- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-203082
- Uitspraakdatum 03 december 2020
- Publicatiedatum 23 maart 2021
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Kort geding. Opheffing conservatoir beslag. Gedaagde heeft geen enkel te respecteren belang om de gelegde conservatoir derdenbeslagen onder de bankinstellingen te blijven handhaven. Daarom dienen de beslagleggingen als onrechtmatig te worden aangemerkt.
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. No. 20-3082
03 december 2020
Vonnis in kort geding in de zaak van:
ENTERTAINMENT GROUP OF THE GUYANA’S NV,
gevestigd aan de Kleine Waterstraat no. 09 te Paramaribo,
eiseres,
hierna te noemen:de NV,
gemachtigde: mr. A.E. Debipersad, advocaat,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende aan [adres] te [stad]
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. R.R. Lobo, advocaat.
1. Het verloop van het proces
In conventie en in reconventie
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:
- het in de onderhavige zaak tussen partijen gewezen en uitgesproken tussenvonnis d.d. 19 november 2020;
- de conclusie tot overlegging producties.
1.2 De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten in conventie en in reconventie
2.1 De NV exploiteert een hotel en casino. De NV is de werkgeefster van [gedaagde].
2.2 [Gedaagde] heeft door de deurwaarder, Aniel Sewgobind blijkens diens exploten allemaal gedateerd 28 september 2020 respectievelijk met de nummers 254, 255, 256, 257, 258, 259 en 260 (welke exploten als productie II bij het inleidend verzoekschrift zijn overgelegd) conservatoir derden beslag doen leggen op alle gelden en geldswaarden van de NV die zich onder de in de exploten genoemde bankinstellingen bevinden.
2.3 [Gedaagde] heeft, na een daartoe door haar ingediend verzoekschrift d.d. 03 augustus 2020 (dat als productie I bij het inleidend verzoekschrift is overgelegd), bij beschikking van de kantonrechter in het eerste kanton d.d. 21 september 2020 toestemming verkregen tot het mogen leggen van de beslagen als zekerheid tot betaling van een maximumbedrag van US$ 25.000,-.
2.4 [Gedaagde] heeft aan het verzoek tot het mogen leggen van de beslagen het volgende gesteld:
– zij maakt aanspraak op:
1) achterstallig vakantiegeld van 2015 tot en met 2018:
2) salaris van maart 2020 tot en met 22 april 2020;
3) vakantiegeld van januari 2020 tot en met 22 april 2020,
en
4) loon en vakantiegeld over de periode 22 april 2020 tot en met 22 oktober 2020,
welke bedragen in totaal zijn begroot op US$ 25.292,-.
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
In conventie en in reconventie
3.1 In conventie vordert de NV dat de kantonrechter in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I) de opheffing gelast van de door [gedaagde] gelegde conservatoir derdenbeslagen bij exploot van deurwaarder Anielkoemar Sewgobind die allemaal zijn gedateerd
28 september 2020 respectievelijk met de nummers: 254, 255, 256, 257, 258, 259 en 260 op de daarin vermelde bankinstellingen;
II) de opheffing gelast van het door [gedaagde] gelegde beslag bij exploot van deurwaarder Anielkoemar Sewgobind d.d 29 september 2020 no. 261 op de daarin vermelde roerende goederen ;
III) [Gedaagde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de NV te betalen het bedrag van SRD 41.276,-, zijnde de advocaatkosten, inclusief 8% omzetbelasting;
IV) [Gedaagde] veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2 In conventie legt de NV aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] een onrechtmatige daad jegens haar pleegt, omdat in casu tussen partijen een arbeidsgeschil bestaat en [gedaagde] tot de beslagleggingen is overgegaan zonder zich vooraf te wenden tot de Arbeidsinspectie. De gelegde beslagen zijn onrechtmatig en vexatoir. Daartoe stelt de NV, tegen de achtergrond van de feiten vermeld onder 2, het volgende:
- de NV heeft ter afwikkeling c.q. beëindiging van de dienstbetrekking tussen partijen aan [gedaagde] een lump sum ad SRD 54.000,- (zijnde 7 maanden x 50% van het maandelijks salaris ad SRD 1.5000,-) aangeboden tot betaling, doch heeft [gedaagde] dit aanbod afgewezen;
- na afwijzing van dit aanbod heeft [gedaagde] conservatoir derdenbeslag doen leggen op de bankrekeningen van de NV, terwijl [gedaagde] vanwege haar functie als manager er kennis van draagt dat de NV geen andere bankrekeningen beschikt;
- ondanks de NV een bankgarantie ter hoogte van een bedrag ad US$ 25.000,- aan [gedaagde] heeft aangeboden ter opheffing van de gelegde beslagen, wordt dit door [gedaagde] geweigerd;
- als gevolg van deze beslaglegging lijdt de NV schade, bestaande uit advocaatkosten ad SRD 41.276,-, om haar juridisch te doen bijstaan in de onderhavige zaak.
3.3 [Gedaagde] heeft verweer gevoerd. De kantonrechter komt op dit verweer, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.
3.4 In reconventie vordert [gedaagde] dat de kantonrechter in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a) de NV veroordeelt om bij wege van voorschot aan haar te voldoen de advocaatkosten ad SRD 12.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente ad 6% per jaar vanaf 14 oktober 2020 tot aan die der algehele voldoening;
b) de NV veroordeelt in de kosten van het geding.
3.5 In reconventie legt [gedaagde] aan haar vordering ten grondslag dat de NV haar onnodig in het onderhavige proces heeft betrokken, omdat zij toestemming van de kantonrechter heeft verkregen om de beslagen te mogen leggen. Als gevolg hiervan heeft zij een advocaat in de arm moeten nemen om haar juridisch te doen bijstaan. De NV is haar de in dit verband gemaakte advocaatkosten ad SRD 12.000,- verschuldigd.
3.6 In reconventie heeft de NV verweer gevoerd. De kantonrechter komt op dit verweer, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.
4. De beoordeling in conventie en in reconventie
4.1 In conventie
Tussenvonnis
4.1.1 De kantonrechter volhardt bij de inhoud van het tussen partijen gewezen en uitgesproken tussenvonnis d.d. 19 november 2020.
Gevorderde onder II
4.1.2 De NV is middels het hiervoor vermeld tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om het exploot van deurwaarder Anielkoemar Sewgobind d.d. 29 september 2020 no. 261, waarnaar zij in het inleidend verzoekschrift verwijst als productie III, alsnog ten processe over te leggen, en wel peremptoir. Dit, omdat – zoals onder 2.1 in het tussenvonnis is overwogen – de productie III waar de NV naar verwijst een exploot betreft met als datum 29 september 2020 met no. 262, welk exploot een mededeling inhoudt van de gelegde conservatoir derdenbeslagen onder de bankinstellingen gedaan door [gedaagde] aan de NV en niet een exploot inhoudende beslaglegging op roerende goederen van de NV en dat de kantonrechter bij het omspitten van het hele dossier geen exploot van beslaglegging op roerende goederen van de NV heeft aangetroffen.
Instede van het hiervoor vermeld exploot ten processe over te leggen, heeft de NV de exploten d.d. 28 september 2020 no. 254 tot en met no. 260 ten processe overgelegd. Nu de NV, ondanks daartoe voldoende in de gelegenheid te zijn gesteld, het bedoelde exploot niet ten processe heeft overgelegd als verificatie dat er conservatoir beslag op roerende goederen van de NV is gelegd, zal zij ter voorkoming van verdere stagnatie in het onderhavige proces niet meer in de gelegenheid worden gesteld het bedoelde exploot ten processe over te leggen en niet ontvankelijk worden verklaard in het gevorderde onder II. De kantonrechter zal zich daarom toespitsen op de conservatoir gelegde derdenbeslagen van welke beslagen de exploten wel in het procesdossier zijn aangetroffen, zijnde het gevorderde onder I.
Spoedeisend belang
4.1.3 De NV stelt als spoedeisend belang dat zij vanwege de beslagleggingen niet kan voldoen aan de salarissen van haar overige werknemers alsmede aan haar betalingsverplichtingen jegens derden. [Gedaagde] heeft het bovenstaande niet weerspoken, zodat het spoedeisend belang voldoende aannemelijk is voor de kantonrechter.
Toetsingscriteria bij opheffing conservatoir derdenbeslag
4.1.4 Ingevolge artikel 591 lid 1van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), welk artikel analoog kan worden toegepast op conservatoir derdenbeslagleggingen, dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt of indien behoorlijke zekerheid is gesteld voor of betaling heeft plaatsgehad van de som voor welke het beslag gelegd is.
Het door [gedaagde] ingeroepen recht
4.1.5 De kantonrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is of de NV salaris is verschuldigd aan [gedaagde], doch bestaat tussen hen een geschil over de hoogte van het verschuldigde bedrag, waaronder de hoogte van het maandelijks loon. Zo stelt de NV zich op het standpunt dat het maandelijks door [gedaagde] genoten loon
SRD 1.5000,- bedraagt, terwijl [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat het maandelijks door haar genoten loon US$ 3.000,- bedraagt. Ter staving van hun standpunten hebben partijen elk producties ten processe overgelegd. Daar de producties, twee loonslips die de NV heeft overgelegd en 3 vouchers die [gedaagde] heeft overgelegd, de kantonrechter onvoldoende houvast bieden om te kunnen concluderen wat de hoogte van het tussen partijen overeengekomen maandelijks loon is en zij in hun standpunten blijven volharden, zullen zij dit geschilpunt in bodemprocedure dienen te beslechten.
4.1.6 Zoals reeds hiervoor onder 4.1.5 is overwogen is tussen partijen niet in geschil dat de NV salaris aan [gedaagde] verschuldigd is, zodat niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door [gedaagde] ingeroepen recht is gebleken.
Behoorlijke zekerheid
4.1.7 De NV heeft ter staving van haar stelling dat zij aan [gedaagde] een bankgarantie heeft aangeboden een fotokopie hiervan ten processe overgelegd. De kantonrechter constateert dat [gedaagde] niet is ingegaan op deze stelling van de NV en de ter zake door de NV ten processe overgelegde productie, zodat deze stelling als niet weersproken en voldoende onderbouwd vaststaat. De kantonrechter leidt uit de inhoud van de door de NV ten processe overgelegde bankgarantie gedateerd 01 oktober 2020, met als kopstuk “procesgarantie”, af dat deze is gegeven tot het beloop van het bedrag ad US$ 25.000,-. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag waarvoor [gedaagde] toestemming van de kantonrechter heeft verkregen tot het leggen van de beslagen. Zoals uit artikel 591 lid1 Rv en artikel 599 RV blijkt, is de kantonrechter gehouden de gelegde conservatoir derdenbeslagen op te heffen, indien behoorlijke zekerheid is gesteld voor het bedrag voor welke het beslag gelegd is. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt, dat de door [gedaagde] gelegde conservatoir derdenbeslagen dienen te worden opgeheven, waaruit voortvloeit dat het gevorderde onder I dient te worden toegewezen.
Advocaatkosten als schadepost
4.1.8 Op grond van hetgeen onder 4.1.7 in dit vonnis is overwogen, komt de kantonrechter tot de voorlopige slotsom dat [gedaagde] geen enkel te respecteren belang heeft om de gelegde conservatoir derdenbeslagen onder de bankinstellingen te blijven handhaven, en dienen de beslagleggingen daarom als onrechtmatig te worden aangemerkt.
4.1.9 Vaststaat dat de NV als gevolg van dit onrechtmatig beslag een advocaat in de arm moest nemen om haar juridisch te doen bijstaan en daardoor schade heeft geleden. Ter staving van de door haar geleden schade heeft de NV een factuur overgelegd, van welk factuur [gedaagde] de hoogte van het bedrag niet voldoende heeft weersproken. [Gedaagde] voert enkel en alleen aan dat deze onrechtmatig en bovenmatig zijn, maar onderbouwt zulks niet. Daar er vanuit de Surinaamse Orde van Advocaten geen richtlijnen zijn of bestaan voor de vaststelling van het honorarium van advocaten en [gedaagde] de hoogte van het schadebedrag niet in voldoende mate heeft weersproken, zal het gevorderde onder III worden toegewezen doch met uitzondering van de medegevorderde omzetbelasting ad SRD 2.976,-, het vastrecht ad SRD 100,- en deurwaarderskosten voor oproep eerste behandeling ad SRD 1.000,-. Dit, omdat:
– ingevolge artikel 10 lid 2 van de Wet Omzetbelasting 1997 niet de NV die gebruik maakt van juridische bijstand de belastingplichtige is, maar diegene die de justitiabele c.q. de NV juridische bijstand verleend;
– het medegevorderde vastrecht en deurwaarderskosten voor oproep ingevolge artikel 61 Rv vallen onder de proceskosten.
Proceskosten
4.1.10 [Gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
Deze omvatten tot de dag van de uitspraak blijkens:
a) de kwitantie van betaling d.d 05 oktober 2020 het vastrecht ad SRD 50,-;
b) en blijkens het exploot van de deurwaarder Halima Chiragally d.d. 16 oktober 2020, no. 377, de kosten voor oproep ad SRD 430,-, welke tot de dag van de uitspraak neerkomen op een totaal bedrag van SRD 480,-.
Overige stellingen en weren
4.1.11 De overige stellingen en weren behoeven geen bespreking, omdat die niet relevant worden geacht en tot geen enkel andere uitkomst in de onderhavige zaak zullen leiden.
4.2 In reconventie
4.2. 1 Misbruik van procesrecht
De kantonrechter begrijpt uit de stelling van [gedaagde] dat de NV misbruik maakt van procesrecht door haar onterecht in het onderhavige proces te betrekken. De kantonrechter komt op grond van hetgeen in conventie is overwogen tot de slotsom dat [gedaagde] niet onterecht in het onderhavige proces is betrokken, zodat van misbruik van procesrecht geen sprake is en evenmin van een onrechtmatige daad. Daarom zal het gevorderde in reconventie worden geweigerd.
4.2.2 Proceskosten
[Gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
5. De beslissing in conventie en in reconventie
De kantonrechter in kort geding:
5.1 In conventie
5.1.1 Heft op de gelegde conservatoir derdenbeslagen bij exploot van deurwaarder Anielkoemar Sewgobind d.d. 28 september 2020 respectievelijk met de nummers 254, 255, 256, 257, 258, 259 en 260 op de daarin vermelde bankinstellingen.
5.1.2 Veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de NV te betalen de som van SRD 37.200,- (Zevenendertigduizend en Tweehonderd Surinaamse Dollar).
5.1.3 Verklaart hetgeen onder 5.1.1 en 5.1.2 is beslist uitvoerbaar bij voorraad.
5.1.4 Verklaart de NV niet ontvankelijk in het gevorderde onder II.
5.1.5 Veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten die aan de zijde van de NV zijn gevallen en tot aan deze uitspraak zijn begroot op SRD 480,- (Vierhonderd en Tachtig Surinaamse Dollar).
5.1.6 Weigert hetgeen meer of anders is gevorderd.
5.2 In reconventie
5.2.1 Weigert de gevorderde voorzieningen.
5.2.2 Veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten die aan de zijde van de NV zijn gevallen en tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil.
Dit vonnis in conventie en in reconventie is gewezen door de kantonrechter in kort geding in het eerste kanton, mr. S.M.M. Chu, en ter openbare terechtzitting uitgesproken op donderdag 03 december 2020 te Paramaribo door de kantonrechter in kort geding in het eerste kanton, mr. A.C. Johanns, in aanwezigheid van de griffier.