- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-190574
- Uitspraakdatum 06 augustus 2020
- Publicatiedatum 06 april 2021
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Kort geding. Opheffen cons beslag.
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. No. 19-0574
06 augustus 2020
Vonnis in kort geding in de zaak van:
A. [eiser sub A],
B. [eiser sub B], echtelieden,
beiden wonende aan de [adres] te [stad],
eisers, hierna gezamenlijk te noemen de echtelieden,
gemachtigde:mr. C.A.F. Meijnaar, advocaat,
tegen
BOEDEL- EN ONROEREND GOED CONSULTANTS N.V. (afgekort BOCON N.V.),|
gevestigd en kantoorhoudende aan de Indirah Ghandiweg no. 703 in het district Wanica,
gedaagde, hierna te noemen de NV,
gemachtigde: mr. E.C.M. Hooplot, advocaat.
- Het verloop van het proces
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en –handelingen:
- het inleidend verzoekschrift dat met de producties op15 februari 2019 op de Griffie der Kantongerechten is ingediend;
- de conclusie van eis die mondeling is genomen op 21 februari 2019;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
- De feiten
2.1 Blijkens de exploten van de deurwaarder bij het Hof van Justitie, C.N. Sitaram, d.d. 22 januari 2019, no’s 25,26,27 en 28, heeft de NV ten behoeve van zichzelf en ten laste van de echtelieden conservatoir derdenbeslag doen leggen op de gelden van de echtelieden onder respectievelijk de Surinaamsche Bank N.V., de Hakrinbank N.V., de Republic Bank Suriname N.V. en de Surichange Bank N.V.Het gelegde beslag dient ter verzekering tot betaling van een vermeende schadebedrag ad € 90.000,- door de echtelieden aan de N.V.
De NV heeft de echtelieden van deze beslagleggingen mededeling gedaan bij exploot van de deurwaarder C.N. Sitaram d.d. 24 januari 2019 no. 31.
2.2 Voor het doen leggen van het hiervoor bedoelde beslag heeft de NV toestemming van de kantonrechter verkregen bij beschikking
d.d. 14 januari 2019, na een door haar daartoe ingediend verzoekschrift. De NV heeft aan haar verzoek tot het verkrijgen van toestemming het hierna volgende ten grondslag gelegd:
- de echtelieden hadden op 21 augustus 2007 conservatoir beslag doen leggen op aan de NV in eigendom toebehorende onroerend goederen, en wel tot verhaal van een vordering ad Euro 79.882,- die de echtelieden op de NV meenden te hebben;
- de echtelieden wisten dat de kernactiviteit van de NV is het verkavelen van de onroerende goederen en doorverkopen van de kavels in huurkoop en/of contant aan derden;
- doordat de NV vanwege de beslaglegging genoodzaakt werd jegens haar kopers wanprestatie te plegen en zij als gevolg hiervan schade leed, had zij om haar schade te beperken het verzoek aan de kantonrechter gedaan om het door de echtelieden gelegde beslag op te heffen;
- de kantonrechter had bij vonnis in kort geding d.d. 14 februari 2008 de gelegde beslagen op grond van vormfouten opgeheven; de echtelieden die dit hadden zien aankomen hebben hangende dat geding op 29 januari 2008 opnieuw conservatoir beslag doen leggen op de onroerende goederen;
- doordat de kopers bleven aandringen op de levering van hun kavels, heeft de NV eerst via de notaris aan de echtelieden garantie aangeboden tegen opheffing van dit beslag, welke garantie door de echtelieden is afgewezen;
- nadien heeft de NV op 16 juni 2008 aan de echtelieden een bankgarantie ad Euro 80.000,- doen toekomen, opdat de beslagen konden worden opgeheven;
- bij vonnis van de kantonrechter d.d. 08 juni 2010 (A.R. No. 07-5344) is de vordering tot van waardeverklaring van het gelegde beslag ten aanzien van één van de echtelieden afgewezen en is de ander niet ontvankelijk verklaard in de vordering. Vervolgens hebben de echtlieden hoger beroep tegen dit vonnis aangetekend;
- in het jaar 2013 heeft de NV aan de echtelieden het verzoek gedaan de bankgarantie terug te geven in afwachting op de beslissing in hoger beroep;
- de echtelieden hebben geweigerd de bankgarantie af te geven. In hoger beroep is de vordering van de echtelieden tegen de NV afgewezen;
- als gevolg van dit beslag heeft de NV schade geleden ad Euro 82.200,- en
SRD 861,-, omdat zij tot aan de teruggave van de garantie aan de bank over het bedrag 0,05% aan provisie per kwartaal oftewel per jaar Euro 1600,- dient te betalen en zij over de als contra-garantie geblokkeerde bedrag een renteverlies leed van minimaal 6% per jaar; - de echtelieden zijn aansprakelijk voor de door de NV geleden schade, omdat zij de afgifte van de bankgarantie van de NV hebben afgedwongen door misbruik te maken van knellende en onweerstaanare omstandigheden waaronder de NV was komen te verkeren.
- De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 De echtelieden vorderen dat de kantonrechter in kort geding, bij vonnisuitvoerbaar bij voorraad,:
- de opheffing gelast van de gelegde conservatoir derdenbeslagen bij de deurwaardersexploten d.d. 22 januari 2019 met de nummers 25, 26, 27 en 28, alle afkomstig van de deurwaarder bij het Hof van Justitie, C.N. Sitaram, ten verzoeke van de NV onder de Surinaamsche Bank N.V. en de Handels-, Krediet- en Industrie Bank N.V. (Hakrinbank N.V.), Republic Bank (Suriname) N.V. en Surichange bank N.V op alle gelden en/of geldswaarden die zij aan de echtelieden verschuldigd zijn of mochten worden.
Mede is gevorderd veroordeling van de NV in de proceskosten.
3.2 De echtelieden leggen aan hun vordering ten grondslag dat de gelegde conservatoirderdenbeslagenonrechtmatig zijn geschied en vexatoir zijn. Daartoe stellen zij, tegen de achtergrond van de feiten vermeld onder 2, onder meer het volgende:
- zij hebben het beslag gelegd niet met het oogmerk om de NV te schaden, maar slechts omdat zij meenden dat zij een vordering op de NV hadden. Zij zijn daarom geen schade aan de NV verschuldigd;
- zij zijn de kosten die de NV heeft gemaakt voor de bankgarantie niet verschuldigd, omdat zij destijds geen misbruik van recht hebben gemaakt.
De echtelieden stellen als spoedeisend belang dat zij gepensioneerden zijn en zij vanwege het beslag niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien.
3.3 Gedaagde heeft verweer gevoerd. De kantonrechter komt op dit verweer, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.
- De beoordeling
4.1 De NV weerspreekt dat de echtelieden een spoedeisend belang hebben, omdat zij geen beslag heeft doen leggen op het pensioen van eisers. Eisers kunnen dus vrijelijk over hun pensioen beschikken, waardoor de voorziening in hun levensonderhoud niet in het gedrang is. Voorts voert de NV aan dat zij inmiddels op 4 februari 2019 het ten laste van eisers onder de Hakrinbank NV en de Republic Bank (Suriname) NV gelegd beslag heeft opgeheven.
In reactie op dit verweer blijven de echtelieden volharden in hun stelling dat zij een spoedeisend belang hebben, omdat zij al geruime tijd de zeventig jaar gepasseerd zijn en vanwege het beslag niet kunnen beschikken over hun spaartegoeden om op een adequate wijze in hun levensonderhoud te voorzien en hun betalingsverplichtingen jegens derden te voldoen. Zij stellen verder dat zij er geen kennis van dragen dat de NV de gelegde beslagen onder de Hakrinbank NV en Republic Bank (Suriname) NV reeds had opgeheven en dat de NV de beslagen kennelijk heeft opgeheven, omdat zij er hoogstwaarschijnlijk kennis van draagt dat de echtelieden niet bankieren bij deze bankinstellingen.
Bij conclusie van dupliek blijft de NV volharden in het verweer dat de echtelieden geen spoedeisend belang hebben en voert daartoe verder aan dat het haar bekend is dat de man als gepensioneerde staf-medewerker van de Shell een ruim en waardevast pensioen heeft en zij daarop geen beslag heeft gelegd. Voorts voert zij aan dat de echtelieden geen inzicht in hun financiele situatie noch inlichtingen over de omvang van hun pensioen hebben verstrekt, waaruit blijkt dat zij hun spaartegoeden nodig hebben.
De kantonrechter gaat voorbij aan hetgeen de NV bij conclusie van dupliek heeft aangevoerd, omdat de echtelieden hierop niet hebben kunnen reageren. Al hetgeen de echtelieden bij conclusie van repliek verder hebben aangevoerd, maken het voor de kantonrechter voldoende aannemelijk dat zij nog een spoedeisend belang hebben bij de onderhavige vordering. Om die reden worden zij nog ontvangen in het kort geding.
4.2 Allereerst ligt ter beantwoording de vraag of de echtelieden aansprakelijk zijn voor de schade die de NV meent te hebben geleden als gevolg van de door de echtelieden gelegde conservatoir beslagen, die achteraf onterecht bleken te zijn geschied.
Ter beantwoording van de hiervoor gestelde vraag dient voor de kantonrechter als richtsnoer het arrest van de Hoge Raad 15 april 1965, NJ 1965, no. 331.
De echtelieden beroepen zich erop dat zij, gelet op de overweging onder 4.2 van het tussen partijen gewezen vonnis van kantonrechter d.d. 16 oktober 2014 in de zaak bekend onder A.R. No. 13-2703, de kosten die de NV voor de bankgarantie heeft gemaakt niet verschuldigd zijn, omdat zij dit niet met elkaar zijn overeengekomen. Volgens hun betoog is de door de NV aan hen verstrekte bankgarantie tot opheffing van het destijds gelegd conservatoir beslag gebaseerd op een overeenkomst en diende de NV in het kader van het verbintenissenrecht met de echtelieden te zijn overeengekomen dat zij, indien hun vordering werd afgewezen, de gemaakte kosten van die bankgarantie zouden moeten betalen. In dat licht beroepen zij zich op overweging 4.2 in het hiervoor vermelde vonnis, welke onder meer als volgt luidt: “naar het oordeel van de kantonrechter strekt een bankgarantie weliswaar net als een conservatoir beslag tot zekerheid, maar is overigens geheel van een andere aard dan een conservatoir beslag. Een bankgarantie berust immers op een overeenkomst. Nu partijen tegen opheffing van het beslag door gedaagden een regeling hebben getroffen die erop neerkomt dat eisers een bankgarantie doet stellen ten behoeve van gedaagden, is de Kantonrechter van oordeel dat alleen een uitspraak, waarbij afwijzend wordt beslist op de vordering van gedaagde en die in kracht van gewijsde is gegaan, de bankgarantie kan doen vervallen. Dit betekent dat eisers slechts binnen de mogelijkheden die het overeenkomstenrecht biedt, kan ontkomen aan de gevolgen van de door haar getroffen regeling.”
Naar het oordeel van de kantonrechter gaat het beroep van de echtelieden op bovenstaande stelling niet op, en wel op grond van de hierna volgende overwegingen.
Uitgangspunt in het eerder vermeld arrest is dat een beslagene er verzekerd van moet kunnen zijn dat de beslaglegger, in geval diens vordering waarvoor beslag is gelegd wordt afgewezen, hem de door het beslag veroorzaakte schade vergoedt, omdat alleen dan gerechtvaardigd kan worden geacht dat ter verzekering van een vordering waarvan het bestaan in rechte nog niet is vastgesteld, conservatoir beslag wordt gelegd en daardoor aan anderen het vrije beschikkingsrecht over hun eigendommen wordt ontnomen. Een beslaglegger handelt daarbij voor eigen risico, in die zin dat hij, bijzondere omstandigheden daargelaten, de door het beslag veroorzaakte schade dient te vergoeden, ook indien niet gezegd kan worden dat hij bij het leggen van het beslag lichtvaardig heeft gehandeld. Tot die schade kunnen behoren de kosten van een ter opheffing van het beslag afgegeven bankgarantie.
Vaststaat dat de vordering die de echtelieden op de NV meenden te hebben op basis waarvan zij beslag op de onroerende goederen van de NV hadden gelegd zowel in eerste aanleg als in hoger beroep zijn afgewezen, zodat de echtelieden naar analogie van het hiervoor vermeld arrest aansprakelijk zijn voor de schade die de NV meent te hebben geleden als gevolg van die beslaglegging. Het is dus geen vereiste dat de beslagene met de beslaglegger zou moeten zijn overeengekomen dat de beslagene de gemaakte kosten van de bankgarantie zou moeten vergoeden indien de vordering van de beslagene zou zijn afgewezen.
4.3 Thans ligt ter beoordeling de beantwoording van de vraag of er gronden zijn tot opheffing van de gelegde derdenbeslagen die nog rusten onder De Surinaamsche Bank NV en de Surichange Bank NV. In dat licht stelt de kantonrechter het volgende voorop. Volgens artikel 596 lid 1 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt, of indien behoorlijke zekerheid is gesteld voor of betaling heeft plaatsgehad van de som voor welke het beslag gelegd is. Dit brengt blijkens HR 14 juni 1996, NJ 1997/481 mee, dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen in de kortgedingprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is. Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.
4.4 Niet in geschil is, dat de NV ter opheffing van de gelegde beslagen en ter bespreking van haar schade vanwege de beslaglegging een bankgarantie heeft gegeven. In dat licht rijst de vraag of de NV kosten heeft gemaakt bij het afgeven van de bankgarantie. Het is een feit van algemene bekendheid dat er kosten zijn verbonden bij het verstrekken van een bankgarantie. De echtelieden hebben het tegendeel hiervan niet aannemelijk kunnen maken, waaruit volgt dat zij de ondeugdelijkheid van de door de NV gepretendeerde vordering niet aannemelijk hebben gemaakt. Op grond hiervan gaat het beroep van de echtelieden op misbruik van beslagrecht door de NV niet op.
4.5 De echtelieden hebben geen zekerheid aangeboden tot opheffing van de overige beslagen, zodat het belang van de NV bij handhaving van het beslag zwaarder dient te wegen dan het belang van de echtelieden bij opheffing van de twee nog rustende derdenbeslagen onder de Surinaamsche Bank NV en de Surichange Bank NV. Hieruit volgt dat de gevorderde voorziening zal worden geweigerd.
4.6 De overige stellingen en weren van partijen die niet relevant worden geacht voor een beslissing in de onderhavige zaak,zullen buiten beschouwing worden gelaten. Dit, omdat die tot geen ander uitkomst in de onderhavige zaak zullen leiden.
4.7 De echtelieden zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
- De beslissing
De kantonrechter in kort geding:
5.1 Weigert de gevorderde voorzieningen.
5.2 Veroordeelt de echtelieden in de proceskosten die aan de zijde van de NV zijn gevallen en tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen de kantonrechter in kort geding in het eerste kanton, mr. S.M.M. Chu, en ter openbare terechtzitting uitgesproken op donderdag 06 augustus 2020 te Paramaribo door de kantonrechter in kort geding in het eerste kanton, mr. A.C. Johanns, in aanwezigheid van de griffier.