturering hebben aangevraagd, doch dat de Bank hun ter zake op de lange baan heeft gehouden en hun geen ruimte meer heeft geboden om de schuld af te kunnen lossen;
d) de Bank maakt misbruik van diens executiebevoegdheid, omdat deSchuldenaren ondanks de economische crisis in het landen door welke crisis ze zijn getroffen, in totaal nog USD 000,- op de schuld hebben afgelost;
e) de veiling van de onroerende goederen zal minder opbrengen, waardoor mogelijk een restschuld voor de schuldenaren zal ontstaan;
f) zij zullen volgens de door hun gemaakte prognose door de productie van hun waterfabriek en de vijf ondernemingen die zij hebben, meer inkomsten genereren om aan hun aflossingsverplichting jegens de Bank te kunnen voldoen.
3.2 In conventie heeft de Bank verweer gevoerd. De kantonrechter komt op dit verweer, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.
3.3 In reconventie vordert de Bank dat de kantonrechter in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a) de Schuldenaren veroordeelt in het voldoen de advocaatkosten ad SRD 15000,-, vermeerderd met de 8% omzetbelasting daarover;
b) één of meer beslissingen neemt zoals het de kantonrechter geraden voorkomt.
3.4 In reconventie legt de Bank aan het gevorderde ten grondslag dat de Schuldenaren een onrechtmatige daad jegens haar plegen door misbruik te maken van het procesrecht. Met name hebben de Schuldenaren al eerder een vordering met dezelfde grondslag en eis in dezelfde gerechtelijke instantie tegen de Bank ingesteld. Als gevolg van dit onrechtmatig handelen lijdt de Bank schade, zijnde de advocaatkosten.
3.5 In reconventie hebben de Schuldenaren verweer gevoerd. De kantonrechter komt op dit verweer, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.
4. De beoordeling
In conventie en in reconventie
4.1 In conventie
Spoedeisend belang
4.1.1 Het spoedeisend belang blijkt voldoende uit de stellingen van de Schuldenaren. Om die reden zullen zij worden ontvangen in het kort geding.
Niet ontvankelijkheidsverweer
4.1.2 De Bank werpt als formeel verweer op dat de Schuldenaren niet ontvankelijk dienen te worden verklaard in het gevorderde, omdat zij misbruik maken van het procesrecht. Daartoe voert zij het volgende aan:
- de Schuldenaren hadden in de kort gedingzaak bekend onder A.R No. 20-1029 dezelfde vordering met dezelfde strekking als de onderhavige ingesteld, welke vordering bij vonnis van de kantonrechter d.d. 27 maart 2020 is afgewezen;
- tegen het kort gedingvonnis hebben de Schuldenaren geen hoger beroep aangewend, waardoor het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
De Bank heeft ter staving van het door haar opgeworpen formeel verweer het vonnis in de zaak bekend onder A.R. No. 20-1029 als productie ten processe overgelegd.
In reactie op dit verweer stellen de Schuldenaren dat er andere veilingomstandigheden zijn en er aldus geen sprake is van misbruik van procesrecht.
Ne bis in idem c.q. misbruik van procesrecht
4.1.3 De kantonrechter begrijpt uit het formeel verweer van de Bank dat deze zich beroept op het ne bis in idem – beginsel. Dit beginsel houdt in, een verbod om – anders dan via het instellen van een rechtsmiddel – jegens dezelfde wederpartij een herhaalde vordering van gelijke inhoud en strekking in te stellen. Uit vaste rechtspraak (verwezen wordt naar HR 16 december 1994, NJ 1995, 213) kan worden afgeleid dat schending van dit beginsel in een burgerlijk geschil op zichzelf geen grond is die kan leiden tot niet-ontvankelijkheid. Wel kan het beginsel een rol spelen bij de vraag of sprake is van misbruik van procesrecht door op dezelfde gronden een identieke vordering jegens dezelfde wederpartij in te stellen. Als uitgangspunt heeft te gelden dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich verzet tegen een herbeoordeling van deze vordering om te voorkomen dat deze procedure in feite als een verkapt hoger beroep dient. Dit is slechts anders indien sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die het opnieuw instellen van de vordering zouden kunnen rechtvaardigen.
4.1.4 De kantonrechter stelt op grond van de inhoud van het kort gedingvonnis in de zaak bekend onder A.R. No. 20-1019 vast, dat de vordering dezelfde is als de vordering in de onderhavige zaak. Voor wat betreft de grondslag van de vordering blijkt dat – in vergelijking met de hiervoor vermelde zaak – de Schuldenaren nieuwe gronden c.q. nieuwe feiten en /of omstandigheden hebben aandragen die het opnieuw instellen van dezelfde vordering rechtvaardigen. Nu de kantonrechter dient te oordelen over de nieuwe gronden c.q. feiten en/of omstandigheden, gaat naar het oordeel van de kantonrechter het beroep van de Bank op misbruik van procesrecht niet op. Het door de Bank opgeworpen formeel verweer wordt daarom verworpen.
Niet correcte betekening/aanzegging
4.1.5 De Schuldenaren stellen zich op het standpunt dat de aanzegging van de veiling niet correct is, omdat de Bank vanwege de verschillende hypotheekakten elk van de veilingen afzonderlijk aan hen diende aan te zeggen en te betekenen. De kantonrechter kan de Schuldenaren niet volgen in het standpunt, omdat in de aanzegging duidelijk is gespecificeerd welke onroerende goederen zullen worden geveild en op grond van welke hypotheekakten. De kantonrechter gaat daarom voorbij aan deze stelling van de Schuldenaren, met welke stelling zij kennelijk de nietigheid van de aanzegging van de veiling beogen. Bovendien valt geenszins uit enige wettelijke bepaling af te leiden dat bij meerdere hypotheekakten met diverse objecten met dezelfde schuldenaar en bankinstelling, de aanzegging van elk der objecten afzondelijk dient te geschieden. Van belang is dat de schuldenaar dient te begrijpen en weten om welke veiling van welke objecten het gaat, zodat de schuldenaar tijdig hiertegen kan opkomen. Uit de inhoud van het inleidend verzoekschrift valt duidelijk af te leiden dat de Schuldenaren weten welke onroerende goederen, waar en op welke datum en tijdstip geveild zullen worden, omdat zij hiertegen in de onderhavige zaak opkomen.
Niet gespecificeerde saldo-opgave en ingebrekestelling
4.1.6 De Bank weerspreekt dat de Schuldenaren geen gespecificeerde saldo-opgave hebben ontvangen en niet ingebreke zijn gesteld. In dat licht voert zij aan dat de Schuldenaren de gespecificeerde saldo-opgave op twee momenten per brief hebben ontvangen en heeft ter staving hiervan ten processe overgelegd twee brieven gedateerd respectievelijk 06 augustus 2020 en 25 september 2020, bij welke brieven zij de Schuldenaren tevens in gebreke heeft gesteld. De kantonrechter leidt uit de inhoud van de twee hiervoor vermelde brieven – welke brieven de Schuldenaren niet van valsheid hebben beticht – af dat de saldo-opgave per krediet is gespecificeerd en dat de Schuldenaren ingebreke zijn gesteld te voldoen aan hun schuld. Tevens leidt de kantonrechter uit de inhoud van de twee brieven af dat vanwege het slecht betalingsgedrag van de Schuldenaren de Bank gebruik heeft gemaakt van diens bevoegdheid om de kredietovereenkomsten met de Schuldenaren op te zeggen, waardoor de Bank een direct opeisbare vordering op de Schuldenaren heeft.
Uitgangspunt bij stopzetting veiling
4.1.7 De kantonrechter stelt het volgende voorop. Uitgangspunt is dat een hypotheekhouder, in casu de Bank, ingevolge artikel 1207 lid 2 van het Surinaams Burgerlijk Wetboek (BW)bevoegd is om te allen tijde tot executie over te gaan, indien de schuldenaren in verzuim zijn met de voldoening van hetgeen waarvoor de hypotheken tot zekerheid strekken. Dit kan volgens vaste jurisprudentie wel anders zijn, indien de hypotheekhouder in casu de Bank – medegelet op de belangen aan de zijde van de Schuldenaren die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van die bevoegdheid. Dan is sprake van misbruik van het recht van parate executie.
Verzuim voldoening schuld
4.1.8 Allereerst ligt ter beantwoording de vraag of de Schuldenaren in verzuim zijn met de voldoening van hetgeen waarvoor de hypotheken tot zekerheid strekken. Zoals reeds hiervoor onder 4.1.6 is overwogen, heeft de Bank de kredieten opgezegd, zodat de saldoschuld met de overeengekomen renten en boeten geheel opeisbaar zijn. Uit de inhoud van de twee brieven respectievelijk d.d. 06 augustus 2020 en 25 september 2020 en de aflossingsstaten die de Bank als producties ten processe heeft overgelegd, leidt de kantonrechter af dat de Schuldenaren structureel gedurende 2017 tot en met heden betalingsachterstanden hadden die zij tot op heden niet hebben kunnen inlopen hetgeen de Bank de bevoegdheid geeft om de kredietovereenkomsten op te zeggen. Ondanks het feit dat de Schuldenaren in gebreke zijn gesteld tot voldoening van de opeisbare schuld hebben zij tot op heden niet voldaan aan hun betalingsverplichting jegens de Bank. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat de Schuldenaren in verzuim zijn en daaruit voortvloeiend dat de Bank ingevolge artikel 1207 lid 2 BW bevoegd is gebruik te maken van het recht van parate executie.
Schending zorgplicht en misbruik executiebevoegdheid
5.1.9 Thans is aan de orde de beantwoording van de vraag of de Bank diens zorgplicht jegens de Schuldenaren heeft geschonden en misbruik maakt van diens executiebevoegdheid.
De Bank weerspreekt haar zorgplicht jegens de Schuldenaren te hebben geschonden en weerspreekt misbruik van executiebevoegdheid te maken. Daartoe voert zij gemotiveerd, middels onderbouwing van producties, aan dat de Schuldenaren onregelmatig voldeden aan hun aflossingsverplichtingen. Om die reden heeft de Bank in het jaar 2017 de eerder aan de Schuldenaren verstrekte kredieten herschikt. Ondanks de herschikking voldeden de Schuldenaren niet regelmatig aan hun aflossingsverplichtingen waardoor de reeds ontstane achterstand enorm is opgelopen in het jaar 2019. Tevens zijn de Schuldenaren op hun verzoek in het jaar 2019 door de Bank in de gelegenheid gesteld om twee van de onroerende goederen waarop hypotheek ten behoeve van de Bank rustte onderhands te verkopen teneinde de opgelopen achterstanden in te kunnen lopen. Desondanks hebben de Schuldenaren tot op heden de achterstanden niet kunnen inlopen. De kantonrechter komt op grond van de gemotiveerde en onderbouwde weerspreking van de Bank tot de voorlopige slotsom dat de Schuldenaren structureel niet voldeden en nog steeds niet voldoen aan hun betalingsverplichtingen en dat de Bank hen voldoende kansen heeft geboden om hun betalingsverplichtingen na te komen, zodat niet aannemelijk is dat de Bank haar zorgplicht jegens de Schuldenaren heeft geschonden en evenmin sprake is van misbruik van de executiebevoegdheid.
Rechtsverwerking
5.1.10 De Schuldenaren werpen bij conclusie van repliek op dat de Bank met het niet laten voortgaan van eerder aangezegde veilingen zij haar recht van parate executie heeft verwerkt en aldus niet kan overgaan tot de veiling. De kantonrechter kan de Schuldenaren niet volgen in deze stelling, omdat de Bank juist met deze handelingen heeft getoond coulant te zijn geweest ten opzichte van de Schuldenaren door hun nog kansen te hebben aangeboden om alsnog aan hun betalingsverplichtingen te kunnen voldoen. Het steeds weer aanbieden van kansen middels het geen voortgang laten vinden van eerder aangezegde veilingen leidt naar het oordeel van de kantonrechter niet tot rechtsverwerking, doch geeft juist een indicatie dat de Bank haar zorgplicht jegens de Schuldenaren in acht heeft genomen.
Belangenafweging
5.1.11 In het kader van de afweging van de belangen van de Bank tegen die van de Schuldenaren, heeft de kantonrechter in haar oordeel meegenomen hetgeen de Schuldenaren ter comparitie van partijen d.d. 01 december 2020 hebben aangevoerd, namelijk dat een andere bankinstelling zich bereid heeft verklaard de totale schuld die ze bij de Bank hebben volledig over te nemen. Ter zake zijn de Schuldenaren in de gelegenheid gesteld om een verklaring van die bankinstelling ten processe over te leggen waaruit dit kan worden afgeleid en is daartegenover de Bank in de gelegenheid gesteld een recente gespecificeerde saldo-opgave en de veilingkosten aan de kantonrechter te doen toekomen.
Uit de verklaring van de bankinstelling gedateerd 01 december 2020 leidt de kantonrechter af dat de schuldenaren bij de bankinstelling op 23 november 2020 het verzoek hebben ingediend voor een kredietbehoefte ad USD 500.000,-, doch blijkt geenszins hieruit enige indicatie van overname van de totale schuld van de Schuldenaren bij de Bank. Daar de opgelopen schuld van de Schuldenaren Euro 1.034.036,47 bedraagt en het bij de andere bankinstelling aangevraagde krediet deze schuld niet volledig zal dekken, zal de gevorderde voorziening worden geweigerd. Dit, omdat de schulden en de renten aan de zijde van de Schuldenaren zullen blijven oplopen en geen der partijen erbij gebaat zal zijn als de veiling zal worden stopgezet. Uitgaande van deze belangenafweging zal de gevorderde voorziening worden geweigerd.
De Schuldenaren voeren wel aan dat zij gedurende december 2020 tot en met oktober 2021 voldoende cashflow zullen hebben, doch is de kantonrechter ter zake niet voldoende overtuigd. De kantonrechter is niet voldoende overtuigd, omdat elke onderneming maandelijks vaste lasten heeft (onderhoud van machines, gebouwen, betaling van personeel/arbeiders, betaling van nutsvoorzieningen, etc.) en uit de ten processe overgelegde prognose niet valt af te leiden of deze maandelijkse vaste lasten zijn meegenomen en wat de hoogte van deze vaste lasten zijn.
Proceskosten
4.1.12 De Schuldenaren zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
4.2 In reconventie
Misbruik van procesrecht
4.2.1 Zoals onder 4.1.2 in dit vonnis is overwogen, is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van misbruik van procesrecht en is dus evenmin sprake van een onrechtmatige daad. Hieruit volgt dat het door de Bank gevorderde als ongegrond dient te worden geweigerd.
Proceskosten
4.2.2 De Bank zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
5. De beslissing
In conventie en in reconventie
De kantonrechter in kort geding:
5.1 In conventie
5.1.1 Weigert de gevorderde voorziening.
5.1.2 Veroordeelt de Schuldenaren in de proceskosten die aan de zijde van de Bank zijn gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
5.2 In reconventie
5.2.1 Weigert de gevorderde voorzieningen.
5.2.2 Veroordeelt de Bank in de proceskosten die aan de zijde van de Schuldenaren zijn gevallen en tot aan deze uitspraak zijn begroot nihil
Dit vonnis is gewezen en ter openbare terechtzitting uitgesprokenop vrijdag 04 december 2020 te Parmaribo door de kantonrechter in kort geding in het eerste kanton, mr. S.M.M. Chu, in tegenwoordigheid van de griffier.