- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-201181
- Uitspraakdatum 05 november 2020
- Publicatiedatum 10 maart 2021
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Van misbruik van procesrecht is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen achterwege had moeten blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als de eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende, dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (In dit verband wordt verwezen naar HR 6 april 2012, NJ 2012, 233).
Uitspraak
HET KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. No. 20-1181
05 november 2020
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[EISERES],
wonende aan [adres 1] in het [district],
eiseres in conventie, tevens gedaagde in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres],
gemachtigde: mr. R.A. Pindon, advocaat,
tegen
[Gedaagde sub A],
[Gedaagde sub B],
[Gedaagde sub C],
[Gedaagde sub D],
[Gedaagde sub E],
[Gedaagde sub F],
allen wonende in Nederland,
gedaagden in conventie, tevens eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [gedaagden],
gemachtigde van allen: mr. D. Moerahoe, advocaat.
1. Het verloop van het proces
In conventie en in reconventie
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en/of handelingen:
- het inleidend verzoekschrift dat met producties op 30 april 2020 op de Griffie der Kantongerechten is ingediend;
- de conclusie van eis die is genomen op 07 mei 2020;
- de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie, met producties;
- de conclusie van repliek in conventie en antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie;
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. De feiten in conventie en in reconventie
2.1 [Gedaagden]. hebben in de zaak bekend onder A.R. No. 09-2265 een kort gedingzaak tegen [eiseres] ingediend. In deze zaak is [eiseres] bij vonnis van de kantonrechter d.d 15 april 2010, hierna te noemen het vonnis, veroordeeld tot onder meer het volgende:
1) om binnen 3 dagen na betekening van het vonnis op eigen kosten de door haar afgebroken garage aan [adres 2] in de oorspronkelijke staat te herstellen;
2) om binnen 3 dagen na betekening van het vonnis aan [gedaagden]. af te geven:
a) een aliminium boot, geregistreerd bij het Ministerie van Transport, Handel en Industrie onder de [naam boot] en het [nummer boot] met bijbehorende trailer;
b) een motorvoertuig van het [merk], [bouwjaar], [kentekennummer];
3) tot betaling van een dwangsom van SRD 1.000,- voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan de veroordelingen te voldoen met dien verstande dat bij niet nakoming van de sub 1 bedoelde veroordeling zij voor het geheel der dwangsom kan worden aangesproken;
4) in de proceskosten die tot aan de uitspraak van het vonnis waren begroot op SRD 240,-.
2.2 [Eiseres] heeft tegen het vonnis hoger beroep aangetekend. Het Hof van Justitie heeft bij vonnis in kort geding d.d. 20 februari 2015, in de hoger beroepzaak bekend onder G.R. nr. 14657, hierna aangeduid als het hofvonnis, bevestigd onder aanvulling van de gronden.
2.3 [Gedaagden] hebben zowel het vonnis als het hofvonnis door een deurwaarder aan [eiseres] doen betekenen bij exploot d.d. 11 april 2020, no. 86, met het bevel om binnen de door kantonrechter in bodemgeschil genoemde termijnen aan de veroordelingen te voldoen.
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
In conventie en in reconventie
3.1 In conventie vordert [eiseres] dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a) het exploot van de deurwaarder bij het Hof van Justitie, mr. A. Sewgobind, met het nummer 86, d.d. 11 april 2020, ongeldig verklaart, dan wel elk daaraan te verbinden rechtsgevolg niet verbindend verklaart;
b) de werking van het vonnis gewezen op 15 april 2020 in de zaak bekend onder A.R. No. 09-2265 opschorst, danwel schort, met het verbod aan [gedaagden]. om deze verder te executeren, op straffe van een dwangsom van SRD 10.000,-, voor iedere keer of dag dat [gedaagden] daartoe in gebreke mochten blijven;
c) [gedaagden] veroordeelt in de proceskosten.
3.2 In conventie legt [eiseres] aan het gevorderde ten grondslag dat [gedaagden] misbruik maken van het recht van executie. Daartoe stelt zij, tegen de achtergrond van de feiten vermeld onder 2, het volgende:
- blijkens het hofvonnis was de aliminiumboot reeds in het bezit van [gedaagden]. en door wijlen [naam] was op 28 juni 2018 een verklaring getekend om de zaak te schikken;
- de onderhavige zaak is reeds lang afgedaan, omdat het afdakje dat als garage diende reeds jarenlang is opgetrokken en er zelfs een huis bij is gebouwd;
- [eiseres] heeft het voertuig inmiddels verkocht aan een derde, omdat zij de rechtmatige eigenaar van het voertuig was;
- [gedaagden] hebben dus niets meer te vorderen van [eiseres];
- het exploot van betekening is nietig, omdat het in strijd is met de feitelijkheden en in strijd met het hofvonnis.
3.3 In conventie hebben [gedaagden] verweer gevoerd. De kantonrechter komt op dit verweer, voorzover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.
3.4 In reconventie vorderen [gedaagden] dat de kantonrechter in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] veroordeelt om bij wege van voorschot aan hen tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de som van US$ 2.000.-, zijnde de gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten, alsmede het honorarium van de advocaat.
3.5 In reconventie leggen [gedaagden] aan het gevorderde ten grondslag dat [eiseres] met het instellen van de vordering in conventie misbuik maakt van procesrecht en aldus een onrechtmatige daad jegens hen pleegt, als gevolg van welk handelen zij schade lijden ad US$ 2.000,-. Daartoe stellen zij dat [eiseres] haar vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan zij weet dat die onjuist zijn en op voorhand moest begrijpen dat haar vordering geen kans van slagen heeft.
3.6 In reconventie heeft [eiseres] verweer gevoerd. De kantonrechter komt op dit verweer, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.
4. De beoordeling in conventie en in reconventie
4.1 In conventie
4.1.1 Het spoedeisend belang blijkt in voldoende mate uit de stellingen, in het bijzonder uit het feit dat met de betekening van de vonnissen [gedaagden] na een bepaalde termijn mogen overgaan tot de executie van het vonnis. Daarom wordt [eiseres] in het kort geding ontvangen.
Nietigheid van het exploot
4.1.2 Naar het oordeel van de kantonrechter gaat het beroep van [eiseres] op nietigheid van het exploot niet op, en wel op grond van de hierna volgende overwegingen. In artikel 92 juncto artikel 91 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn de gronden tot nietigverklaring limitatief opgesomd. De gronden die [eiseres] aanvoert vallen niet onder deze limitatieve opsomming. Hieruit volgt dat het gevorderde ter zake onder a, als ongegrond zal worden geweigerd.
Misbruik van executierecht
4.1.3 Naar de kantonrechter de stellingen van [eiseres] begrijpt, heeft zij reeds voldaan aan het vonnis. [Gedaagden] daarentegen betogen dat [eiseres] niet heeft voldaan aan het vonnis. [Eiseres] heeft de trailer die – zoals de kantonrechter het verweer van [gedaagden] begrijpt – deel uitmaakt van de aluminium boot nog niet aan hen afgestaan. In dat licht beroepen zij zich op het hofvonnis waarin zulks door het Hof is overwogen. [Eiseres] stelt in reactie hierop dat de trailer reeds in het bezit van [gedaagden] is gesteld, doch zonder concrete feiten te stellen op welke dag zij de trailer in het bezit van [gedaagden] heeft gesteld en op welke wijze. Dit, terwijl het volgens de algemene spelregels van het procesrecht op haar weg had gelegen om haar stelling middels concrete feiten of bescheiden aannemelijk te maken. Nu zij zulks heeft nagelaten zal de kantonrechter het ervoor moeten aannemen dat [eiseres] de trailer nog niet aan [gedaagden] heeft afgestaan en zij niet heeft voldaan aan de veroordeling onder 5.2 sub a van het vonnis.
4.1.4 [Eiseres] stelt zich op het standpunt dat zij de rechtmatige eigenaar van het voertuig was, doch heeft het Hof in haar vonnis onder 8.4.2 anders geoordeeld. De kantonrechter leidt uit deze overweging af dat [gedaagden] als de eigenaars van het voertuig kunnen worden aangemerkt. Nu [eiseres] zelf stelt dat zij het voertuig aan een derde heeft verkocht, is de conclusie dat zij niet voldaan heeft aan de veroordeling onder 5.2 sub b van het vonnis.
4.1.5 De kantonrechter begrijpt uit de stelling van [eiseres] dat zij de afgebroken garage niet kan bouwen en aldus niet aan de veroordeling onder 5.1 van het vonnis kan voldoen. Dit, omdat [gedaagden] op de plaats waar de garage stond iets heeft bijgebouwd. [gedaagden] voeren in reactie hierop aan dat zij wel een huis hebben bijgebouwd, maar dat er wel voldoende ruimte is vrijgehouden voor [eiseres] om de garage te kunnen bouwen. Tegen dit gevoerd gemotiveerd verweer heeft [eiseres] niets veelzeggends ingebracht, zodat kan worden aangenomen dat er geen enkel obstakel is om het vonnis uit te voeren.
Conclusie
4.1.6 Op grond van hetgeen onder 4.1.3 tot en met 4.1.5 is overwogen, is de voorlopige slotsom dat [eiseres] nog niet heeft voldaan aan het vonnis dat reeds in kracht van gewijsde is gegaan. Nu [gedaagden] nog een in redelijkheid te respecteren belang hebben bij de tenuitvoerlegging van het vonnis en geenszins aannemelijk is geworden dat [gedaagden] misbruik maken van het vonnis, zal het gevorderde onder b als ongegrond worden geweigerd.
Proceskosten
4.1.7 [Eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
4.2 In reconventie
Misbruik van procesrecht
4.2.1 [Eiseres] weerspreekt misbruik van het procesrecht te hebben gemaakt.
In het licht van het bovenstaande stelt de kantonrechter het volgende voorop. Van misbruik van procesrecht is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen achterwege had moeten blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als de eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende, dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (In dit verband wordt verwezen naar HR 6 april 2012, NJ 2012, 233).
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres], die wordt bijgestaan door een gemachtigde, wist dat zij nog niet had voldaan aan het vonnis en zij op voorhand moest begrijpen dat haar vordering geen kans van slagen zou hebben hetgeen als misbruik van procesrecht en aldus onrechtmatig dient te worden aangemerkt.
Schade
4.2.2 De kantonrechter begrijpt uit de stelling van [gedaagden] dat zij vanwege het onrechtmatig handelen van [eiseres] schade ad US$ 2.000,- hebben geleden, zijnde kosten voor het inschakelen van een advocaat voor juridische bijstand. [Eiseres] weerspreekt zulks en voert daartoe aan dat ons rechtssysteem geen verplichte procesvertegenwoordiging kent. De kantonrechter gaat voorbij aan dit verweer, omdat vaststaat dat [gedaagden] vanwege het onrechtmatig handelen van [eiseres] op stel en sprong een advocaat in de arm hebben genomen om zich juridisch te doen bijstaan. De kantonrechter constateert dat [gedaagden] geen bescheiden hebben overgelegd waaruit de hoogte van het gevorderde bedrag blijkt. Dit, ondanks het feit dat [eiseres] de hoogte van het gevorderde bedrag heeft weersproken. Daar duidelijk is dat [gedaagden] wel bijstand van een advocaat hebben gehad en aannemelijk is dat zij kosten hiervoor hebben gemaakt, zal de kantonrechter de door hun gevorderde voorziening toewijzen tot een bedrag van SRD 7.000,-.
Proceskosten
4.2.3 [eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
5. De beslissing in conventie en in reconventie
De kantonrechter in kort geding:
5.1 In conventie
5.1.1 Weigert de gevorderde voorzieningen.
5.1.2 Veroordeelt [eiseres] in de proceskosten die aan de zijde van [gedaagden] zijn gevallen en tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil.
5.2 In reconventie
5.2.1 Veroordeelt [eiseres] om bij wege van voorschot aan [gedaagden]. tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een schadebedrag ad SRD 7.000,- (Zevenduizend Surinaamse Dollar).
5.2.2 Verklaart hetgeen hiervoor onder 5.2.1 is beslist uitvoerbaar bij voorraad.
5.2.3 Veroordeelt [eiseres] in de proceskosten die aan de zijde van [gedaagden] zijn gevallen en tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil.
5.2.4 Weigert hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter in kort geding in het eerste kanton, mr. S.M.M. Chu, en ter openbare terechtzitting uitgesproken op donderdag 05 november 2020 te Paramaribo door de kantonrechter in kort geding in het eerste kanton, mr. A.C. Johanns, in aanwezigheid van de griffier.