SRU-K1-2020-54

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-200170
  • Uitspraakdatum 08 oktober 2020
  • Publicatiedatum 22 maart 2021
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Eisers vorderen de opheffing en doorhaling van het door gedaagde gelegde executoriale beslag. De kantonrechter gelast de opheffing en doorhaling van het beslag.

Uitspraak

KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON

A.R. No. 20-0170
08 oktober 2020

Vonnis in kort geding in de zaak van:

[eiser 1],
[eiser 2],
beiden wonende in [land], domicilie kiezende aan de Julianastraat no. 63 te Paramaribo bij N.V. 4 Justice Advocaten,
eisers,
gemachtigde: mr. E. Van der Hilst, advocaat,

tegen

[gedaagde],
wonende aan de [adres] [plaats]in [land],
gedaagde,
gemachtigde: mr. Gail A.T.T. Sitaram, advocaat.

1.Het verloop van het proces
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:

  • het inleidend verzoekschrift dat met producties op 16 januari 2020 op de Griffie der Kantongerechten is ingediend;
  • de conclusie van eis die is genomen op 06 februari 2020;
  • de conclusie van antwoord, met productie;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek.

1.2.De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2. De feiten
2.1 Bij vonnis van de kantonrechter d.d. 22 januari 2002 in de zaak tussen partijen bekend onder A.R. No. 20-3163, hierna aangeduid als het vonnis, zijn eisers in reconventie veroordeeld om aan gedaagde te betalen de som ad. US$ 107.455,- naar de koers van de betaaldag.
2.2 Eisers hebben blijkens het exploot van 18 december 2008 no. [nummer 1] van de deurwaarder, T. Jhagroe, op grond van het vonnis executoriaal beslag doen leggen op het hierna omschreven aan eisers in eigendom toebehorend onroerend goed: “het perceel gelegen aan de [straat], bekend als N.W. letter D nummer 9”.
Het proces-verbaal van beslaglegging is op 20 december 2002 overgeschreven in register D deel 66 onder [nummer 2].
2.3 Op 05 november 2014 heeft gedaagde zijn vordering voortvloeiend uit het vonnis gecedeerd aan Stichting Viamonte, hierna te noemen de Stichting.
Blijkens het exploot van de deurwaarder, R. Bhoelan, d.d. 09 april 2015 no. 301 heeft gedaagde de cessie op de hiervoor vermelde datum aan eisers doen betekenen.
2.4 De Stichting heeft vanwege de cessie uit hoofde van het vonnis executoriaal beslag doen leggen op hetzelfde onroerend goed als vermeld onder 2.2, welk beslag was overgeschreven op 09 juni 2016 in register D deel 84 onder [nummer 3] .
2.5 Op 27 augustus 2019 hebben eisers de volledige schuld die voortvloeide uit het vonnis en welke aan de Stichting was gecedeerd aan de Stichting voldaan, voor welke betaling de Stichting kwijting aan eisers heeft verleend. Vanwege de betaling van de volledige schuld is het door de Stichting gelegde executoriale beslag opgeheven.
2.6 Het door gedaagde gelegde executoriale beslag van 18 december 2002 is tot op heden op het onroerend goed blijven rusten.

3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 Eisers vorderen dat de kantonrechter in kort geding, de opheffing en doorhaling gelast van het door gedaagde gelegde executoriale beslag.
3.2 Eisers leggen, tegen de achtergerond van de feiten vermeld onder 2, dat het beslag geen enkele grondslag meer heeft.
3.3 Gedaagde heeft verweer gevoerd. De kantonrechter komt op dit verweer, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.

4. De beoordeling
4.1 Eisers stellen als spoedeisend belang dat zij het onroerend goed hebben verkocht en overgedragen met het beslag, onder voorwaarde dat gedaagde het beslag binnen 6 maanden na de datum van indiening van de onderhavige vordering zou opheffen.
Gedaagde weerspreekt het door eisers gestelde spoedeisend belang en concludeert op basis hiervan dat eisers niet ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering.
In dat licht voert hij aan dat eisers sedert de uitspraak van het gewezen vonnis d.d. 15 augustus 2005 in de zaak bekend onder A.R. No. 02-1237 hebben stilgezeten. Tevens beroept gedaagde zich in dat licht op het nieuwe procesreglement van Unit Kort Geding dat de vordering tot opheffing van het beslag op een onroerend goed niet valt onder de categorie spoed.
In reactie op het bovenstaande verweer blijven eisers in hun stellingen volharden, waarbij zij nader onderbouwen dat het spoedeisend belang ligt in het feit dat zij het onroerend goed noodgedwongen hebben moeten verkopen en overdragen met het door gedaagde gelegde beslag en hun een vordering van de koper te wachten staat indien zij niet ervoor zorg dragen dat het bedoelde beslag wordt opgeheven. Hiertegenover staat dat gedaagde bij conclusie van dupliek is blijven persisteren in het verweer, zonder nader in te gaan op de gemotiveerde stellingen van eisers. Derhalve acht de kantonrechter het door eisers gestelde spoedeisend belang voldoende aannemelijk, zodat het verweer van gedaagde wordt verworpen en eisers worden ontvangen in het kort geding. Bovendien betreft het in casu een executoriale beslaglegging hetgeen reeds een indicatie geeft dat er executie dreigt en het spoedeisend belang reeds hierin besloten ligt.
4.2 De kern van het geschil betreft de beantwoording van de vraag of de grondslag van de beslaglegging is komen weg te vallen.
Gedaagde werpt op dat hij er niet van op de hoogte is wat de Stichting na de cessie allemaal precies heeft gedaan. Wat gedaagde met dit verweer beoogt is niet duidelijk voor de kantonrechter. Voor zover gedaagde met dit verweer beoogt op te werpen dat hij vanwege het vonnis nog een vordering op eisers heeft en uit dien hoofde het door hem gelegde executoriaal beslag op het onroerend goed gehandhaafd dient te worden, slaagt gedaagde naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter de plank mis.
Met de betekening van de cessie door de cessionaris, zijnde de Stichting, aan eisers heeft slechts de Stichting de bevoegdheid om de aan haar gecedeerde vordering van eisers te innen. Uit de inhoud van de ten processe door eiseres overgelegde producties, die niet van valsheid zijn beticht, leidt de kantonrechter onomstotelijk vast dat eisers de vordering uit hoofde van het vonnis volledig aan de Stichting hebben voldaan. Nu gedaagde vanaf het moment van de betekening van de cessie aan eisers niet meer de bevoegdheid heeft om de vordering voortvloeiend uit het vonnis van eisers te innen en eisers de vordering na de betekening volledig aan de Stichting hebben voldaan, is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter de grondslag voor het blijven handhaven van het door gedaagde gelegde executoriale beslag komen weg te vallen. Simpelweg, omdat eisers na de betekening bevrijdend aan de cessionaris, zijnde de Stichting, hebben betaald.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de voorlopige slotsom dat gedaagde met het blijven handhaven van de beslaglegging misbruik maakt van diens bevoegdheid tot executie. Daar zulks grond oplevert tot opheffing van het gelegde executoriale beslag, zal de gevorderde voorziening als gegrond worden toegewezen.
4.3 Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Deze omvatten tot de dag van de uitspraak het vastrecht ad SRD 50,- en de kosten voor oproep per exploot van een deurwaarder ad SRD 350,-.

5. De beslissing
De kantonrechter in kort geding:
5.1 Heft op en gelast de doorhaling van het door gedaagde bij exploot no. [nummer 1] van de deurwaarder T. Jhagroe d.d. 18 december 2002 gelegde executoriaal beslag, overgeschreven op 20 december 2002 in register D deel 66 onder [nummer 2] op het erf gelegen aan de [straat,] bekend als N.W. Letter D nummer 9.
5.2 Verklaart hetgeen onder 5.1 is beslist uitvoerbaar bij voorraad.
5.3 Veroordeelt gedaagde in de proceskosten die aan de zijde van eisers zijn gevallen en tot aan de uitspraak zijn begroot op SRD 400,- (Vierhonderd Surinaamse Dollar).

Dit vonnis is gewezen en ter openbare terechtzitting uitgesproken op donderdag 08 oktober 2020 te Paramaribo door de kantonrechter in kort geding in het eerste kanton, mr. S.M.M.Chu, in aanwezigheid van de griffier.