- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-194187
- Uitspraakdatum 08 oktober 2020
- Publicatiedatum 10 maart 2021
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Kort geding – Uitgangspunt van de kantonrechter is het in H.R. 22 april 1983, NJ 1984, no. 145, ontwikkelde Ritzen/Hoekstra criterium tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis. Dit criterium houdt in dat de kantonrechter in kortgeding de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts kan schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant, in casu gedaagde, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde, in casu eiser, die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan.
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. No. 19-4187
08 oktober 2020
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[EISER],
wonende in [land], verblijfhoudende aan [adres 1] te [stad],
eiser,
gemachtigde: mr. M.A. Guman, advocaat,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende aan [adres 2] te [stad],
gedaagde,
gemachtigde: mr. D. Moerahoe, advocaat.
1. Het verloop van het proces
1.1 Dit blijkt uit de volgene processtukken en – handelingen:
- het inleidend verzoekschrift dat op 01 november 2019 op de griffie der kantongerechten is ingediend, met producties;
- de conclusie van eis die mondeling is genomen op 01 november 2019;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- de rolbeschikking d.d. 06 februari 2020;
- de conclusie tot overlegging van een fotokopie van de kwitantie van betaling van het vastrecht.
1.2 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. De feiten
2.1 Gedaagde heeft op 14 maart 2019 een vordering tot ontruiming tegen eiseres ingesteld in de kort gedingzaak bekend onder A.R. No. 19-0997. Het betreft de ontruiming van de woning staande en gelegen aan [adres 1] te Paramaribo.
2.2 In de hiervoor vermelde zaak is tegen eiseres (toen gedaagde) verstek verleend. De kantonrechter in het eerste kanton heeft op 09 mei 2019 de vordering van gedaagde (toen eiser) toegewezen, waarbij eiseres (toen gedaagde) bij verstek is veroordeeld tot ontruiming van de woning, welke ontruiming binnen een maand na de uitspraak zou moeten geschieden. Het verstekvonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De kantonrechter is tot deze veroordeling gekomen op grond van de volgende overweging: “De gevraagde voorziening komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat zij zal worden toegewezen.”
2.3 Gedaagde heeft op 06 september 2019, vanwege een schrijffout in het dictum van het verstekvonnis, in de kort gedingzaak bekend onder A.R. No. 19-3508 een vordering tot rectificatie van het verstekvonnis bij de kantonrechter ingediend. Ook in deze zaak is verstek tegen eiser verleend en is bij verstekvonnis van de kantonrechter in het eerste kanton d.d. 11 september 2019 de vordering tot rectificatie toegewezen, hierna aangeduid als het rectificatie vonnis.
2.4 Gedaagde heeft zowel het verstekvonnis als het rectificatievonnis aan eiseres doen betekenen, en wel bij exploot van een deurwaarder d.d. 14 oktober 2019, no. 92.
2.5 Eiseres heeft op 25 oktober 2019 middels het indienen van een verzoekschrift bij de kantonrechter in het eerste kanton het rechtsmiddel van verzet tegen zowel het verstekvonnis als het rectificatievonnis aangewend.
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 Eiseres vordert dat de kantonrechter in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,:
a) opschort, althans schorst de executie van het verstekvonnis, totdat in de zaak bij een in kracht van gewijsde gegane vonnis een beslissing is gegeven;
b) gedaagde verbiedt enige daad van executie te plegen m.b.t. het vestekvonnis, onder verbeurte van een dwangsom van SRD 100.000,- voor iedere keer dat gedaagde in strijd mocht handelen met het door de kantonrechter uit te spreken vonnis;
c) één of meer beslissingen te geven zoals het de kantonrechter geraden voorkomt.
3.2 Eiseres legt, tegen de achtergrond van de feiten vermeld onder 2, aan het gevorderde ten grondslag dat het verstekvonnis en rectificatievonnis apert onjuist zijn dan wel op een feitelijke en juridische misslag rusten. Daartoe stelt zij onder meer het volgende:
- zij heeft de woning op het perceel samen met wijlen haar echtgenoot, [naam], die een halfbroer van gedaagde was, met toestemming van de overige erfgenamen gebouwd;
- zij is eigenaresse van de woning, omdat de overige erfgenamen met haar zouden hebben afgesproken dat het stuk perceel waarop de woning is gebouwd in eigendom aan eiseres zou worden overgedragen;
- gedaagde maakt misbruik van procesrecht, omdat eiseres sedert het jaar 2007 de woning op het perceel heeft gebouwd en gedaagde toentertijd geen stappen heeft ondernomen om de bouw stop te zetten.
3.3 Gedaagde heeft verweer gevoerd. De kantonrechter komt op dit verweer, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.
4. De beoordeling
4.1 Het spoedeisend belang blijkt uit de stellingen en de aard van de vordering zelf, in het bijzonder uit het feit dat met de betekening van het verstekvonnis gedaagde reeds is aangevangen met de executie van het verstekvonnis. Daarom is eiseres in het kort geding ontvangen.
4.2 Uitgangspunt van de kantonrechter is het in H.R. 22 april 1983, NJ 1984, no. 145, ontwikkelde Ritzen/Hoekstra criterium tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis. Dit criterium houdt in dat de kantonrechter in kortgeding de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts kan schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant, in casu gedaagde, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde, in casueiser, die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.3 De kantonrechter stelt voorop dat in het hiervoor aangehaalde arrest sprake is van een op tegenspraak gewezen vonnis, terwijl in de onderhavige zaak tussen partijen sprake is van een verstekvonnis waarbij de vordering tot ontruiming is toegewezen doch neemt dit niet weg dat de hiervoor vermelde criteria van toepassing zou kunnen zijn op de tenuitvoerlegging van verstekvonnissen.
Zoals dat gangbaar is bij verstek gewezen vonnissen, worden vorderingen in beginsel toegewezen indien deze de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen en wordt enkel rekening gehouden met de door de eisende partij aan diens vordering ten grondslag gelegde stellingen. In het geval van eiseres was de kantonrechter toen dus niet op de hoogte van de verweren die eiser thans in kort geding en – zoals dat uit het verzetrekest blijkt – ook in verzet voert.
4.4 Eiseres heeft feiten en of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten op grond waarvan klaarblijkelijk aan haar zijde een noodtoestand zal ontstaan.
De kantonrechter begrijpt ook uit de stellingen van eiseres dat zij zich erop beroept dat gedaagde misbruik maakt van zijn bevoegdheid tot executie, welke tenuitvoerlegging eveneens een noodtoestand aan haar zijde zal doen ontstaan. Naar het oordeel van de kantonrechter kan van misbruik sprake zijn in het geval waarin de tenuitvoerlegging plaatsvindt op basis van een verstekvonnis en er rekening moet worden gehouden met de serieuze mogelijkheid dat de kantonrechter eiseres niet zou hebben veroordeeld, indien eiseres in de procedure die heeft geleid tot het verstekvonnis was verschenen en de in de onderhavige zaak aangedragen stellingen als verweer had aangevoerd.
Op voorhand valt geenszins uit te sluiten dat de stellingen van eiseres die als verweren kunnen worden aangemerkt in de verzetprocedure doel kunnen treffen. De kantonrechter is daarom van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een situatie die misbruik van bevoegdheid oplevert. De kantonrechter neemt hierbij ook het hierna volgende in overweging. Wijlen de echtgenoot van eiseres was een halfbroer van gedaagde. Het perceel waarop de in het geding zijnde woning staat betreft een boedelperceel en lijkt het de kantonrechter onwaarschijnlijk dat eiseres tezamen met wijlen haar echtgenoot zonder toestemming van de overige erfgenamen of de erflater de woning heeft gebouwd. Bovendien is gesteld noch gebleken dat de erfgenamen, inclusief gedaagde, stappen hadden ondernomen om de bouw van de woning door eiseres en wijlen haar echtgenoot te doen stopzetten. Vanuit dat licht bekeken en het feit dat eiseres reeds verzet heeft aangewend, valt niet in te zien waarom gedaagde de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis niet kan aanhouden. Dit, temeer daar geenszins is gebleken dat gedaagde de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik waar tegenover staat dat de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis gedurende de behandeling van de verzetprocedure wel een noodtoestand aan de zijde van eiseres zal doen ontstaan. De noodtoestand zal daarin bestaan dat eiseres de woning die zij volgens haar stelling met toestemming van de overige erfgenamen heeft gebouwd inclusief haar investeringen daarin zal kwijtraken. Deze belangenafweging dient daarom in het voordeel van eiseres uit te vallen. Om die reden en ervan uitgaande dat gedaagde vanwege het onderhavige proces een pas op de plaats heeft gemaakt met de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis, zullen de gevorderde voorzieningen onder a en b worden toegewezen zoals hierna in de beslissing vermeld.
4.5 Eveneens komt voor toewijzing in aanmerking de medegevorderde dwangsom, welke dwangsom als pressiemiddel eenmalig zal worden gekoppeld aan de gevorderde voorziening onder b.
4.6 De overige stellingen en weren van partijen behoeven geen bespreking, omdat die tot geen andere uitkomst in de onderhavige zaak zullen leiden.
4.7 Gedaagde zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Deze omvatten tot de dag van de uitspraak: het vastrecht ad SRD 50,- en de kosten voor oproep per exploot van een deurwaarder ad SRD 400,-.
5. De beslissing
De kantonrechter in kort geding:
5.1 Schort op de executie van het vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton d.d. 09 mei 2019, bekend onder A.R. No. 19-0997, gelijk zij luidt na verbetering bij vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton d.d. 11 september 2019 onder A.R. No. 19-3508, totdat in de zaak bij een in kracht van gewijsde gegane vonnis een beslissing is gegeven.
5.2 Verbiedt gedaagde enige daad van executie te plegen met betrekking tot het vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton d.d. 09 mei 2019, bekend onder A.R. No. 19-0997, gelijk zij luidt na verbetering bij vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton d.d. 11 september 2019 onder A.R. No. 19-3508, onder verbeurte van een eenmalige dwangsom ad SRD 1.000.000,- (Eenmiljoen Surinaamse Dollar).
5.3 Verklaart hetgeen onder 5.1 en 5.2 is beslist uitvoerbaar bij voorraad.
5.4 Veroordeelt gedaagde in de proceskosten aan de zijde van eiseres zijn gevallenen tot aan de dag van de uitspraak zijn begroot op SRD 450,- (Vierhonderd en Vijftig Surinaamse Dollar).
5.5 Weigert hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen en ter openbare terechtzitting uitgesproken op donderdag 08 oktober 2020 te Paramaribo door de kantonrechter in kort geding in het eerste kanton, mr. S. M.M. Chu, in tegenwoordigheid van de griffier.