- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-191282
- Uitspraakdatum 23 april 2020
- Publicatiedatum 05 mei 2020
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Eiseres vordert een publicatie waarbij gedaagden zich moeten verontschuldigen. De vraag is als de gedaagden met de publicatie van een column onrechtmatig jegens eiseres hebben gehandeld. Het spanningsveld ligt tussen het recht op bescherming van de eer en goede naam van eiseres enerzijds en het recht neergelegd in artikel 19 GW, het recht van vrijheid van meningsuiting. Naar het oordeel van het Hof kan gesteld worden dat de uitlatingen in de column in onderling verband en samenhang bezien kwetsend kunnen zijn jegens eiseres. Echter overschrijden deze de grens van het toelaatbare niet, nu hieraan een feitelijk substraat ten grondslag ligt. De gevorderde publicatie door eiseres wordt afgewezen.
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. No. 19-1282
23 april 2020
Vonnis in kort geding
in de zaak van:
[eiseres],
wonend aan [adres] te [district] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. F.A. Bhagwandin-Telting, advocaat,
tegen
I. [gedaagde sub 1], in persoon en in de hoedanigheid van Hoofdredacteur bij DWT PUBLISHING N.V.,
gevestigd aan de Wagenwegstraat 57 te Paramaribo,
II. DE NAAMLOZE VENNOOTSCHAP DWT PUBLISHING N.V.,
gevestigd aan de Wagenwegstraat 57 te Paramaribo,
gedaagden,
procederend in persoon.
1. Het verloop van het proces
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en -handelingen:
het op de griffie ingediend inleidend verzoekschrift op 02 april 2019, met vijf producties;
- de mondelinge conclusie van eis genomen op 25 april 2019;
- de conclusie van antwoord met twee producties;
- de conclusie van repliek;
- gedaagden hebben na verleend uitstel op de rolzitting van 04 juli 2019 niet van dupliek geconcludeerd op 01 augustus 2019.
1.2 De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
In deze zaak staat het navolgende als enerzijds gesteld en anderzijds onbetwist vast.
2.1 Op 29 november 2018 is in het dagblad De Ware Tijd een artikel gepubliceerd, geschreven door gedaagde sub I met als titel ‘Het Chinese fiasco, Maretraite Mall was gedoemd te falen’.
2.2 In de bijlage Mens & Maatschappij van het dagblad De Ware Tijd van zaterdag 30 maart / zondag 31 maart 2019 schrijft gedaagde sub I in zijn wekelijkse column onder de titel “De Snijd” over “Stront”. Hierin staat onder meer:
‘Van een zichzelf respecterende advocaat met een beetje hersens zou je verwachten dat ze beseft dat dergelijke beschuldigingen niet door de beugel kunnen. Om over haar vulgaire taalgebruik maar te zwijgen… Bovendien, als zij vindt dat ik echt onzin heb geschreven, zou ze als advocaat zeker naar de rechter zijn gestapt. Het is veelzeggend dat ze dit niet heeft gedaan. [naam 1], [eiseres] en nog een paar andere individuen die ik hier niet heb genoemd maar minstens zo irritant zijn, beschouw ik als gefrustreerde malloten. Ze zijn te dom om te beseffen dat ze het negatieve nieuws grotendeels over zichzelf hebben afgeroepen. Dus het zou fijn zijn als ze de stront in eigen huis houden in plaats van naar de boodschapper te smijten.’
3. De vordering, de grondslag en het verweer
3.1 Eiseres vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- veroordeling van gedaagden, meer in het bijzonder gedaagde sub I om in de eerstvolgende editie van gedaagde sub II alsook in de digitale online editie en andere sociale media van gedaagde sub II bij wege van advertenties en op kosten van gedaagde het navolgende bericht te publiceren:
‘Ik, [gedaagde sub 1], hoofdredacteur bij het ochtendblad de Ware Tijd en columnist van De Snijd met als titel Stront in het onderdeel MENS & MAATSCHAPPIJ zoals gepubliceerd in de editie van zaterdag 30 maart en zondag 31 maart 2019, maak bekend dat de inhoud en tekst van het bedoeld artikel onnodig lasterlijk en krenkend zijn ten aanzien van mevrouw [eiseres], zowel in persoon als in de hoedanigheid van advocate bij het Hof van Justitie van Suriname. Ik, [gedaagde sub 1], corrigeer hierbij de voormelde uitingen in eerdergenoemd artikel en heb spijt van het gebeurde en biedt hiervoor mevrouw [eiseres] mijn oprechte verontschuldiging aan.’
althans dat gedaagden, meer in het bijzonder gedaagde sub I, te bevelen een zodanige verklaring openbaar te maken in het ochtendblad de Ware Tijd alsook in haar digitale editie en andere sociale media waar zij publiceert, zoals facebook. Dit alles met de strekking tot verbetering van de eer, goede naam, maatschappelijke reputatie en persoonlijke en functionele integriteit van verzoekster als persoon en als advocate bij het Hof van Justitie van Suriname en op welke wijze de kantonrechter geraden mocht oordelen;
- gedaagden gezamenlijk en/of ieder afzonderlijk te bevelen zich in de toekomst te onthouden van elke gedraging en of handeling welke de eer, goede naam, maatschappelijke reputatie en persoonlijke en functionele integriteit van verzoekster aantasten;
- e.e.a. onder verbeurte van een dwangsom ad SRD 100.000, – voor elke keer of dag dat de gedaagde in strijd mocht handelen met de veroordelingen, des de een betalend de ander zal zijn bevrijd;
- veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
3.2 Aan haar vordering legt eiseres – kort gezegd – ten grondslag dat gedaagden onrechtmatig jegens haar handelen door opzettelijk de eer, goede naam, maatschappelijke reputatie en persoonlijke en functionele integriteit van eiseres als persoon en als advocaat bij het Hof van Justitie aan te tasten. Gedaagde sub I heeft privé informatie uit WhatsApp berichten die eiseres niet met hem maar met een van zijn collega’s heeft gedeeld aan het grote publiek kenbaar gemaakt. De expliciete vermelding van de naam van eiseres in het bewuste artikel is overbodig en onnodig geweest om de boodschap van gedaagde sub I in zijn column over te brengen. Gedaagde sub I heeft kennelijk ruchtbaarheid willen geven aan het privé WhatsApp bericht om daarmee eiseres als persoon en als advocaat te belasteren en beledigen. Eiseres voelt zich door het handelen van gedaagden ernstig beledigd, gegriefd en bezwaard. Volgens eiseres maken gedaagden misbruik van persvrijheid door derden bij de naam te noemen, hen te bekladden en beledigen, te zeggen wat zij maar willen zonder rekening te houden met de gevolgen daarvan.
3.3 Gedaagden voeren als verweer – kort gezegd – dat eiseres geen spoedeisend belang heeft bij de vordering. De zaak zal in een bodemprocedure breedvoerig onderzocht moeten worden met het nodige getuigenbewijs. Gedaagden stellen dat in diverse publicaties in november 2018 nieuwsberichten zijn gepubliceerd over een op handen zijnde veiling van de grond waarop de Maretraite Mall staat. Volgens gedaagden is de mall sinds de opening circa 10 jaar geleden nimmer een succes geworden. Gedaagde sub 1 heeft hierover een analyse geschreven onder de titel ‘Het Chinese fiasco, Maretraite mall was gedoemd te falen’ gepubliceerd in de editie van De Ware Tijd van 29 november 2018. Eiseres insinueert in de WhatsApp berichten dat gedaagde sub I door de eigenaar van het restaurant Lucky Twins is betaald om negatief over de Maretraite Mall te schrijven en dat gedaagde sub II hieraan zou hebben meegewerkt. Gedaagden voeren aan dat eiseres daarbij gedaagde sub I heeft beledigd door hem ‘klootzak’ en ‘idioot’ te noemen. Daarmee reeds heeft eiseres volgens gedaagden aanleiding gegeven voor publicatie van de WhatsApp berichten. Tijdens een overleg met redactieleden van gedaagde sub II is het besluit genomen om geen nieuwsbericht over deze kwestie te publiceren. De uitspraken van eiseres zijn echter in de samenleving een eigen leven gaan leiden. Gedaagde sub I is in de weken nadat de WhatsApp berichten zijn verstuurd door externe partijen aangesproken over kennelijke betaling voor het publiceren van negatief nieuws over eiseres en de Maretraite Mall. De goede naam en eer van gedaagden worden hierdoor aangetast, wat gevolgen kan hebben voor de bedrijfsvoering van gedaagde sub 2. Gedaagde sub I heeft in de litigieuze publicatie als voorbeeld van hindernissen die journalisten tijdens hun dagelijkse werk naar hun hoofd geslingerd krijgen de WhatsApp berichten van eiseres aangehaald. Ook heeft hij eiseres van repliek gediend in zijn column. Gedaagden zijn respectievelijk columnist en uitgever en beroepen zich op artikel 19 van de Grondwet, waarin het recht op persvrijheid en vrijheid van meningsuiting zijn neergelegd. Toewijzing van de vordering zal leiden tot onaanvaardbare schending van de persvrijheid. Gedaagden concluderen tot afwijzing van de vordering.
4. De beoordeling
4.1 De kantonrechter ziet in de aard van de vordering aanleiding om eiseres in haar vordering in kort geding te ontvangen.
4.2 Allereerst blijkt uit het verzoekschrift onder punt 4 de aanleiding van de WhatsApp berichten die eiseres naar een collega van gedaagde sub I, de kantonrechter begrijpt, een journalist van gedaagde sub II heeft verzonden:
“Verzoekster heeft naar aanleiding van de publicatie van een artikel in hetzelfde ochtendblad van 29 november 2018 geschreven door gedaagde sub I onder de kop “Het Chinese fiasco, Maretraite Mall was gedoemd te falen”, (…) in een privé WhatsApp bericht aan een collega van gedaagde gereageerd. Die collega heeft kennelijk gedaagde sub I hiervan op de hoogte gesteld. En gedaagde sub I op zijn beurt heeft nu gemeend dit kenbaar te maken aan het grote publiek via gedaagde sub II in de editie zoals genoemd in het 3e sustenu. (…)
5. Door deze publicatie hebben gedaagden gezamenlijk, dan wel heeft gedaagde sub I zowel in persoon als in de hoedanigheid van hoofdredacteur van het eerdergenoemd ochtendblad, opzettelijk de eer, goede naam, maatschappelijke reputatie, en persoonlijke- en functionele integriteit van verzoekster als persoon en als advocate (…) aangetast (…) en wel door het aanhalen van passages uit een privé appbericht van verzoekster aan een collega van gedaagde sub I, dus niet aan gedaagde sub I zelf en ook niet publiekelijk gedaan.”
4.2.1 Gedaagden voeren aan dat het binnen hun organisatie gebruik is om overleg te hebben over valse beschuldigingen. Over de berichten die eiseres heeft verstuurd is daarom overleg geweest. In de litigieuze publicatie zijn volgens gedaagden geen onjuiste of onware feiten naar voren gebracht. Voor gedaagden is daarom onbegrijpelijk dat eiseres het citeren van woorden die door haar zelf zijn gebruikt als smaad jegens haar persoon beschouwt. Gedaagden stellen dat het de woorden van eiseres zelf zijn die als smaad moeten worden aangemerkt, specifiek jegens gedaagde sub I.
4.2.2 De onder 4.2 aangehaalde passage uit het verzoekschrift legt bloot dat volgens eiseres de belediging vooral ook bestaat in het publiceren van haar privé WhatsApp berichten.
De inhoud van de uitgewisselde berichten is onweersproken overgelegd, zoals hierna volgt.
(De berichten van de derde zijn tussen haakjes geplaatst.).
Wie heeft dit bericht geplaatst ?
Een foto van een krantenartikel is hierna te zien.
Wie is deze idioot [gedaagde]
Deze klootzak is duidelijk slecht geinformeerd want de veiling gaat niet door. Iemand uit het kamp van [naam 2] die op deze laffe manier nog meer schade aan de Mall wil toebrengen?
Zijn Analyse / persoonlijke mening over de Mall moet hij elders deponeren dat jullie medium zich hiervoor leent is schandalig
[Morning [eiseres]]
[U geeft m nieuws]
[U heeft de veiling kunnen stuiten.]
[Wat is er afgesproken]
Ik wil eerst over het waardeloos artikel praten
[De schrijver van het berivht is in middag op kantoor]
[Maar dat de veilig niet doorgaat]
[Is nieuws dat we samenleving dienen te informeren]
Heeft hij geld gehad om die rotzooi te publiceren
4.2.3 Uit de hier geciteerde WhatsApp berichten blijkt voldoende dat eiseres de woorden ‘klootzak’ en ‘idioot’ heeft gebruikt om gedaagde sub I te duiden. In het algemeen draagt het woord ‘klootzak’ de kwalificatie van plat of vulgair scheldwoord. Volgens de Hoge Raad in NJ 2009, 466, is het bezigen van in het spraakgebruik erkende scheldwoorden beledigend in de zin van art. 266, eerste lid van het Nederlands Wetboek van Strafrecht (artikel 325 van het Surinaams Wetboek van Strafrecht). Een uitdrukking of term is beledigend in de betekenis van voornoemde bepaling, indien deze zonder meer geschikt is om daarmee andermans waardigheid te miskennen. Termen die naar algemeen spraakgebruik als scheldwoorden te kwalificeren zijn, zijn daarvoor geschikt. In het bezigen van dergelijke termen ligt reeds — behoudens contra-indicaties — de strekking om te beledigen besloten. De overweging van het Gerechtshof Arnhem, NJFS, 2007, 252, verheldert de connotatie van een dergelijke woordkeuze als volgt: “Over de door verdachte gebruikte woorden (…) kan geen misverstand bestaan. Die zijn beledigend. Door de toevoeging van deze laatste uitlating kan het niet anders dan dat de door de verdachte gebruikte woorden de strekking hebben de ander aan te randen in zijn eer en goede naam. De woorden ‘fuck je moeder’ hebben naar het oordeel van het hof namelijk (vrijwel) dezelfde betekenis als het — ook in Nederland gebruikte — scheldwoord ‘motherfucker’, hetgeen volgens de Van Dale (Groot Woordenboek van de Nederlandse taal) ‘klootzak’ betekent.” (…) De door verdachte gebruikte woorden zijn dus beledigend en hebben de strekking de ander aan te randen in zijn eer en goede naam.”
Het woord “idioot” is een term die naar algemeen spraakgebruik als scheldwoord te kwalificeren is en kan in een bepaalde context de strekking hebben iemands eer aan te tasten. In een context waarin eiseres gedaagde sub I “klootzak” noemt, kan het woord “idioot” geen andere strekking hebben dan zijn eer aan te tasten. De conclusie is dan ook dat eiseres in haar WhatsApp berichten scheldwoorden heeft gebruikt die de strekking hebben de eer en goede naam van een ander, in casu gedaagde sub I, aan te tasten.
4.3 De vraag die in dit kort geding centraal staat is of gedaagden met de publicatie van de column onrechtmatig jegens eiseres hebben gehandeld met andere woorden of de publicatie in strijd is met de in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid. Het spanningsveld ligt tussen het recht op bescherming van de eer en goede naam van eiseres als advocaat en persoon enerzijds en het recht neergelegd in artikel 19 GW, het recht van vrijheid van meningsuiting en de daaruit voor de persvrijheid voortvloeiende waarborgen voor gedaagden anderzijds. Vooropgesteld wordt dat in het algemeen het hebben van een goede naam voor journalisten even essentieel zal moeten zijn als voor advocaten. Voor eiseres is haar belang vooral daarin gelegen dat zij niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan een aantasting van haar eer en goede naam door ongewenste en onjuiste publicaties. De beperking die bij wet is voorzien geldt wanneer sprake is van onrechtmatige uitlatingen. Gedaagde sub I daarentegen heeft er belang bij zich in zijn column in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend te kunnen uitlaten over onderwerpen en misstanden die de samenleving raken. Welke van deze belangen, die in beginsel gelijkwaardig zijn, de doorslag behoort te geven, hangt af van de omstandigheden van het geval. Ook zal beantwoord moeten worden of de beweringen die worden gedaan op waarheid berusten en de manier waarop die beweringen worden gedaan.
4.3.1 Over een column in het algemeen oordeelt de Hoge Raad in NJ 2008, 274 dat:
‘een publicatie pas mag worden gekwalificeerd als, althans gelijk gesteld mag worden met, een column (althans als een column waaraan niet dezelfde (hoge) eisen mogen worden gesteld als aan onderzoeksjournalistiek en waarin scherpere bewoordingen mogen worden gebruikt dan in andere publicaties en de grens van het toelaatbare minder snel wordt overschreden) indien die publicatie ten minste aan de genoemde kenmerken voldoet. Essentieel is immers dat een publicatie ook door de (gemiddelde) lezer wordt herkend als behorend tot het journalistieke genre van de column, zodat de lezer de inhoud op waarde kan en weet (te) schatten en de minder strenge onderzoekseisen en scherpere bewoordingen in dat licht gerechtvaardigd zijn. Alleen als het publiek een column — naar inhoud én naar vorm — ook als zodanig kan herkennen mag worden aangenomen dat het publiek minder snel dan bij perspublicaties in het algemeen zal aannemen dat de gedane feitelijke beweringen juist (immers deugdelijk onderzocht) en de gebezigde kwalificaties en geuite beschuldigingen gegrond (immers weloverwogen) zijn.’
4.3.2 Tussen partijen is niet weersproken dat de publicatie in de onderhavige zaak een column betreft. Grenzen worden in het geval van een column – blijkens rechtspraak – overschreden, indien uitlatingen daarin onvoldoende steun vinden in het ten tijde van de publicatie beschikbare feitenmateriaal of in het geval de uitingen zijn gedaan met de bedoeling de ander te kwetsen en met het oog op het te dienen belang de gebezigde bewoordingen nodeloos grievend zijn. Gedaagde sub I schrijft onder de titel De Snijd, wekelijks over maatschappelijke issues en zijn ervaringen als hoofdredacteur ten aanzien van gebeurtenissen in het journalistieke veld. Gedaagden stellen zich daarbij op het standpunt dat een column bestaat uit een tekst die vanuit een persoonlijk standpunt van de auteur tot stand is gekomen. In de bewuste column heeft gedaagde sub I het lezerspubliek deelgenoot gemaakt van scheldpartijen, bedreigingen en andere hindernissen die journalisten tijdens hun dagelijkse werk naar hun hoofd geslingerd krijgen. De WhatsApp uitbarsting van eiseres haalde gedaagde sub I als een voorbeeld daarvan aan. Gedaagde heeft daarbij aangevoerd dat het niet ongebruikelijk is dat in de column vaak op het scherpst van de snede wordt geschreven.
4.3.3 Eiseres heeft bij repliek de passage ‘maar minstens zo irritant zijn, beschouw ik als gefrustreerde malloten. Ze zijn te dom om te beseffen dat ze het negatieve nieuws grotendeels over zichzelf hebben afgeroepen. Dus het zou fijn zijn als ze de stront in eigen huis houden in plaats van naar de boodschapper te smijten’ vetgedrukt. Voor eiseres zijn kennelijk deze uitlatingen van gedaagde sub I in het onderhavige geding aan de orde. ‘Gefrustreerde malloten’ en ‘te dom’ zijn overdreven uitdrukkingen die beledigend kunnen zijn, maar in de gegeven context niet nodeloos grievend of bedoeld om te kwetsen. Voldoende aannemelijk is dat gedaagde sub I zijn waardeoordeel geeft over personen – onder wie eiseres – zonder daarmee de bedoeling te hebben een gedragswetenschappelijke gesteldheid van die personen te stellen. ‘Met stront smijten’ of ‘de stront in eigen huis houden’ zijn door gedaagde sub I gebezigde zegswijzen waarbij het woord stront niet als krachtterm is gebruikt noch als waardeoordeel of verwensing over eiseres.
4.3.4 Voorts is voor een juiste beoordeling nodig dat ook de passage die niet in het verzoekschrift is aangehaald, in de beschouwing wordt meegenomen. In de column over eiseres onder meer ook: ‘Eind vorig jaar vroeg de Surinaamse advocaat [eiseres] via de app aan een dWT-collega wie die “idioot [gedaagde]” is. (…) De jurist was duidelijk not amused: “Deze klootzak is duidelijk slecht geïnformeerd…”, zo schreef ze.’. In samenhang met de WhatsApp berichten hiervoor onder 4.2.2 beschouwd is de stelling van gedaagde sub I aannemelijk dat hij eiseres heeft geciteerd in zijn column. Verder vloeit uit de inhoud van de berichten – rekening houdend met de ontvanger die journalist bij gedaagde sub II is – niet vanzelfsprekend voort dat die berichten strikt privé, kennelijk uitsluitend tussen eiseres en die journalist, bedoeld zijn geweest. Nota bene heeft de betreffende journalist het nodig gevonden de berichten vanwege de inhoud aan de redactieleden voor te leggen. Eiseres zelf sluit ook niet uit dat gedaagden onzorgvuldig gehandeld hebben met de informatie waardoor een en ander in de samenleving een eigen leven is gaan leiden. Voor het vaststellen van mogelijk onzorgvuldig handelen door gedaagden is evenwel uitgebreider onderzoek vereist, waarvoor gedaagden getuigenbewijs hebben gesteld. De gebeurtenissen na de uitgewisselde WhatsApp berichten zullen in een bodemprocedure nader onderzocht moeten worden, nu het kort geding zich hiervoor niet leent.
4.3.5 Voorshands geoordeeld, moet het er voor gehouden worden dat gedaagde sub I feitelijke gronden heeft voor zijn gewraakte uitlatingen en dat hij derhalve de grenzen van zorgvuldigheid die hij jegens eiseres in acht had moeten nemen niet heeft overschreden. De passages, aangehaald onder 2.2 en 4.3.4, hebben uitgaande van het gevoerde partijdebat voldoende feitelijke basis.
4.4 Hoewel het oordeel op grond van het voorgaande luidt dat de uitlatingen in de column in onderling verband en samenhang bezien kwetsend kunnen zijn jegens eiseres, overschrijden deze de grens van het toelaatbare niet, nu hieraan een feitelijk substraat ten grondslag ligt en de scherpe bewoordingen, gelet op het doel van die column – het lezerspubliek deelgenoot maken van hindernissen die journalisten tijdens hun dagelijkse werk naar hun hoofd geslingerd krijgen – niet zijn aan te merken als jegens eiseres nodeloos grievend. De gevorderde publicatie zal daarom worden afgewezen.
4.5 Aan een beoordeling van misbruik van persvrijheid wordt op grond van het voorgaande niet toegekomen.
4.6 Het voorgaande leidt er voorts toe dat het gevraagde bevel om zich in de toekomst te onthouden van elke gedraging en of handeling die de eer, goede naam, maatschappelijke reputatie en persoonlijke en functionele integriteit van verzoekster aantasten moet worden afgewezen, nu een voldoende rechtvaardiging voor dergelijke ingrepen in de persvrijheid niet aanwezig wordt geacht.
4.7 Eiseres zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen.
5. De beslissing
De kantonrechter in kort geding:
5.1 Weigert de gevraagde voorzieningen.
5.2 Veroordeelt eiseres in de proceskosten aan de zijde van gedaagden tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Bradley, kantonrechter in kort geding in het eerste kanton, en ter openbare terechtzitting uitgesproken op donderdag 23 april 2020 te Paramaribo door mr. S.M.M. Chu, kantonrechter in kort geding in het eerste kanton, in aanwezigheid van de griffier.