- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-212119
- Uitspraakdatum 17 juli 2021
- Publicatiedatum 26 juli 2021
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Blijkens het bepaalde in artikel 103 lid 2 Sv en de toelichting op artikel 103 Sv heeft het Openbaar Ministerie, voorafgaand aan een beslissing van een strafrechter met betrekking tot justitieel inbeslaggenomen goederen – geen machtiging van de (straf)rechter nodig om tot het vervreemden van de goederen over te gaan die aan bederf onderhevig zijn.
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. No. 21-2119
17 juli 2021
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[Bedrijf],
gevestigd aan de [adres] te [district],
eiseres,
gemachtigde:mr. C. Rambharos, advocaat,
tegen
A. DE STAAT SURINAME, met name HET MINISTERIE VAN JUSTITIE EN POLITIE meer in het bijzonder HET OPENBAAR MINISTERIE, rechtspersoon,
in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
kantoorhoudende aan de Limesgracht no. 92 te Paramaribo,
gedaagde,
gevolmachtigde: mr. S. Ramdayal, Waarnemend Substituut Officier van Justitie,
B.STICHTING VOOR BOSBEHEER EN BOSTOEZICHT,
gevestigd en kantoorhoudende aan de Ds. Martin Luther Kingweg no. 283 te Paramaribo,
gedaagde,
gevolmachtigden: mr. F.S.F. Narsing-Abdul en dhr. W. Nannan.
- Het verloop van het proces
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en –handelingen:
- het inleidend verzoekschrift dat met de producties op15 juli 2021op de Griffie der Kantongerechten is ingediend;
- de conclusie van eis die mondeling is genomen op 16 juli 2021;
- de aantekeningen van de griffier betreffende hetgeen partijen over weer tijdens het mondeling pleiten d.d. 16 juli 2021 hebben aangevoerd, met daaraan gehecht de producties die partijen tijdens het mondeling pleiten hebben overgelegd
1.2 De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden om 08.30 uur.
- De feiten
2.1 In april 2021 heeft gedaagde sub A 968 blokken rondhout van eiseres, die klaar waren voor de export, in justitieel beslag genomen. Dit, vanwege verdenking van het overtreden van de Wet Economische Delicten. Met name bestaat het vermoeden bij gedaagde sub A dat niet de juiste procedure zou zijn gevolgd bij de export van de blokken rondhout.
2.2 Het strafrechtelijk onderzoek in deze zaak is nog gaande en bevindt zich nog in de voorbereidende fase. In opdracht van gedaagde sub A, zal gedaagde sub B binnenkort overgaan tot de openbare verkoop van de in beslag genomen blokken rondhout. Belangstellenden zijn in de gelegenheid gesteld gedurende 13 juli 2021 tot en met 16 juli 2021 de blokken rondhout te bezichtigen op de landing/houtopslagplaats van eiseres en een bod te doen op het door gedaagde sub B opgegeven emailadres. De marktwaarde van de blokken rondhout is vastgesteld op SRD. 4.758.236,09.
- De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 Eiseres vordert dat de kantonrechter in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,:
- a) gedaagden veroordeelt om binnen 1×24 uur, althans binnen een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn de verkoop van de 968 stuks in beslag genomen blokken rondhout als vermeld in de bekendmaking d.d. 13 juli 2021 onder nummer SBB/SBN 822/21 door gedaagde sub B stop te zetten, totdat in de strafzaak waarop het justitieel beslag op deze blokken rondhout betrekking heeft is beslist door de kantonrechter;
- b) gedaagden veroordeelt tot betaling van een dwangsom van SRD 500.000,-, voor iedere dag waarop zij in gebreke blijven om aan dit vonnis te voldoen.
3.2 Eiseres legt aan het gevorderde ten grondslag, dat gedaagden een onrechtmatige daad jegens haar plegen. Daartoe stelt zij, tegen de achtergrond van de feiten vermeld onder 2, dat gedaagden in strijd met het bepaalde in artikel 103 lid 3 sub a tot en met c van het Wetboek van Strafvordering (Sv), dan wel zonder in het bezit te zijn van een daartoe verkregen machtiging van de rechter overgaan tot het vervreemden van de bedoelde blokken rondhout.
Eiseres zal onherstelbare schade lijden, indien de openbare verkoop voortgang zal vinden, omdat niet voor de gehele partij in beslag genomen rondhout het vermoeden bestaat dat niet de juiste procedure zou zijn gevolgd.
3.3 Gedaagden hebben verweer gevoerd. De kantonrechter komt op dit verweer, voor zover voor de beslissing van belang, hierna in de beoordeling terug.
- De beoordeling
4.1 Het spoedeisend belang blijkt uit de aard van het gevorderde, hetgeen de kantonrechter aanleiding geeft om eiseres in het kort geding te ontvangen.
4.2 De kantonrechter begrijpt uit het betoog van eiseres dat zij geen verdachte is in de strafzaak van de in justitieel beslaggenomen blokken rondhout en dat zij de eigenares van deze blokken rondhout is. Gedaagden daarentegen stellen zich op het standpunt dat de blokken rondhout de eigendom van de Staat zijn. Daartoe betogen zij dat bij de inbeslagname is gebleken dat bij een deel van de blokken rondhout hergebruikte labels zijn gebruikt en bij een ander deel er geen labels waren, waardoor de afkomst van deze blokken rondhout niet kan worden vastgesteld. Doordat de afkomst hiervan niet kan worden vastgesteld en houtblokken vallen onder natuurlijke hulpbronnen, is de Staat nog steeds eigenaar van deze houtblokken. In reactie hierop blijft eiseres erin volharden dat zij deze blokken rondhout bij een derde heeft gekocht en zij daardoor eigenares hiervan is geworden. De kantonrechter stelt in het licht van het bovenstaande voorop, dat niet in geschil is of de in justitieel beslaggenomen blokken rondhout al dan niet onrechtmatig is geschied. De beoordeling hiervan in kort geding is overigens niet mogelijk, omdat er hiervoor een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang is bij de strafrechtrechter, te weten de beklagschrift-procedure die in artikel 460 Sv is neergelegd. Nu niet in geschil is of de inbeslagname van de blokken rondhout al dan niet onrechtmatig is, en gesteld noch gebleken is dat eiseres gebruik heeft gemaakt van de beklagschrift-procedure om het gelegd justitieel beslag op de blokken rondhout te doen opheffen en de teruggave van de blokken rondhout te vorderen, mag op voorhand worden aangenomen dat de blokken rondhout een illegale status hebben en de Staat, zoals gedaagden terecht opwerpen, nog als eigenaar van deze houtblokken dient te worden aangemerkt.
4.3 Thans ligt ter beoordeling de vraag of het Openbaar Ministerie, zijnde gedaagde sub A, een machtiging van de strafrechter nodig heeft om tot het doen vervreemden van de in justitieel beslag genomen blokken rondhout over te gaan, dan wel bevoegd is de opdracht daartoe aan gedaagde sub B te geven.
Gedaagden stellen zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie, zijnde gedaagde sub A, geen machtiging van de (straf)rechter nodig heeft om tot de openbare verkoop van de in beslag genomen blokken rondhout over te gaan. Zij beroepen zich – verkort en zakelijk weergegeven – erop dat houtblokken van reeds gevelde bomen die niet goed worden opgeslagen aan bederf onderhevig zijn en de kwaliteit van de houtblokken snel achteruitgaat wanneer deze in de openlucht (in wind en weer). Dit geval doet zich voor bij deze in justitieel beslag genomen blokken rondhout. Zij beroepen zich in dat licht op de Memorie van Toelichting op artikel 103 Sv dat de mogelijkheid tot vervreemden bedoeld is voor goederen die niet langer voor opslag geschikt zijn en dat men daarbij moet denken aan voorwerpen die bij langdurig opslag zouden bederven of aanmerkelijk in waarde zouden verminderen of dat er voor de opslag kosten gemaakt zullen worden, die in waarde meer zijn dan de voorwerpen zelf of dat er geen ruimte is tot opslag.
In reactie hierop betoogt eiseres dat hout niet aan bederf onderhevig is en juist de kwaliteit van het hout juist verbetert door het langdurig blijven liggen. Verder beroept zij zich erop dat, naar de kantonrechter eiseres haar betoog begrijpt, de gronden waar gedaagden zich op beroepen vallen onder de in artikel 103 lid 3 SV gegeven limitatieve opsomming en in dit geval een machtiging van de strafrechter vereist is om over te gaan tot het vervreemden van de blokken rondhout.
4.4 Uitgaande van de hiervoor door partijen gegeven standpunten, zal voor de kantonrechter als toetsingskader dienen het bepaalde in artikel 103 Sv, die voor zover voor de beslissing van belang, onder meer als volgt luidt:
“ 1. De inbeslaggenomen voorwerpen worden niet vervreemd, vernietigd, prijsgegeven of tot een ander doel dan het onderzoek bestemd, tenzij na verkregen machtiging.
- Indien de voorwerpen niet geschikt zijn voor opslag kan de in lid 1 van dit artikel bedoelde machtiging door het Openbaar Ministerie aan de bewaarder dan wel aan de ambtenaar die de voorwerpen in afwachting van hun vervoer naar de bewaarder onder zich heeft, worden verleend.
- De in lid 1 van dit artikel bedoelde machtiging kan op vordering van het Openbaar Ministerie door de rechter voor wie de zaak wordt vervolgd of anders het laatst werd vervolgd aan de bewaarder worden verleend ten aanzien van voorwerpen:
- a) waarvan de kosten van de bewaring niet in een redelijke verhouding staan tot hun waarde;
- b) waarvan aan de bewaring of het onderhoud hoge kosten zijn verbonden of aan de bewaring geen of geen geschikte ruimte beschikbaar is;
- c) die vervangbaar zijn en waarvan de tegenwaarde op eenvoudige wijze kan worden bepaald.
- Degene aan wie de machtiging is verleend, draagt zorg voor de bepaling van de waarde die het voorwerp op dat moment bij verkoop redelijkerwijs zou hebben opgebracht.”
Tevens dient als toetsingskader de Memorie van Toelichting op dit artikel (pag 7 S.B. 2008, no. 20), waarin onder meer het volgende is vermeld:
“ Voorwerpen die niet vallen onder de categorieën “niet vatbaar voor opslag (artikel 103 lid 2)” of “niet vatbaar voor opslag gedurende langere tijd (artikel 103 lid 3)” kunnen gedurende de periode voordat over die voorwerpen een definitieve beslissing is genomen bijvoorbeeld niet vervreemd worden, ook al is het om het beslag daarop voort te zetten. Het gevolg hiervan is dat de “schuren” van de bewaarder vollopen, terwijl de waarde van de inbeslaggenomen voorwerpen met de tijd steeds afneemt waarbij deze voorwerpen aan het eind van het proces niet veel waard zijn. Dit zal in het nadeel zijn voor de overheid, die eventueel na verbeurdverklaring eigenaar wordt van de voorwerpen, en de verdachte die mogelijk wederom de beschikking krijgt over de voorwerpen. Daarnaast kunnen de kosten voor opslag en bewaring voor justitie enorm oplopen.
Met de wijziging van artikel 103 van het Wetboek van Strafvordering wordt dan ook getracht om het aantal voorwerpen en de kosten voor het in bewaring houden van de voorwerpen drastisch te beperken. De wijziging van artikel 103 van het Wetboek van Strafvordering voorziet namelijk in meer mogelijkheden om een voorwerp hangende het beslag uit de voorraadschuren van justitie op te ruimen, al is het maar door het voorwerp in geld om te zetten en het beslag daarop voort te zetten.”
4.5 Blijkens het bepaalde in artikel 103 lid 2 Sv en de toelichting op artikel 103 Sv heeft het Openbaar Ministerie, zijnde gedaagde sub A, voorafgaand aan een beslissing van een strafrechter met betrekking tot justitieel inbeslaggenomen goederen – geen machtiging van de (straf)rechter nodig om tot het vervreemden van de goederen over te gaan die aan bederf onderhevig zijn. Zoals de kantonrechter gedaagden begrijpt vallen de blokken rondhout onder deze categorie van goederen, omdat zij vanwege het in weer en wind zijn langzaam verrotten en worden opgevreten door termieten en houtboorders. Vanwege dit verrottingsproces heeft, naar de kantonrechter het begrijpt, gedaagde sub A geen machtiging nodig voor het doen vervreemden van deze houtblokken. De kantonrechter kan gedaagden volgen in hun betoog dat houtblokken aan bederf c.q verrotting onderhevig zijn, omdat het een feit van algemeen bekendheid is dat hout dat in weer en wind staat verrot en wordt aangetast door houtluizen en houtboorders, zijnde insecten die heel moeilijk zijn te bestrijden, tenzij het hout is bewerkt met beschermingsmiddelen om verrotting tegen te gaan en te voorkomen dat het wordt aangetast door termieten en houtboorders en/of andere houtaantastende insecten. Vaststaat dat de blokken rondhout in weer en wind staan op het terrein van eiseres. Eiseres heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat de blokken rondhout zijn bewerkt met beschermingsmiddelen om verrotting tegen te gaan en te voorkomen dat de blokken rondhout door termieten en houtboorders en/of andere houtaantastende insecten worden aangetast, zodat voor de kantonrechter aannemelijk is dat de blokken rondhout vallen onder de categorie goederen die aan bederf, in dit specifiek geval verrotting, onderhevig zijn. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter komt het Openbaar Ministerie, zijnde gedaagde sub A, op grond van het bepaalde in artikel 103 lid 2 Sv en mede op grond van hetgeen hiervoor is overwogen de bevoegdheid, dan wel een ruime beleidsvrijheid toe om al dan niet opdracht aan gedaagde sub B te geven om over te gaan tot de vervreemding c.q. openbare verkoop van de blokken rondhout. De voorlopige slotsom is dat gedaagden met hun voornemen tot het doen overgaan van de openbare verkoop niet onrechtmatig jegens eiseres handelen. In dit specifiek geval zou het Openbaar Ministerie, zijnde gedaagde sub A, slechts een onrechtmatig handelen kunnen worden verweten indien hij na afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet tot het geven van de opdracht dan wel het verlenen van de machtiging aan gedaagde sub B tot openbare verkoop had kunnen komen. Daarvan is in dit geval geen sprake, omdat gedaagde sub B – die naar aangenomen mag worden de deskundigheid in huis heeft om de kwaliteit en de marktwaarde van het hout te kunnen beoordelen- de minimale marktwaarde van de houtblokken heeft vastgesteld op basis van haar deskundigheid en volgens haar verklaring er totnogtoe veel aanbieders zijn geweest die na het bezichtigen van de blokken rondhout een hoger bedrag hiervoor hebben aangeboden dan de door haar vastgestelde marktwaarde.
4.6 De kantonrechter komt op grond van hetgeen hiervoor onder 4.5 is overwogen tot de voorlopige slotsom dat van een onrechtmatige handelen jegens eiseres geen sprake is, zodat de door eiseres gevorderde voorzieningen als ongegrond zullen worden geweigerd.
4.7 De overige stellingen en weren die niet relevant worden geacht, behoeven naar het oordeel van de kantonrechter geen bespreking. Dit, omdat die tot geen andere uitspraak in de onderhavige zaak zullen leiden.
4.8 Eisers zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
- De beslissing
De kantonrechter in kort geding:
5.1 Weigert de gevorderde voorzieningen.
5.2 Veroordeelt eiser in de proceskosten die aan de zijde van gedaagden zijn gevallen en tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen en ter openbare terechtzitting uitgesproken op zaterdag 17 juli 2021 te Paramaribo door de kantonrechter in kort geding in het eerste kanton, mr. S.M.M. Chu, in aanwezigheid van de griffier.