SRU-K1-2021-13

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-171362
  • Uitspraakdatum 24 juni 2021
  • Publicatiedatum 01 december 2021
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Voorop staat dat contractspartijen elkaar moeten kunnen vertrouwen. Het bewust achterwege laten van een mededeling waarvan men weet dat die voor de wederpartij van belang is, vormt in het algemeen opzettelijke misleiding.

Uitspraak

KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON

A.R. no. 17-1362

24 juni 2021

Vonnis in kort geding

in de zaak van:

[eiseres],

wonend te Paramaribo,

eiseres,

gemachtigden: mr. L.E. Palmburg, mr. J. Pinas en I.D. Kanhai BSc., advocaten,

tegen

A.[gedaagde sub A],

gevestigd te Paramaribo,

B. [gedaagde sub B],

wonend te Paramaribo,

gedaagden,

gemachtigde: mr. D.F. Chocolaad, advocaat.

  1. Het procesverloop

1.1 Dit blijkt uit de navolgende processtukken en -handelingen:

  • het op 24 maart 2017 op de Griffie der Kantongerechten ingediend inleidend verzoekschrift, met producties;
  • de op 27 april 2017mondeling genomen conclusie van eis;
  • de conclusie van antwoord en uitlating producties met producties;
  • de conclusie van replieken uitlating producties met een productie;
  • de conclusie van dupliek en uitlating productie met een productie;
  • de conclusie tot uitlating productie met producties zijdens eiseres;
  • de conclusie tot uitlating producties met producties zijdens gedaagde;
  • de conclusie tot uitlating producties zijdens eiseres.

1.2 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2. De feiten

2.1 [de stichting] heeft als doel onder meer het begeleiden van bedrijfstrainingen en workshops. De activiteiten van de stichting zijn aangevangen op 13 maart 2001. Gedaagde sub B is secretaris /penningmeester van de stichting, e.e.a. zoals blijkt uit een uittreksel uit het Handelsregister van 19 mei 2017.

2.2 [gedaagde sub A] heeft als doel onder meer het organiseren en begeleiden van gecertificeerde opleidingen op bachelor- en masterniveau.De nv i.o. is per 6 mei 2011 omgezet in een naamloze vennootschap. Gedaagde sub B is directeur van de nv,e.e.a. zoals blijkt uit een uittreksel uit het Handelsregister van 09 december 2016.

2.3 Eiseres heeft zich bij [gedaagde sub A], ingeschreven voor de opleiding Bachelor Toegepaste Psychologie van januari 2015 t/mdecember 2018. Zijheeft een bedrag van € 7.680, – voor de eerste twee collegejaren betaald.

2.4 In een brochure (z.j.) van [gedaagde sub A] staat over de opleiding ‘Hbo Bachelor Toegepaste Psychologie’ op pagina 1 in rood omrand kader: “De inhoud van de opleiding is internationaal geaccrediteerd!!!”. Op pagina 5 staat onder het kopje ‘Diploma’ onder meer:”De bachelor van [gedaagde sub A] is internationaal geaccrediteerd.”

2.5 Uit een schrijven van 1 december 2015 met in het brievenhoofd de vermelding [gedaagde sub A], blijkt dat gedaagde sub B in de hoedanigheid van ‘directeur [gedaagde sub A]’ aanwezig is geweest bij een evaluatiegesprek met eerstejaars studenten van de Bachelor opleiding Toegepaste Psychologie.

2.6 Onder de kop ‘Accreditatie’ van voormeld schrijven staat:

Vraag gesteld uit de groep over de accreditatie van de opleiding. Hier is uitleg aan gegeven dat de opleiding Bachelor Toegepaste Psychologie reeds via onze business-partner[instantie 1] eenNVAO accreditatie heeft (EU). Dit maakt dat ‘[instantie 2]’een verkorte procedure van de NOVA inSU krijgt. Momenteel zit [instantie 2] midden in het accreditatieproces.”

2.7 Over de accreditatie staat in een schriftelijk verslag van 14 januari 2016 met in het brievenhoofd de vermelding [gedaagde sub A] onder het kopje ‘Nieuw examen en huishoudelijk reglement’ over de start van de eerste les, college jaar 2, module case Psychologie op 12 januari 2016 het volgende:

[instantie 2] geeft aan dat het instituut in het accreditatieproces van NOVA zit en de bachelor-opleiding Toegepaste Psychologie eerst wordt geaccrediteerd. En aangezien dit onafhankelijk instituut hoge eisen stelt, zal het Instituut vanaf dit collegejaar strikt het examen en huishoudelijk reglement toepassen. Verder worden de leveringsvoorwaarden ook toegepast.”Gedaagde sub B is in de hoedanigheid van ‘directeur [gedaagde sub A]’ bijde start aanwezig.

2.8 Eiseres heeft via e-mailbericht van 13 december 2016 aan de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie te Den Haag, Nederland, het volgende voorgelegd:

“Ik ben reeds 2 jaar als student Bachelor Toegepaste Psychologie verbonden aan [gedaagde sub A] in Suriname. Bij de inschrijving werd ons meegedeeld dat de opleiding NVAO geaccrediteerd is.Echter hebben wij het bewijs daarvan nimmer gehad en tot nu toe kan het niet bevestigd worden.”

Op 16 december 2016 bericht [persoon], Communicatie, Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie via e-mail:

“Nee, deze opleiding is voor [instantie 2] etc in Suriname niet door ons geaccrediteerd.

Maar, [instantie 2] werkt samen met [instantie 1] en wij hebben de bacheloropleiding Toegepaste Psychologie wel voor [instantie 1]geaccrediteerd.”(…)

Dit betekent dat [instantie 1] voor de opleiding verantwoordelijk blijft en u na succesvolle afronding van de studie ook een diploma van [instantie 1] ontvangt/moet ontvangen.”

In vervolg op voorgaand bericht staat vermeld:

“Mijn internationale collega attendeerde mij erop dat [instantie 1] in 2014 heeft aangegeven dat zij niet met [instantie 2] samenwerken en deze informatie dus foutief op hun website staat.

Ik verzoek u dan ook mijn eerdere informatie als niet verzonden te beschouwen.

De samenwerking blijkt niet rechtsgeldig en de diploma’s van [instantie 2] voor Toegepaste Psychologie zijn in dat geval ook geen rechtsgeldige bachelordiploma’s.De NVAO heeft immers geen Toegepaste Psychologie opleiding voor [instantie 2] geaccrediteerd. (…)”.

2.9 Bij betekend schrijven van 16 december 2016 van haar advocaat heeft eiseres aan gedaagde sub A aandacht gevraagd voor onder meer het volgende.

“(…) In de brochure wordt (…) aangegeven dat de inhoud van deze HBO Bachelor Opleiding internationaal is geaccrediteerd. (…)Het is u bekend dat in ons land de Nova belast is met het accrediteren van hogere beroepsopleidingen. (…) Zo hebben cliënten de vrijheid genomen om bij Nova en het Ministerie van Onderwijs te informeren naar de status van de opleiding die zij volgen. De Nova gaf als informatie dat vanuit uw onderwijsinstelling slechts informatie is aangevraagd maar dat het proces om te komen tot de accreditatie van uw onderwijsinstelling niet is ingezet. Ook het Ministerie van Onderwijs (afdeling BOS) is niet bekend met enig accreditatieverzoek vanuit uw onderwijsinstelling.

Ik wens te benadrukken dat op 14 januari 2016 bij de start van het 2e collegejaar aan de studenten, waaronder cliënten, is voorgehouden dat uw instituut in het accreditatieproces van de Nova zit en dat de Bachelor Opleiding Toegepaste Psychologie als eerste wordt geaccrediteerd. (…)

Voor elk van hun geldt namelijk dat zij na afronding van deze bacheloropleiding een vervolg Masteropleiding in Suriname of in het buitenland willen volgen en dat kan alleen als de opleiding die zij nu volgen aan alle vereisten voldoet qua erkenning en accreditering. (…)”

2.10 [instantie 1] te Hilversum, Nederland,schrijft op 22 februari 2018 aan [gedaagde sub A] onder meer:“(…) Op grond van de raamovereenkomst van 6 september 2010 heeft [instantie 1] lesmateriaal voor de voor de Nederlandse markt door [instantie 1] ontwikkelde bacheloropleiding Toegepaste Psychologie (de “Opleiding”) aan [gedaagde sub A] geleverd. (…)Uit zowel de Historie als het Actuele Afschrift volgt dat de Opleiding bij besluit van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) 30 augustus 2011 accreditatie heeft verkregen tot 29 augustus 2017. (…)”.

  1. De vordering, de grondslag en het verweer

3.1 Eiseres vordert dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:

  • de overeenkomsten van 10 november 2014 en 09 september 2015 (althans alle overeenkomsten voor zover de deelbetalingen ook als overeenkomst worden beschouwd) die zij met gedaagden, althans gedaagde sub A,is aangegaan en waarbij zij zich heeft ingeschreven op de HBO Bacheloropleiding Toegepaste Psychologie voor het 1e en 2e collegejaar opschort c.q. schorst;
  • gedaagden veroordeelt, des de een betalend de ander zal zijn bevrijd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen de som van Euro 7.670, -bij wege van voorschot,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van rechtsingang tot aan die der algehele voldoening;
  • gedaagden veroordeelt in de kosten van het geding.

3.2 Eiseres legt daaraan ten grondslag dat zij over de HBO Bachelor Opleiding Toegepaste Psychologieen de accreditatie daarvan informatie heeft gehaald van de website van [de stichting],en uit de door hen uitgegeven brochure. Ook hebben gedaagden eiseres verzekerd dat de opleiding internationaal geaccrediteerd is en wordt afgesloten met een rechtsgeldig diploma. Op grond van de verkregen informatie en de verzekering door gedaagden heeft eiseres zich in november 2014 voor de opleiding ingeschreven bij [gedaagde sub A]. Zij heeft aan collegegeld voor het eerste jaar een bedrag van € 4.380, -betaald. Evenwel is de opleiding een jaar later aangevangen. Eiseres en andere studenten hebben meerdere malen gedaagde sub B verzocht om duidelijkheid over het accreditatietraject van de opleiding. Gedaagde sub B heeft studenten op 1 december 2015 geïnformeerd dat [gedaagde sub A] via de business partner [instantie 1] in Nederland, een NVAO accreditatie heeft en dat [instantie 2] in Suriname een verkorte procedure van het Nationaal Orgaan voor Accreditatie, NOVA, krijgt. Eiseres heeft op grond van deze informatie het bedrag van € 3.300, – voor het tweede collegejaar betaald. Op 12 januari 2016, in het openingscollege van het tweede jaar, heeft gedaagde sub B studenten, onder wie eiseres, voorgehouden dat het instituut in het accreditatieproces van NOVA zit. Ook heeft gedaagde sub B hen geïnformeerd dat de Bachelor Opleiding Toegepaste Psychologie als eerste geaccrediteerd zal worden. Omdat gedaagde sub B halverwege het jaar 2016 nog geen concrete mededelingen over het accreditatieproces had gedaan, is eiseres op onderzoek uitgegaan. Eiseres heeft de rechtsgeldigheid noch accreditatie van diploma’safgegeven door [instantie 2],bevestigd gekregen. Evenmin is haar gebleken dat gedaagden een accreditatieverzoek bij het Nationaal Orgaan voor Accreditatie, NOVA,hebben neergelegd. Gedaagden weigeren informatie over het accreditatietraject aan eiseres te verschaffen. Ook zijn zij het geven van rechtsgeldig onderwijs waartoe zij zich jegens eiseres verplicht hebben niet nagekomen. Eiseres heeft daarom gedaagden in gebreke gesteld. Gedaagden, specifiek gedaagde sub B, hebben eiseres steeds ten onrechte de verzekering gegeven dat het proces bij NOVA reeds was opgestart. Door de misleidende handelingen hebben gedaagden in strijd gehandeld met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt.

3.3 Gedaagden voeren verweer als volgt. Allereerst is tot niet ontvankelijkheid van eiseres in haar vordering tegen gedaagde sub B geconcludeerd, omdat laatstgenoemde niet qualitate qua in het proces is betrokken. Voorts is aangevoerd dat [de stichting] een geheel ander opleidingsinstituut dan [gedaagde sub A] is. De oorzaak van de latere aanvang van de opleiding is daarin gelegen dat door het accreditatieproces van [instantie 1] in Nederland het lesmateriaal voor de opleiding in 2014 later werd ontvangen. Aan eiseres en andere studenten is een brochure verstrekt waarop de tekst “NVAO geaccrediteerde opleiding” staat. Op een nader tijdstip is dit gewijzigd en is in de brochure de tekst “de inhoud van de opleiding is internationaal geaccrediteerd” aangebracht.Deze wijzigingen zijn de studenten nog voor de aanvang van de studie voorgehouden. Gedaagde sub A heeft aldus aan haar mededelingsplicht voldaan. In de precontractuele fase en niet nu, twee jaren nadat de verbintenis reeds in uitvoering is, rustte op eiseres een onderzoekplicht. Aan eiseres is een volledig pakket aan studiemateriaal waaronder een tablet afgegeven en zij heeft de daarbij horende colleges op gedegen niveau in een goed geoutilleerde school kunnen volgen. Ook al zou de samenwerking met het Instituut op een later moment zijn stopgezet, wil zulks nog niet zeggen dat de opleiding anders is dan de studenten is voorgehouden. Van wanprestatie kan dan ook geen sprake zijn eneiseres kan niet te goeder trouw teruggave van de collegegelden vorderen. De samenwerking met [instantie 1] houdt in dat de bij NVAO geaccrediteerde opleidingen van het Instituut aan gedaagde sub A ter beschikking worden gesteld ten behoeve van de door gedaagde sub A te verzorgen bachelor opleidingen. Eiseres is hiervan op de hoogte en weet ook dat gedaagde sub A een separaat accreditatieproces is begonnen bij NOVA. Eiseres en overige studenten weten ook dat de Bachelor Opleiding Toegepaste Psychologie een geheel nieuwe door gedaagde sub A verzorgde opleiding is. Gedaagde sub A voert aan dat de NOVA accreditatie geen enkele garantie biedt dat studenten die na afronding van de opleiding bij gedaagde sub A aansluiting zoeken bij enig instituut – een Nederlandse universiteit of de Adekus – zullen worden geaccommodeerd. Standpunt is dat de desbetreffende universiteiten hun eigen procedures kennen en hun eigen procedures en criteria hanteren om studenten toe te laten tot master opleidingen.

  1. De beoordeling

4.1 De spoedeisendheid van het gevorderde is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk. Eiseres zal daarom in kort geding ontvangen worden.

4.2 In dit geding wordt van het volgende uitgegaan. [instantie 1] heeft voor de Nederlandse markt de bachelor opleiding Toegepaste Psychologie (hierna opleiding TP) ontwikkeld. De opleiding TP heeft accreditatie verkregen op 30 augustus 2011 bij besluit van de NVAO voor een periode eindigend op 29 augustus 2017. [instantie 1] heeft lesmateriaal van genoemde opleiding aan gedaagde sub A geleverd op grond van een raamovereenkomst van 6 september 2010. Het lesmateriaal, nodig voor de opleiding TP die gedaagde sub A in 2014 reeds bekendgemaakt had, werd op een later tijdstip geleverd, wat volgens gedaagden verband hield met het accreditatieproces van [instantie 1] in Nederland. De opleiding TP door gedaagden aangeboden, is in januari 2015 van start gegaan.

4.3 Gedaagden hebben het schrijven van 1 december 2015 niet weersproken, zodat de inhoud daarvan tussen partijen vast staat. Uitleg aan studenten over de accreditatie van de opleiding TP luidt volgens aangehaald schrijven – kort gezegd – dat reeds via de business partner [instantie 1], die door NVAO geaccrediteerd is, de opleiding TP van gedaagde sub A accreditatie heeft. Eiseres heeft hiertegenover gesteld dat het ‘Verdrag tussen de Vlaamse Gemeenschap van België en het Koninkrijk der Nederlanden inzake de Accreditatie van Opleidingen binnen het Vlaamse en Nederlandse Hoger Onderwijs’, slechts op deze twee landen van toepassing is. De opleiding TP zal daarom volgens eiseres door het NOVA geaccrediteerd moeten worden.

4.4 De kantonrechter overweegt dat enkel het gebruik van lesmateriaal van een geaccrediteerde opleiding niet kan leiden tot rechtsgeldige accreditatie van eenniet geaccrediteerde opleiding waarvoor het lesmateriaal wordt of is gebruikt. Zulks vloeit reeds voort uit de wet. Blijkens de Wet NOVA, artikel 1 sub g is volgens de daar gegeven definitie een opleiding een samenhangend geheel van onderwijseenheden, gericht op de verwezenlijking van welomschreven doelstellingen op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden; een opleiding kan één of meer afstudeerrichtingen bevatten; een onderwijseenheid is een geheel van activiteiten van de student dat deel uitmaakt van een opleiding, waaraan een examen verbonden is. Uit deze wettelijke definitie vloeit voort dat lesmateriaal onderdeel is van een meeromvattend onderwijstraject. De opsomming die gedaagde geeft – hiervoor onder 3.3 aangehaald – maakt zulks niet anders, nu daaruit niet van aansluiting blijkt bij de in de brochures van gedaagde sub A vermelde programma’s. Voorts is naar het oordeel van de kantonrechter de stelling van eiseres niet onjuist dat accreditatie van de opleiding TP door NOVA nodig is. Immers, niet alleen ontleent gedaagde sub A geen rechtstreekse rechten aan het verdrag tussen de Vlaamse Gemeenschap van België en het Koninkrijk der Nederlanden, zijstelt in het onderhavig geval een geheel nieuwe door haar verzorgde opleiding aan te bieden. In dit verband zij – voor zover van belang en wellicht ten overvloede – verwezen naar artikel 18 van de Wet NOVA over de toets van nieuwe opleidingen jo. artikel 12 leden 3 en 4.

4.5 De bachelor opleidingen Bedrijfskunde en Informatie Technologie van gedaagde sub A heeft NOVA erkend in het jaar 2010. Ex artikel 15 lid 6 van de Wet Nova vervalt een accreditatie zes jaar na de dag van inwerkingtreding van het accreditatiebesluit. In dit geding is gesteld noch gebleken dat voor deze opleidingen een nieuw accreditatiebesluit in werking is getreden met ingang van de dag waarop voornoemd besluit is vervallen in 2016. Ook is het overzicht van NOVA van geaccrediteerde opleidingen per 1 januari 2018 onweersproken gebleven, zodat tussen partijen vaststaat, dat in het jaar 2018 geen door NOVA geaccrediteerde opleidingen van gedaagde sub A in het Centraal Register ex artikel 24 Wet Nova geregistreerd staan. Het karakter van de beperkte duur van een accreditatie, i.c. zes jaar, maakt dat eiseres zich na verloop van de termijn niet langer kan beroepen op de verkregen accreditatie voor (op)nieuw aan te bieden opleidingen, e.e.a. overeenkomstig de Wet NOVA, artikel 15.

4.6 Voorop staat dat contractspartijen elkaar moeten kunnen vertrouwen. Het bewust achterwege laten van een mededeling waarvan men weet dat die voor de wederpartij van belang is, vormt in het algemeen opzettelijke misleiding. Eiseres stelt dat gedaagden door misleidend handelen in strijd hebben gehandeld met het zorgvuldigheidscriterium. Gedaagden voeren hiertegen aan dat op eiseres een onderzoekplicht rustte in de precontractuele fase en niet na twee jaar. De kantonrechter overweegt dat ook als gedaagden aanvoeren dat een mogelijke dwaling van eiseres is gelegen in een uitsluitend toekomstige omstandigheid, die redenering niet opgaat. Immers de dwaling heeft dan betrekking op het ten tijde van het sluiten van de overeenkomst geldende juridische kader (Van Velde-Roozen, NJ 2008, 286). Regel is dat wie wil contracteren een onderzoekplicht heeft. Echter, aan de mededelingen van gedaagden behoefde eiseres in beginsel niet te twijfelen. Eiseres mocht uitgaan van de professionaliteit van de school, die ter zake deskundig was. Evenwel blijkt dat gedaagden,in dit geding het standpunt innemend dat [de stichting] een geheel ander opleidingsinstituutis, bij de evaluatiebijeenkomst op 1 december 2015belangrijke mededelingen over de accreditatie van de opleiding TP hebben gedaan bij monde van gedaagde sub B in haar hoedanigheid van directeur van deze stichting. Nota bene is daarbij steeds ‘[instantie 2]’ genoemd als de organisatie die het accreditatietraject bij NOVA doorloopt voor de opleiding TP. Dit laatste staat haaks op de stelling van gedaagden in het onderhavig geding dat gedaagde sub A het instituut is dat een geheel nieuwe door haar verzorgde opleiding TP aanbiedt. De kantonrechter oordeelt dat als in het onderhavig geval achteraf blijkt dat eiseres op onjuiste mededelingen van gedaagden is afgegaan, zij dan verschoonbaar dwaalt (Booy-Wisman, NJ 1966, LJN AC4621).Gedaagden waren zich bewust van de niet in gang gezette accreditatieprocedure bij NOVA voor de opleiding TP door ‘[instantie 2]’ en gedaagde sub A. Om die reden reeds waren gedaagdengehouden ten opzichte van eiseres zorgvuldig te contracteren. Immers, eiseres kon niet geacht worden van de werkelijke stand van zaken, door gedaagden kennelijk geduid als ‘vennootschappelijke zaken’, op de hoogte te zijn. Zo wist eiseres niet dat op de evaluatie van 1 december 2015 ‘[instantie 2]’ weliswaar werd genoemd als het instituut in het accreditatietraject, maar dat in 2014 vertragingen waren opgetreden in de levering van lesmateriaal aan gedaagde sub A als de aanbieder van de geaccrediteerde opleiding TP.

4.7 Conclusie uit het voorgaande is dat vooralsnog aannemelijk is dat gedaagden noch in 2015 noch in 2016 een geaccrediteerde opleiding TP aan eiseres hebben geleverd. Ook hebben gedaagden eiseres onvolledig dan wel onjuist geïnformeerd over de accreditatie van de opleiding TP. Eiseres heeft naar het oordeel van de kantonrechter voldoende gesteld dat zij de overeenkomst voor de opleiding TP met gedaagden is aangegaan om de accreditatie van die opleiding. Zonder accreditatie van de opleiding TP zou eiseres niet of niet onder dezelfde voorwaarden de opleidingsovereenkomst met gedaagden zijn aangegaan. Gedaagden hebben onzorgvuldig gehandeld jegens eiseres.

4.8 De voorgaande feiten en omstandigheden maken aannemelijk dat de bodemrechter de vernietiging van de opleidingsovereenkomst zal uitspreken. De kantonrechter zal daarom het gevorderde toewijzen.

4.9 Gedaagden menen dat eiseres in haar vordering tegen gedaagde sub B niet ontvankelijk is. Geoordeeld wordt dat eiseres in haar vordering tegen gedaagde sub B wel ontvankelijk is nu uit het niet weersproken uittreksel uit het Handelsregister blijkt dat zij enig bestuurder – directeur – is van [gedaagde sub A] en gesteld noch gebleken is dat het handelen van gedaagde sub A effectief te bestrijden is zonder ook gedaagde sub B aan te spreken.

4.10 Slotsom is dat het gevorderde zal worden toegewezen. Aan een bespreking van overige stellingen en weren wordt niet toegekomen.

4.11 Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten verwezen worden.

  1. De beslissing

De kantonrechter in kort geding

5.1 Schorst de overeenkomsten van 10 november 2014 en 09 september 2015, althans alle overeenkomsten voor zover de deelbetalingen ook als overeenkomst worden beschouwd tussen gedaagden, althans gedaagde sub A en eiseres waarbij eiseres zich heeft ingeschreven voor de HBO Bachelor Opleiding Toegepaste Psychologie voor het eerste en het tweede collegejaar.

5.2 Veroordeelt gedaagden, des de een betalend de ander zal zijn bevrijd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, bij wege van voorschot aan eiseres te betalen de som van € 7.670,- (zevenduizend zeshonderdenzeventig Euro) vermeerderd met de wettelijke rente van 6% per jaar vanaf 27 maart 2017 tot aan de dag van algehele voldoening.

5.3 Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

5.4 Veroordeelt gedaagden in de proceskosten aan de zijde van eiseres tot aan deze uitspraak begroot op SRD 500, – (vijfhonderd Surinaamse Dollar).

5.5 Weigert het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Bradley, kantonrechter in kort geding in het eerste kanton, en uitgesproken op donderdag 24 juni 2021 te Paramaribo in tegenwoordigheid van de griffier.