SRU-K1-2020-9

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-193891
  • Uitspraakdatum 20 februari 2020
  • Publicatiedatum 07 mei 2020
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Vordering tot plaatsing van rectificatie wordt afgewezen

Uitspraak

KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. No. 19-3891
20 februari 2020

Vonnis in kort geding

in de zaak van:

ABDOEL, AMZAD,
wonend te [adres] in het [district],
eiser,
gemachtigde: mr. I.D. Kanhai, advocaat,

tegen

GAJADIEN, ASISKUMAR,
wonend te [adres] in het [district],
gedaagde,
gemachtigde: mr. G.R. Sewcharan, advocaat.

1. Het verloop van het proces

1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en -handelingen:

  • het op de griffie ingediend inleidend verzoekschrift op 17 oktober 2019, met producties;
  • de mondelinge conclusie van eis genomen op 24 oktober 2019;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.

1.2 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2. De feiten

2.1 Op pagina 3 van “Dagblad Suriname Nationaal” van 24 mei 2019 staat een artikel met als kop:
Gajadien vraagt duidelijkheid over aangiftes tegen Abdoel en familielid
‘Ik zal het naar het Openbaar Ministerie sturen’

2.2 In het artikel staat onder meer:

“VHP-assembleelid Asiskumar Gajadien heeft gisteren tijdens de begrotingsbehandeling in De Nationale Assemblee (DNA) duidelijkheid gevraagd over twee aangiftes die in maart 2019 bij de politie van Marienburg zijn gedaag tegen NDP-fractieleider Amzad Abdoel en een zekere Istighar Abdoel. Laatstgenoemde wordt in de aangifte aangeduid als de broer van de NDP-fractieleider. Uit de processen-verbaal blijkt dat Istighar geld van de mensen nam om percelen en visvergunningen via de Nationale Democratische Partij (NDP) te laten regelen maar die kwamen niet in orde. Hij hield de mensen voor ambtenaar te zijn bij het ministerie van Regionale Ontwikkeling namelijk bestuursopzichter in het ressort Kwatta. Gajadien vraagt zich af waarom het Openbaar Ministerie tot nu toe niet heeft opgetreden en of er interventies vanuit politieke hoeken zijn gepleegd om het onderzoek te dwarsbomen. Hij benadrukte dat het hier gaat om zware strafrechtelijke zaken waar familieleden van de benadeelde om interventie hebben gevraagd. De VHP’er vindt dat tenminste Abdoel of de regering helderheid kunnen brengen in deze zaak.

2.3 (…) Amzad Abdoel reageerde fel op de aantijgingen aan zijn adres en stelde dat er geen aangiftes tegen hem lopen of ooit zijn gedaan. Hij vraagt zich af waarom de oppositie ‘below the belt’ gaat door namen van hem en familieleden zo in het openbaar door het slijk te halen (…)

Nadat Gajadien poogde om het stuk te overhandigen, hield waarnemend DNA-voorzitter Melvin Bouva hem voor dat hij de stukken niet in ontvangst zal nemen. “U hoeft niets te overhandigen. Ik ga geen stukken hier van familieleden zonder aantekening nemen. (…) Maar u kunt mij nu niet in de openbare vergadering een zaak overhandigen waarbij mogelijk een familielid van De Nationale Assemblee betrokken is.” stelde Bouva. Hij adviseerde Gajadien om de stukken bij de procureur –generaal in te dienen. Voor nu zal Gajadien de stukken doorsturen naar het Openbaar Ministerie. “Ik zal het naar het Openbaar Ministerie sturen”, aldus Gajadien.”

2.4 In artikel 42 lid 2 van het Reglement van Orde voor de Nationale Assemblee (S.B. 1990 no. 43), hierna het Reglement, is onder meer bepaald dat wanneer een lid zich beledigende uitdrukkingen veroorlooft, hij door de voorzitter wordt vermaand en in het geval van beledigende uitdrukkingen in de gelegenheid wordt gesteld de woorden die tot de waarschuwing aanleiding hebben gegeven terug te nemen. Artikel 43 lid 1 van het Reglement voorziet onder meer daarin dat de voorzitter het lid het woord ontneemt wanneer hij de belediging niet terugneemt of de gedraging voortzet.

2.5 In een proces-verbaal van aangifte van oplichting van 7 maart 2019 van het Korps Politie Suriname, Regio Oost, Ressort Commewijne Afdeling Mariënburg, staat onder meer:

“Op 04 februari 2018 werd ik gebeld door een manspersoon, die doorgaf als te zijn Abdoel, Istighar. Hij hield mij voor dat hij bestuursambtenaar van beroep is en dat zijn broer genaamd Abdoel, Amzad een D.N.A. Lid is, die de botenvergunning voor mij zou kunnen regelen (…) voor een bedrag van Usd 2000, -.”

3. De vordering, de grondslag en het verweer

3.1 Eiser vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

1. gedaagde te veroordelen om binnen 1×24 uur na het gewezen vonnis over te gaan tot rectificatie van het door hem afgestaan interview opgenomen in het dagblad, de kantonrechter leest voor de rest van het vonnis verbeterd, “Dagblad Suriname” door plaatsing van een artikel in de vorm van een advertentie met een door de kantonrechter te bepalen lettertype en grootte in de dagbladen “De Ware Tijd”, “De West” en “Dagblad Suriname” luidend als volgt:

Hierbij verklaart ondergetekende GAJADIN, de kantonrechter leest verbeterd in plaats van “ASISIKUMAR”, ASISKUMAR
Dat hij in een artikel gepubliceerd op 24 mei 2019 in de krant genaamd “Dagblad Suriname”, de kantonrechter leest verbeterd in plaats van de zinsnede “in een artikel gepubliceerd in hetzelfde dagblad” de doorhaling daarvan, onder de kop “Gajadin vraagt duidelijkheid over aangiftes tegen Abdoel en familielid”, de kantonrechter leest verbeterd in plaats van de zinsnede “gepubliceerd op 24 mei 2019” de doorhaling daarvan, uitlatingen en aantijgingen heeft gedaan jegens Abdoel Amzad;
Dat die aantijgingen jegens de hiergenoemde persoon van Abdoel Amzad beledigend en bovenal ongegrond zijn;
Dat die mededeling gedaan in het artikel hier genoemd de bedoeling heeft gehad de reputatie en goede naam van genoemde Abdoel aan te tasten;
Dat ondergetekende zich bewust is zich beledigend te hebben uitgelaten jegens de hierboven genoemde;
Dat, de kantonrechter leest verbeterd in plaats van “ondergetekenden” ondergetekende, zijn verontschuldiging, de kantonrechter leest verbeterd in plaats van “aanbied” aanbiedt, voor het door die aantijging ontstane ongerief.

3.2 Aan zijn vordering legt eiser – kort gezegd – ten grondslag dat gedaagde in een openbare vergadering van De Nationale Assemblee, DNA, en daarna in gesprek met “Dagblad Suriname” eiser, die de functie van parlementariër bekleedt, negatief, beledigend en denigrerend heeft besproken en geruchten heeft verspreid die niet op waarheid berusten. Gedaagde heeft opzettelijk het grote publiek willen informeren over:

  • twee aangiftes die in maart 2019 zijn gedaan tegen Amzad Abdoel en een broer;
  • interventies uit politieke hoek om het onderzoek te dwarsbomen;
  • openheid die Abdoel moet verschaffen over een onderzoek bij de politie.

Gedaagde heeft de informatie in DNA en in de publicatie verstrekt uit een grote mate van animositeit en om de reputatie van eiser te bekladden en ondermijnen. Eiser zijn goede naam en eer zijn door gedaagde door het slijk gehaald. Gedaagde heeft jegens hem niet die zorgvuldigheid in acht genomen die in het maatschappelijk verkeer betaamt. Er is sprake van belediging, laster en smaadschrift. Eiser heeft belang bij rectificatie van de bewoordingen mede gelet op de maatschappelijke positie die hij bekleedt.

3.3 Gedaagde voert als formeel verweer aan dat eiser in privé de vordering tegen hem in privé heeft ingesteld, terwijl hij zich noch in DNA noch in gesprek met de verslaggever over eiser in privé heeft uitgelaten. Voorts voert gedaagde – kort gezegd – aan dat:

  • hij geen toespraak in privé in DNA heeft gehouden;
  • het gewraakte krantenartikel niet van zijn hand is;
  • niet blijkt dat hij, gedaagde, geciteerd wordt door de schrijver;
  • de woordkeus en formulering in het artikel hem daarom niet tegengeworpen kunnen worden.

Verder stelt gedaagde dat de door eiser geciteerde zinnen (hiervoor na de aandachtstreepjes onder 3.2) niet in het betreffend krantenartikel te lezen zijn. Gedaagde staaft zijn standpunt dat de naam van eiser is genoemd in processen-verbaal van het Korps Politie van Suriname van 6 en 7 maart 2019 door overlegging van deze stukken.

4. De beoordeling

4.1 Het spoedeisend belang van het gevorderde is voldoende aannemelijk en eiser zal in het kort geding worden ontvangen.

4.2 De aard van de vordering en het beloop daarvan zijn in het verzoekschrift voldoende omschreven. De kantonrechter ziet ook overigens geen formele of andere tekortkomingen in het verzoekschrift die aanleiding zijn tot het niet ontvankelijk verklaren van eiser.

4.3 Uitgangspunt voor beoordeling van de gebeurtenissen is de stelling van eiser in randpunt 4 bij verzoekschrift dat – kort gezegd – gedaagde het woord heeft gevoerd in DNA en daarna een interview heeft afgestaan aan een journalist van Dagblad Suriname. Deze samengevatte volgorde van beoordelingsmomenten vloeit ook voort uit de omschrijving van de feiten door gedaagde bij conclusie van antwoord.

4.4 De stellingen van eiser zijn niet gericht tegen de weergave van gebeurtenissen hiervoor onder 2.3 weergegeven. Uit het daar aangehaald citaat blijkt niet dat de waarnemend voorzitter van DNA aanleiding heeft gezien om gedaagde te vermanen naar aanleiding van opzettelijk beledigende, denigrerende of suggestieve uitspraken zoals bepaald in artikel 42 lid 2 van het Reglement noch dat een omstandigheid als in artikel 43 lid 1 van dit Reglement zich heeft voorgedaan. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is de stelling van eiser dat gedaagde zich in DNA beledigend jegens hem heeft uitgelaten dan ook niet aannemelijk.

4.5 De kantonrechter is het gedeeltelijk met gedaagde eens dat uit het krantenartikel (met name de citaten hiervoor onder 2.2 en 2.3) niet blijkt dat of waar in de tekst gedaagde geciteerd zou zijn. Uit de laatste zin van het krantenartikel blijkt het enig citaat, wat ook de subtitel is. Deze conclusie leidt tot de constatering dat een beoordeling van het artikel zich vooral zou moeten concentreren op de vraag naar het editorial process (zie Willem F. Korthals Altes, 1990) en wel wat de journalist met de vergaarde informatie heeft gedaan; wat de journalist wel en niet heeft gepubliceerd; hoe hij tot zijn beslissingen is gekomen; hoe hij zijn informant (in casu gedaagde) heeft beoordeeld en de informatie die hij in het interview heeft verschaft. Deze vraagstelling valt evenwel buiten de grenzen van het voorliggend partijdebat, zodat de kantonrechter aan een beoordeling daarvan niet toekomt. Ten overvloede zij hier opgemerkt dat ook indien bedoelde vraagstelling aan de orde zou zijn geweest, de beantwoording daarvan een dusdanig diepgaand feitenonderzoek met zich zou brengen waar het kort geding zich evenwel niet voor leent.

4.6 Gedaagde beroept zich op de door hem overgelegde processen-verbaal. Daarbij stelt hij terecht dat eiser de verkeerde toon citeert met “Dat er interventies zijn gepleegd van uit politieke hoeken om het onderzoek te doen”, omdat de journalist heeft geschreven: “Gajadien vraagt zich af waarom het Openbaar Ministerie tot nu toe niet heeft opgetreden en of er interventies vanuit politieke hoeken zijn gepleegd om het onderzoek te dwarsbomen.” De opmerkingen van gedaagde en voor zover daarin een verdenking besloten lag, vinden steun in de processen-verbaal die vooralsnog het beschikbare feitenmateriaal vormen. Ook acht de kantonrechter van belang dat gedaagde mede op aanwijzing van de waarnemend voorzitter van DNA een schrijven tot de Procureur-Generaal over de aangiften heeft gericht. Eerder is reeds overwogen dat gedaagde geen vermaning treft wegens belediging tijdens de openbare vergadering in DNA. Onder deze omstandigheden gaat dan ook niet op dat gedaagde in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die jegens eiser betaamde. Een conclusie tot onrechtmatigheid aan de hand van de thans aannemelijk geworden feiten en omstandigheden zou – anders dan gedaagden hebben aangevoerd – juist blijk geven van een te strak gehanteerd onrechtmatigheidscriterium, dat onvoldoende ruimte laat voor afwegingen als hiervoor, terwijl juist het concreet geval die afwegingen met zich brengt, zoals uitgewerkt door de Nederlandse Hoge Raad in zijn arrest van 24 juni 1983, nr.12097.

4.7 De slotsom is dat het gevorderde zal worden afgewezen. Aan een bespreking van de overige standpunten van partijen wordt niet toegekomen, nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.

4.8 Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen.

5. De beslissing

De kantonrechter in kort geding:

5.1 Weigert de gevraagde voorzieningen.

5.2 Veroordeelt eiser in de proceskosten aan de zijde van gedaagde tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Bradley, kantonrechter in kort geding in het eerste kanton, en ter openbare terechtzitting uitgesproken op donderdag 20 februari 2020 te Paramaribo door mr. S.M.M. Chu, kantonrechter in kort geding in het eerste kanton, in aanwezigheid van de griffier.