- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-203040
- Uitspraakdatum 27 november 2020
- Publicatiedatum 07 april 2021
- Rechtsgebied Burger-overheid
-
Inhoudsindicatie
Eiseres vordert dat de gedaagde dient te zorgen voor veiligheid op de verstrekte concessie. Gedaagde pleegt een onrechtmatige daag jegens eiseres.
Het Hof veroordeelt gedaagde te zorgen voor de veiligheid op de concessie.
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. No. 20-3040
27 november 2020
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[eiseres]
gevestigd en kantoorhoudende aan de [adres ] te [district],
eiseres, hierna te noemen: de NV,
gemachtigde: mr. G.R. Sewcharan, advocaat,
tegen
DE STAAT SURINAME, met name de MINISTERIES VAN NATUURLIJKE HULPBRONNEN, JUSTITIE EN POLITIE en FINANCIEN,
in rechte vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname,
kantoorhoudende aan de Limesgracht no. 92 te Paramaribo,
gedaagde,
hierna te noemen: de Staat,
gemachtigde: mr. S. Ramsanjhul, jurist bij het Korps Politie Suriname.
1. Het verloop van het proces
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en –handelingen:
- het verzoekschrift dat met de producties op 12 oktober 2020 op de griffie der kantongerechten is ingediend;
- de conclusie van eis die is genomen op 22 oktober 2020;
- de conclusie van antwoord, met een productie.
1.2 De uitspraak van het vonnis is, nadat is afgezien van het houden van een comparitie na antwoord, nader bepaald op heden.
2.De feiten
2.1 Bij ministeriele beschikking d.d. 20 april 2012, met G.M.D. [nummer] heeft de NV het recht tot de exploitatie van goud en andere delfstoffen van de Staat verkregen voor de duur van 10 jaren, en wel op “het perceelland groot 3.068 ha, gelegen in het [district] ten oosten van de [rivier], zoals weergegeven op de figuratieve kaart van de landmeter Lcs. J.O.A. Mans d.d 10 juni 2011”, hierna aangeduid als het concessiegebied.
2.2 De NV is in het jaar 2016 gestart met haar mijnactiviteiten op het concessiegebied. Voorafgaand hieraan heeft zij de voorbereidingen getroffen en investeringen gepleegd.
In hetzelfde jaar werd zij geconfronteerd met personen die zonder haar toestemming het concessie gebied betraden voor het verrichten van goudzoekactiviteiten. Deze personen, hierna aangeduid als illegalen, zijn toen met behulp van de politie uit het concessiegebied verwijderd.
2.3 Gedurende september 2019 tot en met maart 2020 werd de NV op verschillende tijdstippen wederom geconfronteerd met het feit dat illegalen zonder haar toestemming het concessiegebied betraden, waarbij de werknemers en de leiding van de NV door de illegalen werden bedreigd met geweld tegen het leven gericht, werknemers van de NV door de illegalen zijn mishandeld en goederen van de NV zijn vernield. De NV heeft ter zake het bovenstaande meerdere malen aangifte bij de politie gedaan en heeft ter zake ook meerdere malen aan de Procureur-Generaal schriftelijk het verzoek gedaan om politionele hulp.
Ondanks instructies van de Procureur-Generaal aan de politie om de illegalen uit het concessiegebied te verwijderen, is zulks niet gebeurd.
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 De NV vordert dat de kantonrechter in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, op de minuut en op alle dagen en uren:
I) de Staat veroordeelt ombinnen 1×24 uur na het in deze te wijzen vonnis de veiligheid terug tebrengen op de goudconcessie van de NV, zoals die aan haar is verleend bij beschikking d.d. 20 april 2012, met G.M.D. [nummer] van de minister van Natuurlijke Hulpbronnen voor de duur van 10 jaren, op het perceelland, althans de illegalen die zich erop bevinden met onmiddellijke ingang te verwijderen en jegens hen conform de wet politioneel en justitieel op te treden, onder verbeurte van een dwangsom van SRD 1.000.000,-, althans een door de kantonrechter in goed justitie vast te stellen dwangsom, voor elk uur dat er aan deze ter zake hiervan uit te spreken veroordeling geen gevolg wordt gegeven;
II) de Staat veroordeelt om aan de NV tegenbehoorlijk bewijs van kwijting bij wege van voorschot te betalen het bedrag van USD 000,-, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen voorschot, vermeerderd met de wettelijke rente van 6% per jaar te rekenen vanaf de dag der indiening van dit verzoekschrift tot aan de dag der algehele voldoening;
III) de Staat veroordeelt om aan de NV te betalen de kosten van de deskundige ad USD 1.600,- en de door haar gemaakte incassokosten die gelijk gesteld worden aan 15% van het gevorderde bedrag onder II;
IV) de Staat veroordeelt in de proceskosten.
3.2 De NV legt aan haar vordering ten grondslag dat de Staat een onrechtmatige daad jegens haar pleegt als gevolg waarvan zij schade heeft geleden en nog lijdt. Daartoe stelt zij, tegen de achtergrond van de feiten vermeld onder 2, het volgende:
- de Staat heeft in strijd met haar wettelijke plicht niet de bescherming geboden van de goederen en aan het personeel van de NV op het concessiegebied, danwel niet de veiligheid van de goederen en het personeel van de NV gewaarborgd, terwijl niet is gebleken van een feitelijke of juridische onmogelijkheid zijdens de Staat om die bescherming te bieden;
- de Staat heeft met het niet in acht nemen van haar wettelijke plicht ook in strijd gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, zijnde één der algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en wel in die zin dat de Staat op de concessiegebieden van respectievelijk Grassalco, New Mont en Iam Gold wel heeft opgetreden tegen illegalen die de hiervoor genoemde concessiegebieden hadden betreden;
- tot op heden bevinden de illegalen zich op het concessiegebied van de NV alwaar zij ongestoord hun goudwinningactiviteiten verrichten, zonder dat de aanwezige politie tegen hen optreedt.
3.3 De Staat heeft verweer gevoerd. De kantonrechter komt op dit verweer, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.
4. De beoordeling
Spoedeisend belang
4.1 De NV stelt als spoedeisend belang dat zij na 7 maanden zonder productie, door haar reserves heen is en thans geconfronteerd wordt met een forse financieringsschuld voor doorlopende kosten. Zij heeft een voorschot op de geleden schade dringend nodig om de bedrijfsvoering en daarmee samenhangende verplichtingen te kunnen vergoeden. Tevens heeft zij er groot belang bij om de goudwinningactiviteiten met onmiddellijke ingang te hervatten, omdat zij allerlei financiele verplichtingen heeft die verband houden met de onderhavige ondernemingsactiviteiten.
4.2 De kantonrechter constateert dat de Staat het door de NV gestelde spoedeisend belang niet heeft weersproken, zodat het spoedeisend belang voldoende aannemelijk wordt geacht. Daarom wordt de NV in het kort geding ontvangen.
Schending wettelijke plicht tot bescherming
4.3 De kantonrechter stelt voorop dat, ingevolge artikel 8 lid 2 van de Grondwet van de Republiek Suriname (GW), allen die zich op het grondgebied van Suriname bevinden gelijke aanspraak hebben op bescherming van persoon en goederen. Hieruit volgt dat op de Staat de grondwettelijke plicht rust elke burger hier te lande bescherming te bieden tegen onrechtmatige en/of strafbare gedragingen van anderen om de veiligheid van goederen of van de burger te waarborgen. Indien de de Staat nalaat deze grondwettelijke plicht na te komen en burgers als gevolg van dit nalaten schade mochten lijden, dan is de Staat aansprakelijk voor de daaruit ontstane schade.
4.4 De Staat weerspreekt dat de politie gedurende september 2019 tot en met heden niet heeft opgetreden tegen de illegalen op het concessiegebied. Volgens zijn betoog heeft de politie steeds persoonlijk gereageerd op de gedane aangiften c.q. meldingen van de NV door ter plaatse op het concessiegebied te verschijnen voor onderzoek en handhaving. Echter werd de politie, volgens het verdere betoog van de Staat, door het bevoegde gezag medegedeeld dat de politie geen bemoeienis mocht hebben met de zaak van de NV, omdat deze mondeling was aangezegd om het concessiegebied te verlaten. Ter ondersteuning of staving van dit betoog, beroept de Staat zich op het ten processe door hem overgelegd rapport van de Inspecteur van Politie tweede klasse, [naam 1], gedateerd 08 maart 2020, hierna aangeduid als het politierapport, ten behoeve van de Regio Commandant, de Commissaris van Politie, [naam 2]
De kantonrechter begrijpt uit het betoog van de Staat dat de politie alles in het werk heeft gesteld om op te kunnen treden tegen de illegalen op het concessiegebied van de NV, doch mocht de politie vanwege diens ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag niet optreden tegen de illegalen.
De kantonrechter kan de Staat niet volgen in zijn betoog, omdat het bevoegde gezag belast is met het dagelijkse bestuur van de Staat. Nu de Staat zelf erkent dat de politie op grond van instructies van het bevoegde gezag niet mocht optreden tegen de illegalen, staat onomstotelijk vast dat de Staat niet heeft voldaan aan zijn grondwettelijke plicht zoals neergelegd in artikel 8 lid 2 GW. De kantonrechter komt ook tot deze conclusie op grond van de hierna volgende passages vermeld in:
A)het politierapport dat de Staat zelf ten processe heeft overgelegd:
“Op maandag 2 maart 2020, omstreeks 07 .20 uur is bericht ontvangen van de ondernemer [naam 3] directeur van [eiseres] met de mededeling dat de [weg], enkele honderden meters van het goud concessiegebied van [eiseres], gebarricadeerd is middels boomstammen. Verder gaf [naam 3] door dat er bij de barricade ongeveer twintig tot dertig mannen stonden die naar hem vroegen.
Na het voorval gerapporteerd te hebben aan de regio commandant, de commissaris van politie [naam 2] vroeg ik assistentie van de Regio Bijstand Team, De district commissaris Finisie, F., was telefonisch niet bereikbaar dus gaf ik de bijzonderheden door aan de district secretaris de heer [naam 4].
Omstreeks 00.21 uur koerste ik, bijgestaan door acht medewerkers o.l.v. Majoor [naam 5] naar de [weg].
Dichtbij de goudconcessie van [eiseres]aangekomen, bleek de weg door middel van twee grote boomstammen te zijn gebarricadeerd. Een groep van ongeveer 50-voornamelijk boslandcreoolse mannen stonden nabij de boomstammen.
Een boslandcreoolse man, die opgaf te zijn geheten, [naam 6], wonende in het [dorp] en die als woordvoerder optrad, voegde zich bij ons.
Uit een gesprek met hem kwam naar voren dat zij bewoners zijn van het [dorp] en dat de ondernemer [naam 3] de concessie waarop hij aan goudwinning doet, meteen moet verlaten omdat het gebied aan het gemeenschap bos van het [dorp] toebehoort. Alleen in dat geval zal de barricade worden verwijderd. Verder verklaarde [naam 6] dat [naam 3] niet over een vergunning beschikt om in hun gebied aan goudwinning te doen. Allen hebben zij vrouwen en kinderen en kunnen zij geen brood voor hen op tafel leggen omdat er op hen wordt geschoten door de bewakers van [naam 3] als zij in het gebied betreden om aan goudwinning te doen.
Toen ik [naam 6] te kennen gaf dat hetgeen hij aanhaalt met de districts commissaris van het district besproken moest worden gaf hij mij als antwoord dat zij (de actievoerders) niets van district commissaris Finisie, F. Wilden weten.
Naar zeggen van hen is de Dc van het probleem op de hoogte en had hij hen de laatste keer uit zijn eigen kantoor weggejaagd, nadat zij hun beklag voor de zoveelste keer gedaan hadden. Hierna heeft een groep zich begeven naar het kabinet van de President van de Republiek Suriname en hadden zij daar hun beklag gedaan. Hen werd toen geadviseerd om de weg te barricaderen om zodoende de ondernemer [naam 3] te dwingen het gebied aan hen over te laten. [naam 6] wilde niet kwijt met wie van het kabinet deze afspraken gemaakt zijn en wanneer.
(…)
Een andere RBT’er rapporteerde dat aan hem door iemand werkzaam op het Kabinet van de President is doorgegeven dat wij, de politie, geen bemoeienis mogen hebben met de zaak omdat [naam 3] sinds vorige jaar mondeling is aangezegd het goudconcessiegebied te verlaten.
Verder is uit monde van een basja van het [dorp], die ook tot de actievoerders behoorde, de naam van dhr.[naam 7], werkzaam op het Kabinet van de President, genoemd, die de actievoerders de nodige instructies heeft gegeven/gaf.
Aangezien ons aanwezigheid op dat moment voornamelijk als doel had het opheffen van de barricade op de weg en wij vanwege gebrek aan het nodige, de boomstammen niet konden verwijderen evenzo door het uitblijven van de nodige instructies, verlieten wij de plaats.
Omstreeks 14.20 uur belde de heer [naam 3] wederom naar het station met de mededeling dat de actie voerders vernielingen aanbrachten aan zijn bezittingen en dat zijn arbeiders worden bedreigd en geintimideerd. De arbeiders waren bang.
Verder hebben de mannen bedreigd dat zij hem zullen mishandelen als zij niet voor 16.00 uur de plaats zouden verlaten. Nadat ik dat gevraagd had zou [naam 3] zijn medewerking verlenen om een loader in te zetten om zodoende de boomstammen te verwijderen op de weg.
(…)
Ondertussen hadden vier arbeiders omstreeks 17.30 uur het station aangedaan en is er aangifte opgenomen van vernieling en bedreiging. Naar zeggen van deze arbeiders waren anderen ook mishandeld, echter hadden zij het station niet aangedaan. De mannen hadden op een gegeven moment de boomstammen met zwaar materieel verwijderd waardoor zij de plaats gedwongen en uit vrees konden verlaten. [naam 3] had daartoe de toestemming verleend.” ;
B) het schrijven van de Procureur-Generaald. 03 maart 2020, gerichtaan de Commandant van de Regio Midden Suriname:
“Ten vervolge op het telefonisch gesprek met u van hedenmiddag inzake het beëindigen van de wegbarricade c.q. belemmering van bedrijfsactiviteiten wegens gepleegde strafbare handelingen van personen, breng ik het volgende onder uw aandacht.
U heeft in voormeld gesprek de ontvangst van mijn brief met bijlagen d.d 02 maart 2020 met betrekking tot de onderhavige aangelegenheid bevestigd.
Voormelde brief bevat een instructie voor politioneel optreden in het kader van rechtshandhaving afkomstig van het Openbaar Ministerie en dient prompt uitgevoerd te worden met inzet van de middelen en mogelijkheden die ten dienste staan van het Korps Politie Suriname.
Ik moge u erop attenderen dat inmiddels bekend is geworden dat onder andere sprake is van occupatie, wegversperring, bedreiging, diefstal en vernieling hetgeen reeds directe aanleiding oplevert voor een politie optreden.
Indien de schade onstaat door het nalaten om op te treden kan de Staat daarvoor civielrechtelijk aansprakelijk worden gesteld.
Het is op grond van het bovenstaande dat ik uw informatie niet kan begrijpen namelijk, dat de Korpschef u heeft mede gedeeld om elk optreden met betrekking tot voormelde aangelegenheid achterwege te laten danwel te staken.
(…)”.
De huidige situatie op het concessiegebied
4.5 Uit de inhoud van de brieven die de NV gedurende september 2019 tot en met augustus 2020 heeft gericht aan de bevoegde autoriteiten, leidt de kantonrechter af dat tot op heden de veiligheid niet is teruggekeerd op het concessiegebied van de NV. Bij conclusie van antwoord voert de Staat wel aan dat er thans wekelijks 6 tot 8 politieambtenaren naar het concessiegebied van de NV worden gedetacheerd, doch heeft hij niet uiteengezet op welke wijze hij zal bewerkstelligen dat de veiligheid op het concessiegebied zal terugkeren en zal worden gewaarborgd. Dit bekeken vanuit het licht dat ondanks de aanwezigheid van politieambtenaren aldaar de veiligheid en rust op het concessiegebied tot op heden niet is teruggekeerd. Nu het de grondwettelijke plicht van de Staat is om de veiligheid op het concessiegebied te doen terugkeren en waarborgen en dit tot op heden niet is geschied, staat het gevorderde onder I voor toewijzing gereed. De kantonrechter zal anders dan is gevorderd, de Staat een ander termijn vergunnen om aan het gevorderde onder I te kunnen voldoen. Dit, vanwege de complexiteit van het probleem betreffende de illegalen dat al geruime tijd speelt en de belangen van partijen die in het kader van de aanpak van dit probleem tegenover elkaar afgewogen moeten worden, inclusief die van de omwonenden in dat concessiegebied die als illegalen worden aangemerkt.
In dat licht, maar ook vanwege het verweer van de Staat dat hij een ander concessiegebied aan de NV zou aanbieden opdat de illegalen hun goudwinningactiviteiten op het concessiegebied van de NV kunnen ontplooien, brengt de kantonrechter partijen in herinnering dat de Wet Mijnbouw (S.B. 1989 no. 39 en 40, zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B.1997, no. 44) zowel de Staat als de NV voldoende tools aanreikt om tot een gezamenlijke oplossing te kunnen komen om dit probleem van de illegalen aan te pakken, in welke wet ook rechten van rechthebbenden en derdebelanghebbenden zijn neergelegd. Daarbij benadrukt de kantonrechter dat het toewijzen van een ander concessiegebied aan de NV geen garantie biedt dat illegalen zullen wegblijven van concessiegebieden, nadat investeringen zijn gepleegd – in de vorm van deskundigenonderzoek tot vaststelling van de delfstoffen en de waarde en hoeveelheid van de delfstoffen die mogelijk in de concessiegebieden mochten voorkomen – door degenen aan wie gebieden in concessie zijn uitgegeven door de daartoe bevoegde autoriteit.
Schade
4.6 Zoals reeds onder 4.4 is overwogen, heeft de Staat nagelaten te voldoen aan diens grondwettelijke plicht om de goederen en het personeel van de NV op diens concessiegebied te beschermen tegen onrechtmatige gedragingen van de illegalen, zodat de Staat aansprakelijk dient te worden gesteld voor schade die de NV als gevolg van dat nalaten heeft geleden.
De NV heeft ter staving van haar stelling dat zij als gevolg van het nalaten van de Staat schade heeft geleden ten processe overgelegd, een financieel schaderapport d.d. 05 oktober 2020 dat door een door haar ingeschakelde deskundige is opgemaakt.
De kantonrechter constateert dat de Staat niet heeft weersproken dat de NV schade heeft geleden en evenmin is ingegaan op het financieel schaderapport c.q. de hoogte van de schade die de NV meent te lijden, zodat de kantonrechter het ervoor moet aannemen dat de NV de door haar gestelde schade heeft geleden. Hieruit en uit het door de NV gestelde spoedeisend belang volgt, dat het gevorderde onder II dient te worden toegewezen.
Overige stellingen en weren
4.7 De overige stellingen en weren van partijen die niet relevant worden geacht, behoeven geen bespreking. Dit, omdat die tot geen andere uitkomst in de onderhavige zaak zullen leiden.
Proceskosten
4.8 De Staat zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Deze omvatten tot de dag van de uitspraak: het vastrecht
ad SRD 250,- en de kosten voor oproep per exploot van een deurwaarder ad SRD 380,-.
5. De beslissing
De kantonrechter in kort geding:
5.1 Veroordeelt de Staat om binnen een maand na betekening van dit vonnis de veiligheid terug te brengen op de goudconcessie van de NV, zoals die aan haar is verleend bij beschikking d.d.d 20 april 2012, met G.M.D. [nummer] van de minister van Natuurlijke Hulpbronnen voor de duur van 10 jaren, op het perceelland groot 3.069 ha, gelegen in het [district] ten oosten van de [rivier], zoals weergegeven op de figuratieve kaart van de landmeter Lcs. J.O.A. Mans d.d 10 juni 2011, onder verbeurte van een dwangsom van SRD 100.000,- (Eenhonderdduizend Surinaamse Dollar) per dag voor iedere dag dat zij geen gevolg geeft aan de veroordeling, met dien verstande dat de te verbeuren dwangsommen het bedrag ad SRD 10.000.000,- (Tien Miljoen Surinaamse Dollar) niet te bovengaan.
5.2 Veroordeelt de Staat om aan de NV tegen behoorlijk bewijs van kwijting bij wege van voorschot te betalen het bedrag ad USD 750.000,- (Zevenhonderd en Vijftigduizend Amerikaanse Dollar), vermeerderd met de wettelijke rente ad 6% per jaar vanaf 12 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
5.3 Verklaart hetgeen hiervoor onder 5.1 en 5.2 is beslist uitvoerbaar bij voorraad.
5.4 Veroordeelt de Staat in de proceskosten aan de zijde van de NV zijn gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op SRD 630,- (Zeshonderd en Dertig Surinaamse Dollar).
5.5 Weigert hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen en ter openbare terechtzitting uitgesproken op vrijdag 27 november 2020 te Paramaribo door de kantonrechter in kort geding in het eerste kanton, mr. S.M.M. Chu, in aanwezigheid van de griffier.